• No results found

6 Het politieonderzoek

6.2 Algemene kennis

6.2.2 Etnische achtergrond

Culturele achtergronden en waarden en normen zijn vaak onderwerp van gesprek als er iemand met een niet-Nederlandse (en met name een niet-westerse) nationaliteit of afkomst92 betrokken is bij een zaak.93 In dat geval wordt niet alleen de culturele achtergrond en ‘de aard’ van de niet-Nederlander besproken, maar wordt de Nederlandse cultuur soms ook onderwerp van gesprek.

92 ‘Nederlandse Marokkanen’, die hier geboren zijn maar wiens ouders of grootouders uit Marokko komen, worden bijvoorbeeld vaak als ‘allochtonen’ aangesproken, op basis van de familielijn. Andere groepen, die uiterlijk minder verschillen van Nederlanders, zullen waarschijnlijk minder snel als allochtonen worden herkend of benoemd.

93 Misschien heeft dat ook te maken met de etniciteit van de rechercheurs die geobserveerd zijn in het onderzoek; zij zijn allemaal Nederlanders met een Nederlandse achtergrond. Het is mogelijk dat er meer over ‘typisch Nederlands gedrag’ zou worden gesproken als één of meerdere rechercheurs een andere etnische achtergrond zouden hebben.

Rechercheurs spreken over een ‘groep Marokkanen’ die twee meisjes hebben ingesloten in het zwembad. Ze hebben de meisjes niet aangeraakt, maar de meisjes vonden het wel bedreigend. Eén van de rechercheurs zegt: ‘Weer Marokkaanse jongens’, waarop een ander zegt: ‘Nee, Egyptische of Irakese’. De eerste zegt daarop: ‘Ach dat maakt toch niet uit.’ Een ander zegt: ‘Het is tuig hoor, het is tuig. […] met name groepjes Marokkanen. Ze kunnen de verleiding niet weerstaan, al dat bloot.’

(zaak besproken op afdeling)

Ideeën zoals de bovenstaande worden regelmatig geuit bij het praten over zaken. Het wordt aannemelijk gevonden dat mensen met een bepaalde etnische achtergrond zich vaker op een bepaalde manier gedragen dan mensen met een andere achtergrond. In het bovenstaande voorbeeld wordt een relatie gelegd tussen cultuur en de ‘omgang met bloot’. Ook het slaan van vrouwen wordt met cultuur in verband gebracht. Een rechercheur zegt dat dit in bepaalde culturen veel vaker voorkomt dan in de Nederlandse cultuur. Vanuit die culturen is het gedrag ook begrijpelijk. ‘Sommige mannen [in het asielzoekerscentrum] komen uit landen waar vrouwen helemaal niets voorstellen. […] waar vrouwen als vuil behandeld worden.’ De rechercheur probeert het gedrag van sommige mannen te verklaren aan de hand van cultuur. Op die manier kan gedrag begrijpelijk worden en de persoon die zich op deze manier gedraagt minder verwerpelijk; hij gedraagt zich niet op deze manier omdat hij ‘slecht’ is, maar omdat hij dat heeft geleerd. Tegelijkertijd leiden ideeën over cultuur ertoe dat er vaak al voordat er met de betrokken persoon gesproken is, conclusies worden getrokken over zijn gedrag en over de mogelijkheid dat hij schuldig is. Ideeën van rechercheurs over culturen en over gedrag dat in een bepaalde cultuur geaccepteerd wordt, komen soms ook in verhoren naar voren.

Een rechercheur vertelt dat hij de verklaring van een Antilliaanse verdachte niet gelooft. De verdachte vertelde dat de aangeefster dominant was in de relatie en dat ze wel eens relaties met andere mannen had. Volgens de rechercheur ‘[accepteert] een Antilliaan […] het echt niet als een vrouw zegt “en nu wegwezen”, of als ze met meerdere mannen naar bed gaat.’ Hij zegt dat hij aan de verdachte vroeg: ‘Heeft ze aan jou dan niet genoeg?’ en: ‘Laat je dat zomaar toe?’ De verdachte zou hier lachend op gereageerd hebben.

(zaak 15)

Algemene aannames over meningen en gedragingen van mensen met een bepaalde etnische achtergrond, zoals ‘Antilliaanse mannen accepteren het niet dat een vrouw dominant is in de relatie’, of ‘Marokkaanse mannen hebben geen respect voor vrouwen’ kunnen gebruikt worden als anker voor het bevestigen of juist ontkrachten van een verhaal. Ze worden overigens niet zonder meer op individuele gevallen toegepast. Meningen over de geldigheid van algemene aannames veranderen soms bijvoorbeeld in gesprekken met betrokkenen. In één van de zaken die besproken wordt op de afdeling, wordt er na het gesprek met de verdachten (Marokkaanse jongens) bijvoorbeeld heel anders over hen geoordeeld dan daarvoor. Voor het verhoor werden zij beschreven als ‘rotjochies’ en ‘tuig’, terwijl het na het verhoor ‘aardige en nette jongens’ zijn, waar de rechercheurs erg om hebben gelachen. ‘De ouders zijn ook hele nette mensen.'

