• No results found

4 Vóór de aangifte

4.2 Gezamenlijke constructie

Mensen die aangifte doen bij de politie hebben vaak al meerdere keren gesproken over wat ze hebben meegemaakt. Bij het praten hierover met vrienden en familieleden worden gezamenlijk verhalen geconstrueerd: gesprekspartners reageren op elkaar, interpreteren wat er wordt gezegd en geven er gezamenlijk betekenis aan. Crombag en collega’s (2005) bespreken de manier waarop er soms op kinderen en verstandelijk gehandicapten is ingepraat, voordat ze bij de politie komen. Ouders stellen bijvoorbeeld (suggestieve) vragen en maken opmerkingen die het kind in het verhaal dat ze aan de politie vertelt opneemt. Het is dan voor de politie niet meer mogelijk te onderscheiden wat van het kind zelf komt en welke informatie door anderen is aangeleverd of aangepraat (Crombag et al., 2005: 128-130).

In veel van de gevolgde zaken en in zaken waarover gesproken werd bij de bureaus, hebben meldsters met anderen gesproken voordat ze naar de politie zijn gekomen. In 16 van de 23 gevolgde zaken heeft de meldster eerder met anderen gesproken. In zes gevallen is niet bekend of de aangeefster met anderen heeft gesproken. Eén meldster heeft niet met anderen gesproken voordat ze naar de politie is gegaan. Zij is direct na de gebeurtenis naar het bureau gekomen. De aangeefsters die met anderen hebben gesproken, hebben dat soms op eigen initiatief gedaan. Een meisje dat door een onbekende man is aangerand, heeft meteen nadat ze thuis kwam aan haar ouders en vriend verteld wat er was gebeurd. Sommige aangeefsters vertelden over de verkrachting nadat anderen, zoals ouders, zelf iets gemerkt of gehoord hadden en daar vragen over stelden.

Soms wordt een verhaal ook doorgegeven van de een naar de ander, waarna de zaak ‘aan het rollen komt’. In één van de zaken heeft een meisje aan een collega verteld dat ze verkracht is. Die collega vertelt dat aan haar baas. Hij spreekt de aangeefster erover aan en hij overtuigt haar ervan dat ze met haar ouders moet praten. Dat doet ze. Haar ouders nemen vervolgens contact op met de politie. In een zaak die niet gevolgd is maar die besproken wordt op één van de bureaus, belt een vrouw naar de politie met de mededeling dat haar dochter is verkracht. Haar dochter had dit aan een vriendin verteld, die het aan de moeder van het meisje doorgaf. De moeder vroeg vervolgens of het verhaal klopte en de aangeefster bevestigde dat. In deze zaken hebben verschillende mensen over de gebeurtenissen gesproken, met de aangeefster en met elkaar, voordat er contact met de politie is opgenomen. De beslissing om naar de politie te gaan, is in deze gevallen niet alleen door de aangeefster genomen. 4.2.1 Twijfel over hoe te interpreteren

In gesprekken tussen aangeefsters en bekenden, geven bekenden regelmatig hun oordeel over de gebeurtenissen. Ze vertellen soms ook wat de aangeefster volgens hen zou kunnen of moeten doen. De meeste aangeefsters in de gevolgde zaken lijken niet te twijfelen over hoe ze de gebeurtenis moeten categoriseren.42 Maar sommige aangeefsters vertellen aan de politie dat ze in eerste instantie niet zeker wisten hoe ze

de gebeurtenissen moesten interpreteren. In drie van de gevolgde zaken komt dit duidelijk naar voren in de gesprekken bij de politie.

Een vrouw die gemeenschap heeft gehad met een man die ze dezelfde dag heeft leren kennen, vertelt dat ze in eerste instantie positief was over hem en over de avond. Op het moment dat de man vertrokken is, begint ze echter na te denken over wat er gebeurd is. Ze voelt zich vreemd, ze vindt dat ze anders reageert dan normaal en ze kan zich weinig herinneren van de avond. Ze krijgt het idee dat er iets niet klopt. Er begint zich een vermoeden te vormen dat de verdachte iets in haar drankje heeft gedaan. Ze gaat langs bij een vriend om dit vermoeden te bespreken. Samen reconstrueren ze wat er gebeurd zou kunnen zijn. De vriend bevestigt dat de vrouw naar de politie moet gaan om uit te vinden of er inderdaad een middel in haar drankje is gedaan. Met dit verhaal (dat er misschien iets in haar drankje is gedaan en dat ze misschien verkracht is) komt de meldster bij de politie. Daar wordt geprobeerd het verhaal verder te construeren, door gedetailleerd te vragen naar wat de aangeefster zich herinnert en door ook andere mogelijke interpretaties te noemen. Er wordt ook geprobeerd te achterhalen of er sporen van een middel te vinden zijn in het restje cola dat nog in het glas zit.

