• No results found

7 Vervolging door het OM

7.3 Informatie verzamelen

In een dossier van het OM zit een proces-verbaal van de politie. Soms is er ook een persoonsdossier toegevoegd. Hierin kan bijvoorbeeld een verslag van de reclassering, een verslavingskliniek of de kinderbescherming zijn opgenomen. Als er ooit een dergelijk rapport over iemand is opgesteld, wordt het automatisch bij het dossier gevoegd (Kannegieter, 1994: 49). Ook andere informatie, zoals brieven die door betrokkenen zijn geschreven, foto’s van betrokkenen of van verwondingen en verslagen van telefoongesprekken kunnen zijn bijgevoegd. Verder zijn er een dagvaarding, een verificatie- en informatiestaat met gegevens van de verdachte en een uitreksel uit het documentatieregister van de justitiële documentatiedienst in het dossier opgenomen. Soms is er ook extra materiaal beschikbaar, in aanvulling op een dossier, zoals kledingstukken, videobanden, wapens en resultaten van een onderzoek in het ziekenhuis.

De eerste oordelen van de officier van justitie over bewijsbaarheid en strafbaarheid zijn gebaseerd op informatie die in het dossier te vinden is, en vooral op verhalen van de politie die in het proces-verbaal en in gesprekken zijn doorgegeven. Op basis van deze informatie beslist de officier van justitie of ze een zaak wel of niet vervolgt. Als de officier een zaak wil vervolgen, maar twijfelt over de bewijsbaarheid ervan, kan ze een gerechtelijk vooronderzoek (GVO) laten starten. Dat kan ze ook doen met het oog op de strafbaarheid van de verdachte. Ook de advocaat van de verdachte en de rechtbank kunnen een onderzoek instellen.

7.3.1 Gerechtelijk vooronderzoek (GVO)

Hoewel de officier van justitie alle belangen zou moeten meewegen bij het beslissen over vervolging, zijn de politie en het OM in eerste instantie gericht op het verzamelen van bewijs dat de schuld van de verdachte bevestigt en niet zozeer naar ontkennende bewijsmiddelen of andere mogelijke daders. De politie onderzoekt de zaak en creëert daarbij een aannemelijk verhaal, rondom een bepaalde verdachte. Het OM beoordeelt de mate waarin een versie (of soms verschillende versies) van de gebeurtenissen die ze krijgt gepresenteerd van de politie overtuigend is. Ze beoordeelt ook de mate waarin dit wordt bevestigd in bewijsmiddelen en ze beoordeelt de mate waarin de gebeurtenissen de verdachte te verwijten zijn. Door deze manier van werken is de officier niet onbevooroordeeld. Daarom wordt een gerechtelijk vooronderzoek (GVO) niet door de officier van justitie verricht, maar door een rechter-commissaris. De rechter-commissaris (die rechter is) voert het GVO uit, omdat verwacht wordt dat ze een onpartijdige houding aanneemt tegenover de verdachte (Corstens, 2002: 287).

De rechter-commissaris kan verschillende soorten onderzoek doen in het kader van een GVO. Ze kan de politie opdracht geven om nader onderzoek te doen. Ze kan de reclassering of andere deskundigen, zoals psychiaters, vragen om een rapportage te schrijven over de verdachte. De officier van justitie kan dit overigens ook zelfstandig aanvragen (Corstens, 2002: 292). De rechter-commissaris hoort daarnaast de verdachte. Ze kan ook getuigen horen. De officier van justitie kan vragen opgeven die gesteld zouden moeten worden of opgeven welke punten er onderzocht moeten

worden. De verdachte of zijn advocaat kan de rechter-commissaris ook verzoeken om bepaalde getuigen of deskundigen te horen of om specifieke punten te onderzoeken (Corstens, 2002: 308).

Een GVO wordt meestal ingesteld na een vordering door de officier van justitie (Corstens, 2002: 294). Daarnaast kan de verdachte verzoeken om een mini-instructie. Veel bepalingen die gelden voor het GVO, gelden ook voor de mini-instructie. Door de mini-instructie, die op 1 februari 2000 is ingevoerd, kan de verdachte (of zijn advocaat) de rechter-commissaris verzoeken om deskundigenonderzoek te laten verrichten of getuigen te laten horen. De rechter-commissaris kan dit in bepaalde omstandigheden ook op eigen initiatief doen (Hielkema, 2001: 377).

In vijf van de acht vervolgde zaken wordt een GVO of mini-onderzoek gedaan. In geen van de zaken die geseponeerd worden, wordt een GVO aangevraagd. Het GVO leidt in de gevolgde zaken niet alsnog tot een sepot; het lijkt de beslissing van de officier over vervolging niet te beïnvloeden. Het is mogelijk dat het de tenlastelegging en de strafeis wel beïnvloedt. De uitvoering van het GVO is in het hier gepresenteerde onderzoek niet onderzocht.

7.3.2 Deskundigen in het strafrecht

Rapporten van de reclassering worden automatisch bij het dossier gevoegd. Als er een rapport is opgesteld door een psycholoog, psychiater of een andere deskundige wordt dat ook in het dossier opgenomen. In zo’n rapport wordt een beeld geschetst van de verdachte, zijn jeugd en zijn karakter, en kan een oordeel gegeven worden over de mate waarin hij toerekeningsvatbaar wordt geacht. Er wordt ook ingegaan op de ten laste gelegde feiten. Als de verdachte aan het onderzoek heeft meegewerkt, wordt ook advies gegeven over de te eisen straf of maatregel. Het rapport van een deskundige die de verdachte onderzocht heeft, kan als bewijsmiddel worden gebruikt door de rechter. Deskundigen kunnen ook als getuigen in de zitting optreden. De verdachte mag een verzoek indienen om een tegendeskundige te benoemen (Corstens, 2002: 323). Een verdachte kan ook bezwaar aantekenen tegen het plan om een deskundige, of een bepaalde deskundige, in te schakelen.