Ook in andere zaken laten rechercheurs theorieën over verschillende bevolkingsgroepen lang niet altijd de overhand krijgen. Er is vaak ruimte voor nuancering, voor verandering van beeldvorming en voor uitzonderingen op de regels. Soms wordt ook heel bewust geprobeerd om niet uit te gaan van algemene aannames en vooroordelen, maar om eerst met een ‘neutrale blik’ naar de situatie te kijken.

De rechercheurs bespreken een zaak van kindermisbruik waarvan melding is gedaan. Er zijn ook andere kinderen bij betrokken, maar het is lastig om hen te horen. De ouders schijnen geen contact te willen met de politie. Dat hebben de rechercheurs via via gehoord. Een rechercheur zegt: ‘Ik ken die cultuur […]. Ik ben bang dat ze ongenadig uit de zak krijgen.’ Een andere rechercheur zegt dat het niet goed is als de politie de gevolgen al van tevoren gaat inschatten. Er moet gewoon contact met de ouders worden gezocht, met een goede tolk erbij (want tot nu toe is er alleen contact via de kinderen geweest). Dan kan besloten worden wat er verder gebeurt en dan blijkt of de ouders toestemming geven voor een studioverhoor. De eerste rechercheur twijfelt: ‘Die mensen hebben duidelijk laten weten dat niet te willen.’ De tweede brengt daar tegenin: ‘Maar wij hebben dat niet gehoord. We moeten toch eerst uitleggen wat er gebeurt.’ Ze zegt dat het gesprek puur informatief zal zijn, alleen om het uit te leggen.

(zaak waarover op de afdeling werd gesproken)

Rechercheurs gaan er vaak vanuit dat mensen met verschillende etnische achtergronden, verschillende waarden en normen hebben en dat ze zich verschillend gedragen. Deze ideeën en verwachtingen hebben invloed op de manier waarop politieverhalen worden onderzocht en verankerd. Mensen blijken in het algemeen meer geneigd te zijn tot verificatie dan tot falsificatie (Crombag et al., 2005). Verwachtingen die op grond van de etnische achtergrond van betrokkenen bestaan, worden vaak bevestigd in het politieonderzoek. Een verhaal dat overeenkomt met verwacht gedrag wordt gemakkelijker verankerd en geloofd, dan een verhaal waarin afwijkend gedrag wordt beschreven. Toch proberen rechercheurs ook om hun (voor)oordelen niet te laten overheersen bij de beslissingen die ze nemen. Rechercheurs kunnen ook van mening veranderen nadat ze betrokkenen hebben gezien en gesproken. ‘Feiten van algemene bekendheid’ die zijn gebaseerd op etniciteit kunnen dus wel meespelen bij het verankeren van een verhaal, maar ze zijn niet bepalend.

6.2.3 ‘Theoretische’ verwachtingen

Kennis bestaat op verschillende niveaus: in een samenleving, binnen instituties en binnen groepen. Een theorie die in eerste instantie vooral aanhang heeft binnen een beroepsgroep, wordt later soms breder verspreid (Edwards, 1981). Dat geldt bijvoorbeeld voor theorieën over gevolgen van verkrachting. In de jaren zeventig kwam er onder invloed van de vrouwenbeweging in verschillende westerse landen aandacht voor verkrachting en seksueel geweld en de beeldvorming daarover (Blair, 1985; Vorrink, 1982). In eerste instantie hielden vooral vrouwenorganisaties zich met het onderwerp bezig, maar vanaf het begin van de jaren tachtig staat seksueel geweld op de politieke agenda. In de definiëring van seksueel geweld door de overheid werd de opvatting van ‘de vrouwenbeweging’ grotendeels overgenomen (Lünnemann, 1996: 88). Het idee dat verkrachting psychische gevolgen heeft voor slachtoffers, was in de

