• No results found

HOOFDSTUK II. KAPITAAL

AFDELING 2. KAPITAAL IN FISCALE ZIN

B. Interne vereffening

56. De verhoudingsgewijze aanrekening op de belaste reserves en de geïncorporeerde

vrijgestelde reserves die op heden bij iedere kapitaalvermindering plaatsvindt, geldt onverminderd (lees: doet geen afbreuk aan de toepassing van135) artikel 537 WIB 1992 (art. 18, al. 2 WIB 1992).136 Enige duiding bij deze regeling is dan ook wenselijk, alsook een verdere benadering hoe de verhouding tot de pro rata zich op heden precies voordoet.

57. Wanneer een vennootschap geheel of gedeeltelijk in vereffening gaat, gold lange tijd een

voordelig tarief voor het gedeelte dat bovenop het gestort kapitaal werd uitgekeerd aan de aandeelhouders. Deze zogeheten liquidatieboni137 konden tot 1 oktober 2014 aan een voordelig tarief van 10% roerende voorheffing aan de aandeelhouders worden uitgekeerd. Vanaf die datum worden zij daarentegen aangemerkt als een gewoon dividend, waarvoor op heden een roerende voorheffing van 30% geldt.138

58. Om te vermijden dat vennootschappen nog snel in vereffening wilden gaan teneinde te

ontkomen aan deze hogere belastingdruk, werd een overgangsregeling ingevoerd die het voorwerp uitmaakt van artikel 537 WIB 1992. Zo kregen vennootschappen de kans om de belaste reserves blijkend uit de jaarrekening die ten laatste op 31 maart 2013 door de algemene vergadering was goedgekeurd, uit te keren als een dividend aan 10% roerende voorheffing.139 Vereist was wel om nadien het nettobedrag onmiddellijk terug op te nemen in hun kapitaal140, en dit aldus via een kapitaalverhoging.141 Deze opneming in het kapitaal diende te gebeuren tijdens het laatste belastbaar tijdperk dat afsloot vóór 1 oktober 2014142

135 De keuze voor de bewoording “onverminderd”, lijkt ietwat ongelukkig te zijn gekozen (P. SALENS, “De

terugbetaling van kapitaal in fiscalibus. Fictio est contra veritatem, sed pro veritate habetur!”, NFM (78) 81).

136 Zie tevens Parl.Vr. nr. 1968 van 6 december 2017, gesteld door Volksvertegenwoordiger CASSART-MAILLEUX,

Vr. en Antw. Kamer 2017-18, 382-383; Circ. 2018/C/103, 2 augustus 2018, nr. 20; G. DE COEN,

“Kapitaalverminderingen en het ‘de-klikken’ van reserves”, BN 2017, (226) 227.

137 X., “Ministerraad keurt hogere liquidatiebelasting goed”, Fisc.Act. 2013, afl. 19, (1) 1.

138 I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2019-2020, Mortsel, Intersentia, 409.

139 A. CAUDRON en Y. DESMYTTERE, “Artikel 537 WIB 92: tijd om het spaarvarken open te breken?”, VIP 2017,

nr. 4, (38) 38.

140 Y. VERDINGH, “Kapitaal”, in Vennootschap en belastingen, Mechelen, Wolters Kluwer, stand juli 2019, deel V,

1, 167.

141 J. BONNE, “Interne liquidatie : hoe onmiddellijk is onmiddellijk?”, Fisc.Act. 2013, afl. 32, (13) 13.

142 Zij het met een naderhand aangebrachte nuance voor de vennootschappen die hun boekjaar per kalenderjaar

voerden (Addendum van 13 november 2013 bij de circulaire nr. Ci.RH.233/629.295 (AAFisc Nr. 35/2013) van 1 oktober 2013. Voor een bespreking, zie C. BUYSSE en L. MAES, “Liquidatieboni : fiscus geeft meer tijd voor verhoging kapitaal”, Fiscoloog nr. 1362 van 20 november 2011, 1-3).

28

(art. 537, al. 1 WIB 1992).143 De reserves die onder deze overgangsregeling144 zijn opgenomen in het kapitaal, worden gelijkgesteld met het gestort kapitaal zoals bedoeld in artikel 184 WIB 1992.145 We kunnen besluiten dat in dergelijke gevallen de vennootschappen overgingen tot het “vastklikken” van de reserves in het kapitaal, al bleven zij nog steeds in going concern.146 Vandaar staat deze overgangsregeling ook wel bekend als de interne vereffening.147

59. Centraal bij deze interne vereffening stond de verplichting om het tot stand gebrachte

gestort kapitaal gedurende een periode van vier dan wel acht jaar aan te houden in respectievelijk een kleine vennootschap148 dan wel een grote vennootschap.149 Aan deze “sperperiode”, koppelt de wet vervolgens op degressieve wijze sancties in functie van de termijn na het vastklikken van de reserves waarin de vennootschap overgaat tot een vroegtijdige kapitaalvermindering (art. 537, al. 6-7 WIB 1992).150 Zo zal in dit geval bijkomende

143 Naast de principiële wederinbreng van het nettobedrag van de dividenden, kon deze ook in één beweging

plaatsvinden via de techniek van de stockdividenden (X., “'Interne liquidatie' biedt opportuniteiten”, Fisc.Act. 2013, afl. 16, (2) 2).