In de acht zaken die vervolgd worden (met elf verdachten), wordt zeven keer een rapport van de reclassering aangevraagd (over tien verdachten). In vijf van deze zaken wordt ook een psychologisch en/of of psychiatrisch rapport aangevraagd (bij acht verdachten). Dit wordt gedaan in zaken waarbij het idee bestaat dat er ‘iets mis is’ met de verdachte of waarbij juist het idee bestaat dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is terwijl hij het anders doet voorkomen.

Een officier vertelt dat hij regelmatig een psychologisch onderzoek aanvraagt omdat hij denkt dat er vaak ‘iets mis is’ met zedendelinquenten.

De officier vertelt dat er, in ieder geval bij ‘jeugdigen die verdacht worden van een zedendelict’, in principe altijd een psychologisch onderzoek wordt verricht. ‘En dat is met jeugdigen doorgaans omdat zaken als dit, zedenzaken, zijn heel vaak veroorzaakt door een stoornis of een gebrekkige ontwikkeling. Wanneer er sprake is van gebrekkige ontwikkeling dan gaat het altijd over een psychiatrisch defect, gaat het over verkeerd opgevoed, [...], en dat […] is van belang voor hoe je iets kunt corrigeren. Is er een psychiatrisch defect dan moet het met behandeling en medicatie, maar het kan ook zijn dat iemand gewoon verkeerd is opgevoed, een verkeerd voorbeeld heeft gehad en dan

moet dat opnieuw worden gevormd, dus opnieuw een geweten worden ingevuld bijvoorbeeld. […]. En is dit dan een, een brute nietsontziende verkrachter? Waarschijnlijk niet. Dit is gewoon een, een toch wel gestoord kind. Waar ergens een defect in zit. Hè, dat jeugdigen experimenteren met leeftijdsgenoten is heel normaal, dat jeugdigen op deze manier, ja hun bevrediging zoeken of hun lusten botvieren, is niet normaal.’

(zaak 25, v1)

De officier wil weten waardoor het gedrag veroorzaakt is, om daar rekening mee te kunnen houden bij het bepalen van de strafeis. Hij hoopt dat psychologische rapporten meer duidelijkheid geven over de persoon van de verdachte en de oorzaken van zijn gedrag. De oorzaken die voor het gedrag worden gegeven, bepalen ook de reactie die gegeven moet worden (bijvoorbeeld medicijnen of ‘heropvoeding’). Als er ‘iets mis is’ met de verdachte kan dat overigens verschillende gevolgen hebben voor de strafeis. Er kan bijvoorbeeld gepleit worden voor een lagere straf omdat het gebeurde de verdachte minder aan te rekenen is. En er kan gepleit worden voor een hoge straf of een TBS, omdat de verdachte gevaarlijk zou zijn en dat zelf niet beseft.

Aan psychologische rapporten wordt soms een belangrijke rol toegekend door officieren, in verband met de te eisen straf.

Een officier vertelt dat de soort straf die ze zal eisen, afhangt van de psychologische en psychiatrische rapportage. Daar kan van alles uitkomen. Als de psycholoog en psychiater bijvoorbeeld van mening zijn dat de verdachten het niet goed begrijpen (dus niet weten dat ze iets fout hebben gedaan), zouden ze bijvoorbeeld een voorwaardelijke veroordeling of TBS kunnen krijgen. Maar de officier denkt niet dat dit gebeurt. Normaal gesproken krijgen verdachten van dit soort feiten wel een gevangenisstraf. Een volwassene die een veertienjarig meisje verkracht, zou normaal gesproken zeker twee en een half jaar straf krijgen. De officier denkt dat de verdachten zich niet realiseren dat ze zulke straffen kunnen krijgen. Op de vraag of de officier de adviezen uit de rapporten altijd overneemt, antwoordt ze dat ze dat meestal wel doet, maar niet altijd. Ze neemt de adviezen over als ze het ermee eens is, maar heeft ook wel eens tegen een advies in geëist. Ze vindt het zelf moeilijk dat te verantwoorden; hoe kan zij het eens of oneens zijn met een rapport, terwijl zij geen expert op dat gebied is? Toch heeft ze er soms wel een mening over. Ze heeft wel eens een tegenrapport laten maken, maar ‘dit soort stappen neem je niet snel’. De rechtbank neemt het advies uit de rapporten meestal over, vertelt de officier. Het is moeilijk om als officier af te wijken van de adviezen. Je moet dan goed kunnen beargumenteren waarom je dat doet.

(zaak 10, officier 1)

De rapporten en de adviezen die daarin gegeven worden lijken een belangrijke rol te spelen. De status ervan is groot; afwijken van een advies of een tweede advies aanvragen doe je niet zomaar. Officieren kunnen de analyse en het advies uit een rapport vaak echter wel op een zodanige manier in hun verhaal verwerken, dat het aansluit bij hun oordeel. Officieren kunnen bijvoorbeeld bepaalde onderdelen van de rapporten ‘gebruiken’ en andere niet noemen, en ze kunnen analyses op verschillende manieren interpreteren.

Psychologische rapporten worden in alle gevolgde zaken aangevraagd als de officier al van plan is te vervolgen. Het rapport kan daarna invloed hebben op de

tenlastelegging, het requisitoir en de strafeis, maar niet zozeer op de beslissing over vervolging. Die beslissing is dan al genomen.