jaren zeventig van de twintigste eeuw niet algemeen geaccepteerd. Het is in de decennia erna vanzelfsprekend geworden in de maatschappij en in de rechtspraak. ‘Dat seksueel geweld tot ernstige gevolgen van lichamelijke en geestelijke aard kan leiden, wordt vanaf de jaren negentig in de rechtspraak als feit van algemene bekendheid erkend.’ (Lünnemann & Piechocki, 2001: 12). Dat komt onder andere door de aandacht van de media ervoor. In de twintigste eeuw is er steeds meer aandacht gekomen voor psychische gevolgen van verkrachting en zijn de morele94 en fysieke gevolgen ervan, die eerder centraal stonden, meer op de achtergrond komen te staan (Vigarello, 2001: 197). Ook psychische stoornissen, die in eerste instantie door psychologen zijn beschreven, zijn steeds meer tot het ‘gemeengoed’ gaan behoren. ‘Depressie’, ‘ADHD’, ‘borderliner’ en ‘psychotisch’ zijn begrippen die lang niet meer alleen door psychologen en psychiaters worden gebruikt.

Rechercheurs spreken regelmatig over psychische stoornissen en gevolgen van verkrachting. Bij een gesprek tussen twee rechercheurs en een officier van justitie komen theorieën over verkrachting en gevolgen daarvan duidelijk naar voren.

Over de vriend van de aangeefster zegt R3 dat hij ‘van hetzelfde laken een pak’ is. Precies zoals haar vader, ‘ze weet ze weer lekker uit te zoeken’. Hij is ook ‘een zedenklant’, veroordeeld voor verkrachting. R7 zegt dat het weer het bekende verhaal is, met mensen die misbruikt zijn. ‘Ze doorbreken de spiraal niet. Haar eigen kindje komt hier later ook weer terecht.’ Later wordt ook gesproken over haar stiefbroer, die een aantal jaren eerder misbruikt is, en over haar broer. R7: ‘Ik weet zeker dat er ook met (broer) iets is gebeurd vroeger, dat kan niet missen. En bij jongetjes zie je dan toch sneller dat ze later zelf ook gaan misbruiken.’ De officier geeft aan dat ze voor alle vier de verdachten een psychologisch en psychiatrisch onderzoek heeft aangevraagd, tot enthousiasme van de rechercheurs.

(Zaak 10)

De verwachtingen van rechercheurs over ‘de spiraal’ waarin slachtoffers van verkrachting terecht kunnen komen, kunnen gebaseerd zijn op eigen ervaringen met slachtoffers. Maar de kans is groot dat ze ook beïnvloed zijn door resultaten van wetenschappelijk onderzoek en door theorieën in de psychologie en andere sociale wetenschappen.95 Rechercheurs krijgen, voordat ze als zedenrechercheur gaan werken, een opleiding waarin een deel van deze theorieën naar voren komt. Bovendien zijn veel ideeën al zodanig tot de algemene kennis gaan behoren, dat ze vanzelfsprekend zijn geworden, ook zonder opleiding.

Begrippen als ‘borderliner’ en ‘psychotisch’ worden regelmatig door rechercheurs gebruikt om mensen te beschrijven. Betrokkenen gebruiken deze begrippen soms ook. Een vrouw vertelt in een informatiegesprek over dingen die ‘psychisch niet goed zitten’ bij de verdachte (haar ex-man). Haar advocaat96 verwoordt datgene wat ze vertelt in psychologische begrippen.

94 Zoals zedenverval.

95 Zie bijvoorbeeld Walker (Walker, 1979), over de ‘cycle of violence’.

96 Er mag in principe een advocaat aanwezig zijn bij het informatiegesprek. Dit is de enige gevolgde zaak waarin dat het geval was.

De meldster vertelt, na een vraag van de advocaat, dat de verdachte bij zijn geboorte hersenbeschadiging heeft gehad.

Adv: ‘Het zou me niet verbazen als hij ADHD heeft. […]. Het zal zeker ADHD zijn.’ Nadat de aangeefster nog iets over zijn gedrag heeft verteld zegt de advocaat: ‘Dan is hij waarschijnlijk ook borderliner, dat zal me niet verbazen.’

(zaak 6)

De psychologie en begrippen die daarin worden gebruikt hebben duidelijk een plaats gekregen binnen de politieorganisatie en de samenleving. Psychologische begrippen kunnen bijdragen aan de verankering van een verhaal. Voor iemand met een borderliner stoornis, wordt labiel gedrag bijvoorbeeld normaal gevonden. Moeilijk verklaarbaar gedrag kan als ‘labiel’ worden gecategoriseerd en worden verklaard door de stoornis. Dit kan gedrag begrijpelijker maken en helpen te plaatsen. Er is wel een risico verbonden aan het indelen van mensen in psychologische of psychiatrische categorieën. Alles wat er gebeurt en wat er verteld wordt, kan in verband worden gebracht met de vermeende stoornis, waardoor mogelijke andere verklaringen, of elementen die er niet mee in overeenstemming zijn, worden genegeerd.