• No results found

5 Het opnemen van de aangifte

5.5 Helpen beslissingen te nemen

5.5.2 Advies van rechercheurs

Rechercheurs vinden het belangrijk dat aangeefsters bewust kiezen voor het doen van aangifte of het afzien daarvan. Aangeefsters vinden het echter soms moeilijk om te bepalen wat ze moeten doen. Sommige aangeefsters vragen rechercheurs om advies. In drie zaken vragen de aangeefsters hier expliciet om. Zij willen weten of het verstandig is om aangifte te doen, wat de gevolgen ervan zijn en hoeveel kans er is dat de verdachte vervolgd wordt. Bij het geven van uitleg en informatie hierover, sturen rechercheurs de beslissing van aangeefsters in mindere of meerdere mate. Ze blijven echter zeggen dat de aangeefster zelf moet beslissen. Ik heb hier één keer een duidelijke uitzondering op gezien. Deze rechercheur stuurde de aangeefster zodanig, dat zij niet meer zelf kon beslissen.83

Aangeefsters vragen niet alleen advies en sturing van rechercheurs bij de beslissing om wel of geen aangifte te doen. Ook als het gaat om het vertellen van ‘het verhaal’ weten aangeefsters vaak niet wat belangrijk wordt gevonden en wat relevant is voor de politie en voor het politieonderzoek.

De aangeefster vertelt dat ze mailtjes van de verdachte heeft bewaard en dat de rechercheur ze wel mag zien als ze dat wil.

R: ‘Wat wil je dat wij doen met die mailtjes?’

A: ‘Ik weet het niet, ik geef aan dat ik ze heb. Ik weet niet wat jullie daarmee kunnen, dus ik ja…’

De rechercheur zegt dat je hiermee in ieder geval duidelijk kunt maken hoe de communicatie verliep.

A: […].

R: ‘Wat je er ook mee aangeeft, maar dat is een stukje bewijstechnisch verhaal, […]. Het heeft geen zin om te ontkennen dat er contacten hebben plaatsgevonden, dus ook bewijstechnisch draagt het iets bij aan deze zaak.’

(zaak 21)

De aangeefster vermoedt dat de politie de e-mails relevant vindt, maar als de rechercheur haar vraagt waarom zij denkt dat het relevant is, geeft ze haar twijfel aan. Zij weet niet hoe een politieonderzoek verloopt en wat daarvoor nodig is. Ook bij het vertellen van ‘het verhaal’ weten aangeefsters niet altijd wat relevant is en wat niet, en waar ze moeten beginnen met vertellen.

R: ‘Begin bij het begin.’

A: ’Ja, ik zit echt te denken waar ik in godsnaam kan beginnen.’

83 De rechercheur in deze zaak zei rechtstreeks tegen de aangeefster dat het hem niet verstandig leek als ze aangifte zou doen. Het zou toch niks worden, de officier zou waarschijnlijk niet vervolgen, en als de zaak wel voor de rechter zou komen zou ze ‘afgemaakt’ worden door de advocaat van de verdachte. Hij zei een aantal malen dat het hem niet verstandig en niet zinvol leek. Maar als ze echt wilde, kon ze wel aangifte doen. Niet geheel onverklaarbaar ‘besloot’ de aangeefster, niet helemaal overtuigd, om geen aangifte te doen. In andere zaken die ik heb gevolgd lieten rechercheurs de beslissing vaak wel aan aangeefsters over, soms met (subtiele) sturing.

De rechercheur vraagt naar het werk van de aangeefster. Daarvan kent ze de verdachte. De aangeefster vertelt daar iets over. Daarna vraagt de rechercheur verder over haar werk. Waar werkt ze, hoe lang al, wat doet ze daar precies?

(zaak 21)

De uitleg en sturing van rechercheurs is in dit soort gevallen noodzakelijk voor aangeefsters; het geeft hen houvast over wat belangrijk wordt gevonden en wat niet. Voor rechercheurs is het ook nodig om die sturing te geven; anders is het mogelijk dat ze alleen ‘irrelevante dingen’ horen, zonder dat ze uiteindelijk juridisch iets met de zaak kunnen. Dat er veel sturing en uitleg wordt gegeven, betekent tegelijkertijd dat rechercheurs invloed hebben op de inhoud van de aangifte en op de beslissing om wel of geen aangifte te doen.

Het is overigens ook weer niet zo dat aangeefsters zelf helemaal geen ideeën hebben over wat relevant is en over wat ze willen vertellen. Een aangeefster zegt bijvoorbeeld over een ervaring die ze beschrijft: ‘Ik denk niet dat jullie er iets mee kunnen, want ik heb zelf ingestemd.’ Ook op andere momenten is te zien dat aangeefsters zelf een selectie maken tussen relevante en niet-relevante gebeurtenissen en dat ze zelf al een mening hebben over hoe hun eigen gedrag (strafrechtelijk en moreel) te beoordelen is.