144 Vanaf aanslagjaar 2015 maakte deze overgangsregeling plaats voor de liquidatiereserve (art. 184quater WIB

1992), zoals ingevoerd door de programmawet van 19 december 2014, BS 29 december 2014. Daar zoals vermeld de overgangsregeling betrekking had op reserves die ten laatste waren goedgekeurd op 31 maart 2013, hadden veel vennootschappen hun jaarrekening van het boekjaar 2012 nog niet goedgekeurd, waardoor de reserves die in aanmerking kwamen slechts deze waren van het boekjaar 2011. De nieuwe regeling in art. 184quater leek dus de winsten die in de tussenperiode waren gerealiseerd (in de aanslagjaren 2013 en 2014), veelal onverlet te laten. Dit werd naderhand verholpen door de mogelijkheid tot het aanleggen van een bijzondere liquidatiereserve (art. 541 WIB 1992), zoals ingevoerd door de programmawet van 10 augustus 2015, BS 18 augustus 2015 (I. VAN DE WOESTEYNE, o.c., 414; J. VAN DYCK, “’Bijzondere liquidatiereserve’ : oplossing bij gebroken boekjaar”, Fiscoloog nr. 1437 van 1 juli 2015, (6) 6).

145 Circulaire Ci. RH 233/630.825 AAFisc nr.4/2014 van 23 januari 2014, nr. 15. 146 X., “Interne liquidatie” biedt opportuniteiten”, Fisc.Act. 2013, afl. 16, (2) 3.

147 De boekhoudkundige verwerking van deze interne vereffening geeft de verschillende beschreven

verrichtingen zeer goed weer. Zie daarover S. VAN CROMBRUGGE, “CBN over boekhoudkundige verwerking overgangsregeling liquidatieboni”, Fiscoloog nr. 1362 van 20 november 2013, 9-11.

148 Zoals bepaald onder het oude artikel 15. W.Venn, zij het de versie die gold voor de wijziging door de wet van

18 december 2015, BS 30 december 2015 (I. VAN DE WOESTEYNE, o.c., 410; zie tevens FOD FINANCIËN, FAQ liquidatiebonus van 18 december 2013, nr. 44).

149 Deze periode wordt berekend van dag tot dag, vertrekkende van de datum van de authentieke akte van de

kapitaalinbreng (Circulaire Ci. RH 233/630.825 AAFisc nr.4/2014 van 23 januari 2014, nr. 11).

150 De tekst van de wet koppelt de sanctieregeling uitsluitend aan een vroegtijdige kapitaalvermindering. Men

mag aannemen dat andere verrichtingen waarbij het tot stand gebrachte gestort kapitaal naar de vennoten vloeit, hier niet onder vallen. De Dienst Voorafgaande Beslissingen heeft dit bijvoorbeeld bevestigd voor de volledige vereffening van het vermogen, zoals bedoeld in art. 209 WIB 1992 (Voorafgaande beslissing nr.2016.398 van 30 augustus 2016). Hierbij maakte zij meteen wel het voorbehoud van een mogelijke toepassing van art. 344, §1 1992. We denken hierbij aan de situatie waarbij de onderneming reeds voor het vastklikken van de reserves het idee had om nadien zijn vennootschap te vereffenen (vgl. Circulaire Ci. RH 233/630.825 AAFisc nr.4/2014 van 23 januari 2014, randnr. 8; FOD FINANCIËN, FAQ liquidatiebonus, 18 december 2013, randnrs. 47- 48). Over de invloed van andere herstructureringen tijdens de wachttermijn, zie P. HINNEKENS en S. GOMMERS, “Herstructurering tijdens wachttermijn na ‘interne vereffening’”, Fiscoloog nr. 1461 van 27 januari 2016, 5-8.

29

roerende voorheffing verschuldigd zijn op het oorspronkelijke bedrag dat werd aangelegd als interne vereffening. We spreken in dit geval aldus van een recapture.151 De initieel betaalde 10% roerende voorheffing op de interne liquidatie zal aldus slechts behouden kunnen blijven indien de vennootschap tijdens de op haar toepasbare sperperiode het tot stand gebrachte gestort kapitaal heeft gevrijwaard door geen kapitaalvermindering door te voeren.

