• No results found

6 Het politieonderzoek

6.4 Verklaringen vergelijken

6.4.5 Het politieverhaal als basis van het getuigenverhoor

Rechercheurs hebben soms al voor het begin van een verhoor een duidelijk beeld van wat er gebeurd is, bijvoorbeeld door eigen aannames of door verklaringen van getuigen. Bij het horen van een nieuwe getuige gaan ze dan uit van het politieverhaal en zoeken ze bevestiging voor onderdelen daarvan.

In een zaak waarbij het vermoeden bestaat dat een aangeefster valse aangifte heeft gedaan, wacht een rechercheur op een getuige. Ze komt te laat. De rechercheur belt haar een half uur na de afgesproken tijd. Ze zegt dat ze zal komen, maar een half uur later is ze er nog niet. De rechercheur denkt dat ze niet durft te komen. Hij raakt er steeds sterker van overtuigd dat zij door haar vriendin (de aangeefster) is aangesproken, om te beloven dat ze hetzelfde zal vertellen als zij. Hij denkt dat ze misschien zelfs op dit moment bij de aangeefster is om de verhalen ‘gelijk te trekken’. Uiteindelijk komt de getuige toch, bijna twee uur te laat.

Voordat het gesprek begint, heeft de rechercheur al een duidelijk beeld over wat er gebeurd is. De aangeefster heeft verteld dat ze met geweld verkracht is door de verdachte, die ze vaag kende, maar de rechercheur gelooft dit niet. Zijn verhaal is dat de

aangeefster en de verdachte een relatie hadden. Op de bewuste dag hadden ze samen gewinkeld; daarbij zijn ze de getuige tegengekomen. Na het winkelen is de aangeefster met de verdachte meegegaan naar huis; daar hebben ze gemeenschap gehad. De aangeefster was daarna bang dat ze zwanger was. Ze vertelde dit aan een collega. Toen de collega erover doorvroeg, zei ze dat ze verkracht was. De collega vertelde dit aan andere mensen, die de aangeefster aanspoorden om naar de politie te gaan.

De ideeën van de rechercheur, over wat er ‘werkelijk’ gebeurd is en over het ‘gelijktrekken’ van de verhalen, hebben invloed op het gesprek met de getuige.

De rechercheur stelt veel vragen: ‘Waar ben je geweest maandag?’ ‘Ben je in de stad geweest?’ ‘Wie ben je tegengekomen?’ ‘Wie nog meer?’

De getuige zegt eerst dat ze het niet meer weet. Later zegt ze dat ze waarschijnlijk met een vriendin in de stad is geweest. Ze noemt een paar mensen die ze is tegengekomen, maar niet degene die de rechercheur wil horen. Hij zegt dat ze nog iemand is tegengekomen, maar zij zegt dat ze niet weet wie.

R: ‘Volgens mij weet je het wel.’ Hij tikt met zijn vingers op de leuning van de stoel. Hij zwaait met zijn been. ‘[Naam], ik wil gewoon een duidelijk verhaal van je horen, en je weet donders goed waarover het gaat.’

De getuige zegt dat ze het echt niet weet.

Hierop probeert de rechercheur het anders. Hij vraagt of de aangeefster op dit moment een vriendje heeft.

G: ‘Nee.’ Ze zegt dat de aangeefster wel een vriendje heeft gehad. Ze vertelt daar iets over. Dit is niet degene die de rechercheur bedoelt.

R: ‘Jij bent haar hartsvriendin hè? Je weet meer. Ik denk dat je gewoon moet vertellen wat je weet. […] Over wat je gehoord en gezien hebt.’

De getuige vertelt niet wat de rechercheur wil horen.

De rechercheur probeert het nog een paar keer. ‘En jij weet wel wie dat is. Want daar is ze hartstikke gek op. Maar die wil jij niet noemen, die durf jij niet te noemen. Je weet het best. […].’

De getuige zegt weer dat ze het niet weet. Ze vraagt wat de rechercheur precies bedoelt. R: ‘Ik weet het niet, ik wil het eigenlijk van jou horen.’

Even later zegt de rechercheur zelf wat hij bedoelt. Hij noemt niet de naam van de jongen waar het om gaat.

R: ‘Ze gaat om met een andere jongen, stiekem, haar ouders weten het niet. Jij bent haar hartsvriendin, je moet open kaart spelen. Een jongen waar ze gek op is, en jij weet best wie het is [naam]. Breng jezelf niet in de problemen.’ De rechercheur vertelt dat er proces-verbaal wordt opgemaakt, en dat justitie daarna besluiten gaat nemen. De officier van justitie kan ook besluiten dat zij nog een keer gehoord wordt, ‘als er dingen niet kloppen die jij hier verteld hebt’.

De getuige zegt dat het klopt wat ze vertelt.

