• No results found

7 Vervolging door het OM

7.2 Beslissen op basis van politieverhalen

7.2.4 Beslissen over vervolging

Alleen de officier van justitie kan in Nederland beslissen over het al dan niet vervolgen in een strafzaak; zij heeft een vervolgingsmonopolie (Corstens, 2002). Volgens het opportuniteitsbeginsel mag de officier van justitie zelf bepalen of ze een zaak vervolgt of niet (Corstens, 2002: 50). Het is de bedoeling dat ze daarbij rekening houdt met belangen van betrokkenen en van de maatschappij, maar ze mag zelf afwegen hoe ze dat precies doet. Zaken die niet vervolgd worden (sepots) worden in twee categorieën ingedeeld: technische sepots en beleidssepots. Bij zaken die in de eerste categorie vallen, wordt de kans groot geacht dat de rechter niet tot een veroordeling zal komen, bijvoorbeeld wegens een gebrek aan bewijs. Zaken in de tweede categorie worden geseponeerd om redenen van ‘algemeen belang’ (Van den Biggelaar, 1994: 11,12).

De ruimte van de officier bij het beslissen over vervolging is niet onbeperkt; ze moet het gelijkheidsbeginsel in acht nemen en ervoor zorgen dat gelijke gevallen zoveel mogelijk gelijk worden behandeld (Garnier, 2003: 25). Naast het gelijkheidsbeginsel gelden er andere beginselen; het vertrouwensbeginsel, het beginsel van zuiverheid van oogmerk en het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging (Corstens, 2002: 61). Officieren moeten rekening houden met deze beginselen. De beslissingen van officieren moeten ook in overeenstemming zijn met de wet. Verder moeten officieren rekening houden met beleid van het College van

Procureurs-generaal (het bestuur van het OM). In de praktijk hebben officieren van justitie relatief veel vrijheid bij het beslissen over vervolging, binnen de genoemde grenzen.

Vervolging of sepot

In de vijftien gevolgde zaken waarin contact wordt opgenomen met het OM, wordt acht keer vervolging ingezet. Zeven zaken worden geseponeerd. In drie van de zeven zaken waarin niet vervolgd wordt, heeft de meldster geen aangifte gedaan. In twee andere gevallen is er een aangifte gedaan, die ongeloofwaardig wordt gevonden door de politie. In beide gevallen is de verdachte ook gehoord en heeft hij ontkend. Eén van deze aangeefsters wordt uiteindelijk vervolgd wegens het doen van valse aangifte, omdat ze heeft toegegeven dat ze cruciale onderdelen van het verhaal verzonnen heeft. De andere zaak wordt, meteen nadat de politie verslag heeft gedaan van het verdachtenverhoor, geseponeerd door de officier van justitie. In één zaak bestaan er twijfels over de strafbaarheid van de handelingen en wordt om die reden niet vervolgd. In één zaak die niet vervolgd wordt, twijfelt de meldster sterk over het doen van aangifte. Uiteindelijk doet ze aangifte, maar ze zegt er meteen bij dat ze geen vervolging wil als er niets uit het sporenonderzoek komt. Het sporenonderzoek levert niets op en de zaak wordt niet vervolgd (mede wegens gebrek aan bewijs).

Bij de beslissing om een zaak al dan niet te vervolgen, oordelen officieren, net als rechercheurs, over geloofwaardigheid en bewijsbaarheid van verhalen en strafbaarheid van de verdachte. Het zwaartepunt ligt bij hen anders dan bij rechercheurs; er gaat veel aandacht uit naar bewijsbaarheid en strafbaarheid, en minder naar geloofwaardigheid. Oordelen over geloofwaardigheid worden vaak van rechercheurs overgenomen; die besteden daar veel aandacht aan en geven ideeën hierover vaak door aan officieren. Sommige zaken die niet geloofwaardig worden gevonden, worden direct nadat de rechercheur erover verteld heeft geseponeerd (op advies van de politie) of worden als ‘valse aangiftes’ afgehandeld. De politie filtert een deel van de zaken die ze ongeloofwaardig vindt dus al uit. Het oordeel van de politie over geloofwaardigheid wordt in al de zaken die vervolgd worden, door het OM overgenomen. In interviews komt geloofwaardigheid ook niet naar voren als problematisch punt. Over bewijsbaarheid en strafbaarheid bestaat soms wel twijfel.