(zaak 21)

In het bovenstaande geval ontwikkelt de aangeefster zelf het vermoeden dat ze misschien verkracht is en bespreekt ze dit met een vriend. Ze vraagt een reactie op haar vermoeden aan de vriend. Hij erkent de mogelijkheid van een verkrachting en bevestigt dat ze naar de politie moet gaan.

In een andere zaak komt uit het verhaal van een getuige naar voren dat de aangeefster datgene wat ze heeft meegemaakt zelf in eerste instantie niet als verkrachting definieert. Als de getuige zegt dat het om verkrachting gaat, leidt dat tot een andere kijk op de gebeurtenissen.

Een getuige vertelt dat hij een ‘onschuldige grap’ maakte tegen een vriendin van hem. Zij barstte daarop in tranen uit. Toen hij vroeg wat er was, zei ze ‘dat ze seks had gehad met [naam] en dat ze eigenlijk helemaal niet wilde. Ik vroeg heb je dat dan niet gezegd en ze zei wel 4, 5, 6 keer.’ Ze had hem ook van zich afgeduwd maar toen hij ‘bleef terugkomen heeft ze het maar over zich heen laten komen’ om er snel vanaf te zijn. Even later zegt de getuige dat het toch anders ging en dat hij vroeg nadat de aangeefster had gezegd dat ze seks met de verdachte had gehad: ‘Wilde jij dat dan?’, waarop de aangeefster zei: ‘Nee, ik wilde dat helemaal niet.’ De getuige had daarop gezegd: ‘Dan is het aanranding of verkrachting.’ Hij zegt dat het wel leek alsof de aangeefster zelf niet besefte dat het aanranding of verkrachting was. De rechercheur vraagt: ‘Hoe reageerde ze toen je zei dat het dan verkrachting was?’ De getuige vertelt dat ze in tranen was, doodstil zat en met haar hoofd op tafel lag. Ze was ‘helemaal ondersteboven, zo had ik haar nog nooit gezien’.

(zaak 9)

Mensen weten soms niet meteen precies hoe ze een gebeurtenis die ze later als (mogelijke) verkrachting definiëren, moeten interpreteren. Dat betekent overigens niet dat het in die gevallen dan waarschijnlijk niet om verkrachting gaat. Maar mensen zoeken soms reflectie bij anderen om betekenis te geven aan ervaringen en om

bevestiging te krijgen voor gedachten en gevoelens. Anderen geven die reflectie ook vaak vanzelf, als iemand iets vertelt. Verhalen worden mede verteld om gezamenlijk uit te zoeken wat er gebeurd is, hoe dat beoordeeld moet worden en hoe erop gereageerd moet worden (Ochs & Capps, 2001: 2). Gesprekspartners kunnen hulp en (morele) ‘richtlijnen’ bieden en ze kunnen helpen een gebeurtenis te definiëren. Ze kunnen ook bevestigen dat het gedrag van het vermeende slachtoffer niet vreemd of verkeerd was en het gedrag van de andere persoon wel. Of ze kunnen juist zeggen dat het vermeende slachtoffer verkeerd heeft gehandeld. De communicatie met vrienden, familieleden en bekenden kan op die manier beïnvloeden of er melding of aangifte wordt gedaan. Het kan ook invloed hebben op de eventuele inhoud ervan.

Uit onderzoek van Vorrink (1982) blijkt ook dat een deel van de aangeefsters van verkrachting naar de politie ging ‘op aanraden van iemand uit haar omgeving’. Van de vijftien vrouwen die in het onderzoek van Vorrink aangifte deden, namen er zes zelf het initiatief om naar de politie te gaan, terwijl zes aangeefsters mede op aanraden van iemand anders naar de politie gingen. In drie gevallen nam iemand anders contact op met de politie (Vorrink, 1982: 138).

Dat het soms moeilijk is om te bepalen of een situatie als verkrachting kan worden gedefinieerd of niet, blijkt onder andere uit Amerikaans onderzoek dat door Fisher en collega’s (2003) onder studentes is uitgevoerd. Sommige vrouwen die een ervaring hebben gehad die volgens de wet onder het begrip verkrachting valt, blijken dat niet zo te benoemen. Het deel van de vrouwen dat een verkrachting niet als zodanig definieerde, varieerde in onderzoeken die door Fisher en collega’s genoemd worden van een derde tot tweederde. In het onderzoek van Fisher en collega’s ging het om ongeveer de helft.43 Een klein deel van de vrouwen dat niet verkracht was, maar dat slachtoffer was geworden van een ander seksueel delict, omschreef dat juist wel als verkrachting (Fisher, Daigle, Cullen & Turner, 2003: 562-563).