De rechercheur accepteert dat niet zomaar. ‘Het is effe moeilijk voor je, dat geloof ik wel. Want je moet over je vriendin vertellen. […].’

De rechercheur beweegt onrustig. Hij draait met zijn voet en tikt met zijn vingers. ‘Want ze heeft aan jou gevraagd of je zijn naam niet wilde noemen. Omdat ze niet met hem om mag gaan van haar ouders.’

G: ‘Maar ik weet echt niet wie.’

De rechercheur praat verder: ‘[…] want als je zo’n hartsvriendin bent, dan zal ze dat gewoon verteld hebben.’

G: ‘Ik weet het niet.’

R: ‘En de bewuste maandag was ze met die jongen en ben jij ze tegengekomen.’

G: ‘Nee.’ Ze zegt dat ze haar zeker niet is tegengekomen, want dan zou ze wel even zijn blijven praten. Ze begint te praten over een ander onderwerp; ze vertelt wat de aangeefster aan haar heeft verteld over de bewuste dag.

De rechercheur zegt nogmaals dat ze elkaar tegengekomen zijn. ‘Een jongen met een scooter.’

R: ‘Met wie gaat [a] nog meer om, met welke jongens?’ G: […].

R onderbreekt: ‘Noem eens namen’.

De getuige noemt een paar namen, waaronder een meisje. R: ‘Ja, jóngens. Alleen jongens.’

De getuige noemt er een paar.

R onderbreekt: ‘Buitenlandse jongens? Wie nog meer?’ G: […].

R: ‘Ik wil toch een andere naam van jou horen [naam], die je misschien niet wilt noemen, omdat ze dat ook gezegd heeft. Breng jezelf niet in de problemen hè? Want wij weten meer. En ik hoop dat jij […]. Je moet gewoon de waarheid spreken. […].’

(zaak 16)

De rechercheur weet heel goed wat hij wil horen. Hij geeft zelfs wat informatie ‘weg’ in de hoop dat de getuige er op ingaat; hij vertelt dat het om een jongen met een scooter gaat en dat het een buitenlandse jongen is. Maar de getuige vertelt niet wat de rechercheur had gehoopt. De rechercheur wil heel specifieke informatie van de getuige krijgen. Hij blijft daarnaar vragen. Hij lijkt ervan overtuigd te zijn dat zij de verdachte tegen is gekomen op straat en dat zij de verdachte kent. Hij is er ook van overtuigd dat de getuige weet wie de vriend van de aangeefster was. Deze overtuiging berust op een aanname over hartsvriendinnen: ‘Want als je zo’n hartsvriendin bent, dan zal ze dat gewoon verteld hebben.’ De getuige blijft zeggen dat ze niet weet met wie de aangeefster nog meer omging.

De rechercheur probeert het politieverhaal te verifiëren. Op mogelijk falsificerende informatie die de getuige geeft (zoals dat ze niks weet van een buitenlands vriendje) gaat de rechercheur niet in. Een deel van de falsificerende informatie wordt wel in het journaal genoemd: ‘Ze zei wel dat ze de verdachte NIET kende en dat zij hun samen NIET die maandag op de [straat] had gezien.’ Hier is verder geen oordeel over gegeven.117 Deze informatie komt niet overeen met het verhaal van de verdachte (en met het politieverhaal); het falsificeert het verhaal dus. Het wordt expliciet genoemd in

117 Soms wordt er in het journaal een oordeel gegeven over wat iemand verteld heeft en de geloofwaardigheid daarvan.

het journaal, maar er wordt verder op de politieafdeling weinig aandacht aan besteed; dit deel van het verhaal wordt niet verder onderzocht. Als er andere informatie naar voren zou komen die hierbij aansluit, zou het waarschijnlijk wel meer aandacht krijgen.

Het ondertekenen van de verklaring

Nadat de verklaring door de rechercheurs is uitgewerkt, wordt aan betrokkenen gevraagd het door te lezen. Als ze het ermee eens zijn wordt hen gevraagd het te onderteken en als er dingen niet kloppen, moeten ze dat zeggen. Aangeefsters, getuigen en verdachten ondertekenen de verklaring meestal. In de gevolgde zaken was er slechts één betrokkene (een verdachte) die het proces-verbaal niet wilde tekenen.