Steun bieden

Rechercheurs helpen aangeefsters niet alleen met het nemen van beslissingen en het geven van sturing; ze tonen vaak ook begrip voor de aangeefster en ze leven met haar mee. In alle achttien zaken waarbij ik het informatiegesprek of de aangifte, of beide, heb bijgewoond, werd er steun en begrip getoond. Uit onderzoek van Ensink en Van Berlo (1999) blijkt dat slachtoffers van zedendelicten zich over het algemeen ook gesteund voelen door zedenrechercheurs. 84

De mate waarin steun wordt geboden, verschilt per zaak. Rechercheurs zeggen in alle zaken dat ze weten dat het moeilijk kan zijn om te vertellen. Andere vormen van steun die rechercheurs bieden is dat ze zeggen dat ze begrijpen wat de aangeefster vertelt, dat ze meelevend zijn, zakdoeken en water aanbieden als de aangeefster emotioneel is, naar voren gebogen zitten als ze luisteren en laten merken dat ze het vervelend vinden voor de aangeefster. Aangeefsters worden soms geprezen omdat ze het zo goed hebben verteld.

Steun en begrip worden soms ook geuit door te bevestigen dat de aangeefster goed heeft gehandeld en door ondersteunende opmerkingen te maken bij haar verhaal. In zes gesprekken werd deze vorm van steun geboden. Dat was onder andere het geval bij de hieronder beschreven zaak.

84 Ruim zeventig procent van de afdelingen jeugd-en zedenpolitie werkten mee, door meldsters van (poging tot) verkrachting te attenderen op het onderzoek. Ensink en van Berlo interviewden 93 vrouwen die in 1996 of 1997 melding bij de politie hadden gedaan. Hoewel het de vraag is in hoeverre deze groep representatief is voor het totaal, zegt het wel iets over de manier waarop de benadering van zedenrechercheurs door een deel van de meldsters ervaren wordt. Het is mogelijk dat degenen die meewerkten, vooral degenen waren met een bepaald soort ervaringen. Dat het (op sommige gebieden) geen ‘gemiddelde’ groep was, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat slechts twee respondenten geen aangifte deden nadat ze melding hadden gedaan.

De aangeefster vertelt over het gedrag van haar ex-vriend. De rechercheur zegt dat het ‘echt van het pad af’ is, en de aangeefster bevestigt dit met de woorden ‘echt krankzinnig’. Ze vertelt dat haar ex-vriend verkrachting als straf zag en zegt ‘ik mag blij zijn dat ik het overleefd heb’. De rechercheur stelt ‘het is bar en boos’.

De aangeefster geeft een aantal keren aan dat ze zelf niet weet waarom ze zich gedragen heeft zoals ze deed. ‘Achteraf denk ik had ik tegengestribbeld, maar zo ging het niet.’ De rechercheur zegt dat dit begrijpelijk is, omdat ze helemaal ‘murw geslagen’ is. De aangeefster herhaalt deze woorden. Ze zegt dat ze zich toch schuldig voelt. ‘Ik voel me gewoon schuldig. Uiteindelijk heb ik meegewerkt omdat ik dan minder pijn zou hebben.’ De rechercheur zegt dat het wel begrijpelijk is dat ze zich schuldig voelt, maar dat het niet reëel is. ‘Ik snap het. […]. Je wilde het niet, maar […] je kon ook eigenlijk niet weigeren, je had daarvoor al zo’n pak slaag gehad.’

(zaak 1)

Ochs en Capps stellen dat oordelen over (het eigen) ‘morele gedrag’ (moral stance) in sommige verhalen relatief zeker en constant is, terwijl het in andere verhalen onzeker en veranderlijk is (Ochs & Capps, 1995: 45). Aangeefsters laten in gesprekken met rechercheurs regelmatig merken dat ze twijfelen aan hun eigen gedrag; hebben ze wel goed gehandeld, hadden ze het anders kunnen doen? Door hier met rechercheurs over te praten, kan er een duidelijker standpunt over het eigen gedrag en over het gedrag van anderen worden ingenomen.

In de besproken zaak laat de aangeefster merken dat ze achteraf vindt dat ze niet goed heeft gehandeld. De rechercheur is het daar niet mee eens. Zij stelt dat het begrijpelijk is dat de aangeefster zich op deze manier heeft gedragen en ze benadrukt dat de verdachte verkeerd heeft gehandeld. In het gesprek geven de aangeefster en de rechercheur gezamenlijk betekenis aan ervaringen en gedrag van de aangeefster. Ze bevestigen en herhalen elkaars opmerkingen. De rechercheur is verontwaardigd over wat de aangeefster vertelt en de rechercheur en de aangeefster lachen samen om vreemde dingen die de ex-vriend gezegd zou hebben. De rechercheur leeft mee met de aangeefster en ze wil haar helpen en steunen. In haar houding komt de hulpverleningsrol van rechercheurs naar voren.