Bewijsbaarheid

De rechtbank is de instantie die uiteindelijk oordeelt over de bewijsbaarheid van de ten laste gelegde feiten en over de strafbaarheid van de feiten en van de verdachte.127

De rechtbank mag alleen tot een bewezenverklaring komen, als ze overtuigd is van de schuld van de verdachte, op grond van wettige bewijsmiddelen (art 338 WvSv). In het wetboek van Strafvordering worden vijf soorten wettelijke bewijsmiddelen genoemd. Dat zijn de eigen waarneming van de rechter, verklaringen van de verdachte, verklaringen van een getuige, verklaringen van een deskundige en schriftelijke stukken. Er moeten minstens twee bewijsmiddelen zijn om een feit bewezen te kunnen verklaren (Corstens, 2002).

127 Er zijn wel uitzonderingen op deze regel. De officier van justitie mag bij lichte overtredingen een transactie voorstellen en de zaak zonder tussenkomst van de rechtbank afhandelen (art. 74 WvSr). Bij verkrachtingszaken is een transactie niet mogelijk.

Als de officier een zaak voorbrengt, presenteert ze haar versie van het verhaal, waarin de verdachte schuldig is. Ze geeft daarbij aan waarom ze overtuigd is van de schuld van de verdachte en met welke bewijsmiddelen dit ondersteund kan worden. Als officieren een zaak van de politie binnenkrijgen, oordelen ze met het oog op eventuele vervolging van de zaak al snel over de bewijsbaarheid van verhalen. De bewijsbaarheid wordt in een deel van de zaken problematisch gevonden door officieren, vooral als er geen bekentenis is terwijl de aangifte wel geloofwaardig wordt gevonden. Als er een (gedeeltelijke) bekentenis is, vinden officieren al snel dat een feit te bewijzen is.128 De aandacht gaat dan vooral uit naar strafbaarheid van de verdachte.

In vijf van de zaken die vervolgd worden, heeft de verdachte bij de politie (gedeeltelijk) bekend. In drie gevallen heeft de verdachte ontkend. In twee van de zaken waarin de verdachte niet bekend heeft, heeft de aangeefster zware verwondingen opgelopen door mishandelingen. De politie heeft foto’s gemaakt van de verwondingen. Volgens de aangeefsters zijn ze mishandeld door hun ex-partners, die hen ook verkracht zouden hebben. Eén van de verdachten bekent een deel van de mishandelingen, terwijl de andere ontkent. De verkrachtingen worden door beiden ontkend. De officier die de zaak behandelt van de verdachte die een deel van de mishandelingen bekent, besluit uiteindelijk verkrachting niet ten laste te leggen, vanwege een gebrek aan bewijs. De verdachte wordt wel vervolgd voor mishandeling. De andere officier legt verkrachting wel ten laste, maar ze zegt van tevoren (tegen mij) dat ze niet denkt dat de rechter zal vinden dat het voldoende bewezen kan worden. Mishandeling wordt gemakkelijker bewijsbaar geacht door haar, door de verwondingen van de aangeefster.

De andere ontkennende verdachte wordt vervolgd voor verkrachting. Hoewel het verhaal van de aangeefster niet bevestigd wordt door getuigen en sporen of verwondingen aan haar lichaam, wordt haar verhaal geloofwaardig genoeg gevonden om de verdachte te vervolgen. Bevestiging van haar verhaal wordt gevonden in feiten die niet als onafhankelijke bewijsmiddelen kunnen dienen, maar die het verhaal wel verankeren. De officier wijst onder andere op eerdere delicten die de verdachte heeft gepleegd, de manier waarop de aangeefster bij het politiebureau aankwam (’s avonds laat, helemaal overstuur), de relatie die tussen de aangeefster en verdachte bestond, tegenstrijdigheden in de verklaring van de verdachte en de agressieve manier waarop de verdachte op de politie reageerde bij zijn aanhouding. Deze en andere punten dragen bij aan de verankering van het verhaal van de aangeefster.