60. De regels inzake kapitaalvermindering wanneer een kapitaal ex art. 537 WIB 1992 werd

aangelegd, gelden zoals gezegd onverminderd de pro rata (art. 18, al. 2 WIB 1992). Wij kunnen hier twee hypotheses onderscheiden, m.n. wanneer de kapitaalvermindering plaatsvindt tijdens de sperperiode, dan wel wanneer deze voor de betrokken vennootschap reeds afgelopen is.152

61. Wanneer de sperperiode nog lopende is (zo denken we op heden aan de periode van 8

jaar voor de grote vennootschappen), zal de kapitaalvermindering – die in dit geval wordt aanzien als een dividenduitkering153 – prioritair worden aangerekend op het “kapitaal 537” (art. 537, al. 5 WIB 1992).154 Slechts het overige gedeelte van de kapitaalvermindering zal onder de toepassing van de pro rata vallen.

62. De prioritaire aanrekening op het gevormde gestort kapitaal door de interne vereffening

zal ervoor zorgen dat de verdere bijzondere bepalingen ex artikel 537 WIB 1992 van toepassing worden, met bijkomende roerende voorheffing tot gevolg (art. 537, al. 6 WIB 1992, in het bijzonder 3° (5%)). Een gelijktijdige, complementaire toepassing van de pro rata blijft in dit geval uit.155 De verschuldigde bijkomende roerende voorheffing moet worden beoordeeld in hoofde van iedere aandeelhouder afzonderlijk. Zo had elk van hen immers de vrijheid om al dan niet (geheel of gedeeltelijk) deel te nemen aan de kapitaalverhoging door het vastklikken van de reserves. De verschuldigde roerende voorheffing dient dus per aandeelhouder te worden nagegaan, per aandeel dat dividenden oplevert.156 De belastbare grondslag betreft het ingebrachte nettobedrag, behoudens wanneer de roerende voorheffing

151 A. M. VANDEKERKHOVE, “Overgangsregeling liquidatieboni biedt opportuniteiten maar laat ook

onduidelijkheden”, Fisc.Act. 2013, afl. 36, (4) 5.

152 Merk op dat ook reeds vóór de verrichting tot interne vereffening een kapitaalvermindering niet onbesproken

bleef. Toen zij nog vrij op het gestort kapitaal kon worden aangerekend om nadien dit weer te verhogen middels het vastklikken van de reserves, werd wel eens fiscaal misbruik weerhouden met bijkomende toepassing van art. 344, §1 WIB 1992 wegens het frustreren van artikel 537 WIB 1992 (Rb. Brugge 4 februari 2019, 17/3719/A,

Fisc.Act. 2019, afl. 14, 1).

153 Circulaire Ci. RH 233/630.825 AAFisc nr.4/2014 van 23 januari 2014, nr. 12. 154 Circulaire 2018/C/103 van 2 augustus 2018, nr. 20

155 Circulaire 2018/C/103 van 2 augustus 2018, nr. 21.

156 Circulaire Ci. RH 233/630.825 AAFisc nr.4/2014 van 23 januari 2014, nr. 7; Circulaire Ci.RH.233/629.295 AAFisc

nr. 35/2013 van 1 oktober 2013, nr. 14. Voor een illustratie, zie W. VANDENBERGHE, “Toch liquidatieheffing voor wie te vroeg uitbetaalt”, Fisc.Act. 2013, afl. 21, (6) 7; A. M. VANDEKERKHOVE, “Overgangsregeling liquidatieboni biedt opportuniteiten maar laat ook onduidelijkheden”, Fisc.Act. 2013, afl. 36, (4) 5.

30

bij de initiële dividenduitkering ten laste van de vennootschap werd genomen.157 De recapture heeft geen verdere gevolgen in de vennootschapsbelasting. Enkel en alleen wordt het eerder geheven gunsttarief van 10% bijgesteld.158

63. Wanneer de vennootschap daarentegen met succes de sperperiode doorlopen heeft, is

het tarief van 10% op de reserves die werden omgezet in gestort kapitaal ingevolge de interne vereffening definitief verworven. Het zou onbillijk zijn om bij een latere kapitaalvermindering alsnog deze liquidatieboni met een nieuwe belasting te confronteren. Het is dan ook niet de bedoeling dat het gevormde gestort kapitaal na het doorlopen van de sperperiode onder de toepassing van de pro rata komt te vallen. In dit geval zou haar terugbetaling immers tevens een fiscaal dividend veronderstellen voor het gedeelte dat de verhoudingsgewijze aanrekening als een uitkering van de reserves aanziet, met roerende voorheffing tot gevolg. De administratie heeft in dit opzicht bevestigd dat een kapitaalvermindering die enkel is aangerekend op kapitaal “537” (art. 537, al. 5 WIB 1992) niet onder de nieuwe regeling valt.159 Dat is de dag van vandaag beslist uitzonderlijk. Zo regelt de pro rata op heden op autonome wijze waarop de kapitaalvermindering wordt aangerekend.160 Dit lijkt dus anders te zijn voor het kapitaal “537”. Uit kracht van de wet zal in dat geval een prioritaire aanrekening op het volgens dat regime gevormde gestort kapitaal plaatsvinden. Hier doet de pro rata geen afbreuk aan, waardoor dit gedeelte van de kapitaalvermindering in deze hypothese volledig belastingvrij zal plaatsvinden.161