Interacties zoals de bovenstaande kunnen gevolgen hebben voor de waarheidsvinding. Een goede sfeer bij het opnemen van de aangifte, waarin de aangeefster zich begrepen voelt, kan van belang zijn om een ‘goede’ (dat wil zeggen uitgebreide, gedetailleerde, correcte) aangifte te krijgen, waarin de aangeefster veel informatie geeft die van belang is voor het onderzoek. Een minder positief effect kan zijn, dat ze de goede band met de rechercheur wil behouden en daardoor, ook als ze iets niet weet, toch antwoord geeft of dat ze suggesties van de rechercheur heel snel opneemt in haar verhaal.85 Voor de rechercheur geldt, dat haar open houding ervoor

85 Uit onderzoek blijkt dat mensen soms dingen vertellen of doen waarvan ze weten dat het niet klopt of waar ze het niet mee eens zijn, omdat ze zich daartoe verplicht voelen door sociale druk. Sociale druk wordt meestal negatief geformuleerd, zoals aanhoudende politieverhoren waarbij agenten verhoorstrategieën gebruiken die erop gericht zijn de getuige of verdachte bepaalde dingen te laten bekennen. Getuigen en verdachten kunnen dan mee gaan in de suggesties om van de verhoren af te zijn (Rassin & Candel, 2002). Daarnaast is het echter niet ondenkbaar, dat getuigen en verdachten ook onjuiste informatie geven of dingen vertellen waarvan ze niet zeker zijn, omdat ze de goede band met de rechercheur willen behouden.

kan zorgen dat ze een compleet en accuraat verhaal te horen krijgt. Tegelijkertijd is het mogelijk dat haar betrokkenheid invloed heeft op de manier waarop ze met de verkregen informatie omgaat. Het is mogelijk dat ze uitspraken van de aangeefster op zo’n manier interpreteert en opschrijft, dat ze passen bij haar (positieve) beeld van de aangeefster en van haar verhaal. Het is ook mogelijk dat ze niet meer kritisch naar het verhaal kijkt, omdat ze zich identificeert met de aangeefster. In zaken waarin de aangeefster niet geloofwaardig wordt gevonden, kan overigens het omgekeerde gebeuren: rechercheurs kunnen dan alles op een (voor de aangeefster) negatieve manier interpreteren.

Verhoorruimtes

Aangeefster worden in eerste instantie anders benaderd dan verdachten. Voor aangeefsters bestaat over het algemeen meer begrip dan voor verdachten. Zij krijgen meer tijd om te vertellen, meer bemoedigende reacties en de mogelijkheid om te stoppen wanneer ze dat willen. De ruimtes waar de gesprekken met aangeefsters en verdachten worden gevoerd, weerspiegelen de verschillen in benadering. Aangeefsters worden bij voorkeur in een ‘huiskamer’ gehoord. Dit is een ruimte die speciaal gereserveerd is voor moeilijke gesprekken met aangeefsters en andere betrokkenen. In deze ruimte staan gemakkelijke banken en stoelen en een bijzettafeltje, alsof het (zoals de naam al zegt) de woonkamer van iemand is. Er staan vaak wat planten en er hangen schilderijen aan de muur. Het idee is dat zo’n ruimte een ontspannen sfeer schept, waardoor aangeefsters zich beter op hun gemak voelen en gemakkelijker kunnen praten. Als aangeefsters in een verhoorkamer verhoord zouden worden, kunnen ze het gevoel krijgen dat zij verdacht worden. Bij bureaus die niet zo’n huiskamer hebben, is soms een deel van het kantoor waarin rechercheurs werken ingericht als een soort huiskamer, met een laag tafeltje en een paar gemakkelijke stoelen.

Verdachten worden meestal in een verhoorkamer gehoord. Deze kamers zien er heel anders uit. Een verhoorkamer is over het algemeen veel kleiner dan een huiskamer. De muren zijn kaal en er staan meestal vier bureaustoelen en een tafel in. Op de tafel staat de computer waarmee de rechercheur werkt. De stoelen en tafel passen vaak net in de ruimte. Sommige rechercheurs horen (bepaalde) verdachten overigens liever ook in de huiskamer. Als ze zich daar meer op hun gemak voelen, zullen ze misschien meer vertellen, net als aangeefsters. Maar lang niet alle verdachten worden geschikt gevonden om daar te horen en lang niet alle rechercheurs willen verdachten in deze ruimte horen.