Strafbaarheid

Er is sprake van strafbaarheid als het gaat om een menselijke gedraging, die valt binnen een delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten. Dit zijn de voorwaarden voor strafbaarheid die in de rechtszaal gelden. Officieren beoordelen de strafbaarheid van gedragingen en personen op verschillende momenten in het proces. Vrij snel nadat ze de zaak toegestuurd krijgen, beoordelen ze of het feit strafbaar is. Als er geen sprake is van een strafbaar feit, heeft het weinig zin om te beoordelen of het bewijsbaar is; dat is dan niet relevant. Als in een verhaal van een

128 Dit is overigens een kenmerk van het strafrechtelijke systeem waarover verschillende auteurs zich zorgen maken: als er een bekentenis is, wordt er verder vaak weinig onderzoek gedaan, terwijl de bekentenis ook vals kan zijn (Crombag et al., 2005; Van Koppen, 2003).

aangeefster bijvoorbeeld blijkt dat ze niet gedwongen is tot seksuele handelingen door de verdachte, maar dat ze uit eigen initiatief heeft meegedaan, is er (uitzonderingen daargelaten)129 geen sprake van strafbare feiten. Het heeft dan ook geen zin om te onderzoeken of de gebeurtenissen waarover verteld wordt bewezen kunnen worden. Zelfs als het bewezen kan worden, kunnen er geen strafrechtelijke gevolgen aan verbonden worden. Nadat de officier tot de conclusie is gekomen dat het feit strafbaar is en dat bewezen kan worden dat de verdachte het heeft gepleegd, wordt strafbaarheid van de verdachte relevant. Het gaat dan om de vraag of het de verdachte kwalijk is te nemen dat hij zich op deze manier heeft gedragen. De officier gaat na of er rechtvaardigingsgronden of schulduitsluitingsgronden zijn.130 Verder moet de officier bepalen welke strafeis ze rechtvaardig vindt. Tijdens de zitting legt ze deze strafeis voor aan de rechtbank.

Twijfels over de strafbaarheid van ‘het feit’ leiden in de gevolgde zaken één keer tot een sepot. De politie twijfelt aan de strafbaarheid van de handelingen waarover de aangeefster vertelt en wil de mening van de officier erover horen. De officier zegt meteen nadat ze het verhaal heeft gehoord dat ze de zaak waarschijnlijk zal seponeren. Ze vindt wel, net als de politie, dat de verdachte eerst gehoord moet worden voordat ze definitief zal beslissen. Na het verhoor blijkt dat in het verhaal van de verdachte ook geen strafbare feiten naar voren komen. De officier besluit daarop om te seponeren; ze vindt dat ze geen andere keus heeft. Ze gelooft wel dat de aangeefster het heeft ervaren als verkrachting, maar ze vindt het juridisch geen verkrachting. ‘Het is wel traumatisch, maar juridisch is het moeilijk. Er is moeilijk een verkrachting van te maken.’

De strafbaarheid van de verdachte wordt door officieren in gesprekken over zaken die vervolgd worden, in alle gevallen naar voren gebracht. Officieren geven regelmatig aan dat ze het moeilijk vinden om te beoordelen in hoeverre handelingen de verdachte kwalijk te nemen zijn en om te bepalen welke straf rechtvaardig is. Bij het oordelen over strafbaarheid, refereren officieren regelmatig aan verschillen tussen de normen en waarden die naar voren komen in het strafrecht, normen en waarden van officieren van justitie en normen en waarden van betrokkenen en hun omgeving. Officieren proberen zich in te leven in de gebeurtenissen, onder andere door te proberen de normen en waarden van betrokkenen te begrijpen en door rekening te houden met de achtergrond van verdachten. Het proces-verbaal van de politie is een belangrijke bron van informatie hierover.

129 Als de aangeefster niet in staat is om haar wil te laten blijken of te vormen, bijvoorbeeld doordat ze verstandelijk gehandicapt is of doordat ze heel jong is, kan er wel degelijk sprake zijn van strafbare feiten, ook als ze ‘vrijwillig’ heeft meegedaan.

130 Rechtvaardigingsgronden zijn redenen of omstandigheden die buiten de verdachte liggen, die het gedrag van de verdachte begrijpelijk maken. Voorbeelden daarvan zijn overmacht, wettelijk voorschrift of zelfverdediging. Schulduitsluitingsgronden zijn redenen of omstandigheden die het gedrag voor deze specieke verdachte minder verwijtbaar maken. De geestelijke toestand van de verdachte speelt hierbij een rol. Het gaat dan bijvoorbeeld om ontoerekeningsvatbaarheid of verminderde toerekeningsvatbaarheid en noodweerexces (zelfverdediging waarin degene die aangevallen werd erg doorschiet in zijn reactie) (Corstens, 2002).