Veel betrokkenen, vooral aangeefsters, verdachten die bekennen dat ze ‘iets heel verkeerds’ hebben gedaan en getuigen, lezen de verklaring niet kritisch door. Hoewel rechercheurs erop staan dat betrokkenen de verklaring doorlezen of voorgelezen krijgen voordat ze het tekenen, laten getuigen en verdachten regelmatig merken dat ze daar geen zin in hebben en dat ze het wel goed vinden zo. Opmerkingen als ‘ik geloof het wel’, of ‘ik vertrouw jullie wel’, worden regelmatig gemaakt. Vaak is de band met rechercheurs goed, waardoor betrokkenen erop vertrouwen dat het verhaal klopt. Voor aangeefsters geldt dat waarschijnlijk vaak sterker dan voor verdachten, doordat zij meestal een sterkere vertrouwensband met rechercheurs hebben. Daarnaast is het mogelijk dat betrokkenen na het verhoor moe zijn en dat ze geen zin meer hebben om kritisch na te denken. Het kan daarnaast moeilijk zijn om de verklaring rustig door te lezen, na een vaak emotioneel gesprek, terwijl twee mensen wachten totdat je klaar bent.

6.5 Conclusie

In de gevolgde zaken zijn twee vormen van verankering te zien. De eerste is verankering in ‘feiten van algemene bekendheid’, zoals aannames over geslacht, etnische achtergrond en psychologische theorieën. Hieronder vallen beslisregels zoals: ‘Wanneer een man de kans heeft om met een vrouw naar bed te gaan, dan doet hij dat’ en ‘Marokkaanse mannen hebben geen respect voor vrouwen’. De vormen van verankering die geselecteerd worden, hangen samen met de categorie of categorieën waarin iemand wordt geplaatst. Iemand moet eerst als ‘Marokkaan’ of als ‘borderliner’ worden gezien, voordat beslisregels die hiermee geassocieerd worden, worden gebruikt. Beslisregels zijn nooit absoluut. Er is altijd ruimte voor nuanceringen, voor een categorie binnen de categorie (bijvoorbeeld ‘moderne Marokkanen’), of voor het argument dat een bepaalde zaak een uitzondering is waarvoor de regel niet geldt.

De tweede vorm is verankering van verklaringen en van het politieverhaal in verhalen van andere betrokkenen en getuigen. Verklaringen worden met elkaar vergeleken en op grond daarvan wordt een oordeel gevormd over de waarde ervan. Hierbij spelen beslisregels overigens ook een rol: een verklaring van een getuige die de aangifte tegenspreekt, kan bijvoorbeeld als niet geloofwaardig terzijde worden geschoven met het argument dat de getuige een goede vriend van de verdachte is en dat hij daarom een reden heeft om te liegen in het voordeel van de verdachte. Daarnaast spelen oordelen over en indrukken van de persoon een rol bij het

beoordelen van verklaringen. Emoties van betrokkenen zijn bijvoorbeeld belangrijk bij het beoordelen van verklaringen. Daarbij worden beslisregels gebruikt zoals: ‘Als iemand heel emotioneel is, is er meestal iets gebeurd’.

Verankering in feiten van algemene bekendheid is een vorm van algemene verankering. Hoewel de beslisregels die gebruikt worden zijn toegespitst op het verhaal dat wordt onderzocht en ze steeds specifieker kunnen worden naarmate het verhaal meer is uitgewerkt, zijn het beslisregels die in veel situaties gebruikt kunnen worden. Verankering in verhalen van andere betrokkenen en getuigen is specifieker. De verklaringen zijn op de situatie toegespitst. Het vergelijken van verklaringen met elkaar heeft alleen betrekking op de zaak die onderzocht wordt. De beslisregels die gebruikt worden bij het oordelen over de waarde van de verklaringen, zijn wel weer algemeen geldig (hoewel ze worden toegepast in specifieke zaken). Voor alle vormen van verankering geldt dat ze kunnen helpen een verhaal te plaatsen en beoordelen. Ze kunnen ook leiden tot vooroordelen en verkeerde conclusies.

Oordelen van rechercheurs komen tot uiting in politieverhalen. Op basis van onderzoek en de beoordeling van informatie die daaruit naar voren komt, kunnen verhalen worden gefalsifieerd en geverifieerd. Rechercheurs verifiëren en falsifiëren niet alleen politieverhalen, maar ook verhalen van betrokkenen. Deze processen vinden tegelijkertijd plaats. Als het verhaal van een aangeefster gefalsifieerd wordt, kan het verhaal van de politie over valse aangifte worden verankerd. En als een verhaal van een verdachte geverifieerd wordt, kan een verhaal van de politie gefalsifieerd worden. Op die manier worden politieverhalen steeds verder ontwikkeld en steviger verankerd. Het lukt echter niet altijd om een politieverhaal zodanig verankerd te krijgen, dat er geen twijfel meer bestaat over de geloofwaardigheid ervan. Soms zijn er meerdere verhalen die door rechercheurs aannemelijk worden gevonden, of is er geen enkel verhaal dat lijkt te voldoen. In die gevallen laten rechercheurs de oordelen over zaken graag over aan officieren van justitie. Maar ook als rechercheurs heel overtuigd zijn van de geloofwaardigheid van de aangifte, beslist de officier uiteindelijk over het vervolgen of seponeren van de zaak.