Mensen benoemen en categoriseren ervaringen dus lang niet altijd in overeenstemming met juridische definities.44 Juridische bepalingen spelen bij de politie een belangrijke rol. Om een strafrechtelijke procedure te starten moeten ervaringen in verband worden gebracht met wetten en beschrijvingen daarin. In de interactie tussen bekenden spelen juridische definities meestal alleen op de achtergrond een rol.45 Veel mensen hebben echter wel (duidelijke) ideeën en beelden over wat een verkrachting is.

43 In de vragenlijst waren items opgenomen die wijzen op verkrachting. Deze werden voorgelegd aan de studentes, met de vraag of ze dit weleens hadden meegemaakt, en zo ja, hoe vaak. Vervolgens werd gevraagd elk van de gebeurtenissen te beschrijven. Na het beschrijven van elke gebeurtenis werd onder andere gevraagd ‘Beschouwt u de gebeurtenis als verkrachting?’ De antwoorden op de items die op verkrachting zouden duiden werden vervolgens vergeleken met de antwoorden op de vraag over de defintie van de gebeurtenissen. Het onderzoek werd overigens uitsluitend onder vrouwen uitgevoerd. Het is mogelijk dat het percentage mannelijke slachtoffers dat een gebeurtenis die als verkrachting valt te definiëren als zodanig benoemd, nog lager ligt, in verband met het grotere taboe op verkrachting van mannen.

44 Dat lijkt overigens ook voor andere delicten te gelden.

45 Het gebruik van een begrip in het dagelijks leven en de juridische invulling ervan zijn niet gelijk aan elkaar, maar ze hangen wel met elkaar samen. De wetgeving over verkrachting kan bijvoorbeeld worden gewijzigd omdat de delictsomschrijving niet overeenkomt met wat er in het dagelijks leven als verkrachting wordt ervaren. In 1991 werd bijvoorbeeld een wetswijziging ingevoerd, waarin onder andere verkrachting binnen het huwelijk strafbaar werd gesteld. Door die wetswijziging zullen weer meer mensen de betreffende handelingen ook als verkrachting gaan beschouwen.

Mensen die een gebeurtenis die juridisch als verkrachting is te definiëren niet als zodanig categoriseren, zullen meestal geen melding doen bij de politie (omdat ze het gebeurde niet als strafbaar feit zien). Mensen die wel melding of aangifte doen, vinden het soms moeilijk hun ervaring te definiëren. Sommige aangeefsters hebben bij het begrip ‘verkrachting’ een beeld dat niet overeenkomt met wat zij hebben meegemaakt.46 Gesprekken met bekenden kunnen helpen een ervaring te interpreteren en te bepalen wat er vervolgens gedaan kan worden.

4.2.2 Veranderingen in afwegingen van aangeefsters

Ideeën van meldsters over wat er gebeurd is, ontwikkelen zich niet alleen in gesprekken met anderen, maar ook in afwegingen die ze zelf maken. Sommige meldsters krijgen na verloop van tijd het idee dat wat er is gebeurd ‘niet klopt’ en dat ze er iets mee moeten doen. In 10 van de 23 gevolgde zaken ging de meldster pas na langer dan een jaar naar de politie. Deze meldsters waren nog niet eerder naar de politie gegaan omdat ze er nog niet aan toe waren, omdat ze dachten dat ze het wel weer snel zouden vergeten of omdat ze dachten dat het gebeurde niet zo erg was. Rassin en Van Koppen beschrijven de reacties van kinderen die slachtoffer worden van seksueel misbruik. Zij realiseren zich in eerste instantie lang niet altijd dat het om een ernstig misdrijf gaat. Pas op latere leeftijd gaan ze het als zodanig definiëren en reconstrueren (Rassin & Van Koppen, 2002: 509). Voor jongeren en volwassenen geldt dit soms ook, vooral als het om verkrachting door een bekende gaat.

Een meisje dat op haar dertiende seksueel misbruikt is door een vriend van haar moeder, doet daar op haar vijftiende aangifte van. Ze dacht eerder dat het haar eigen schuld was en dat het haar wel zou lukken om het te vergeten, maar ze merkt, nadat ze voor het eerst met haar vriend naar bed is geweest, dat ze er steeds weer aan moet denken. Haar moeder merkt dat er iets met haar aan de hand is. Het meisje vertelt dat er op seksueel gebied iets is gebeurd, maar ze laat er verder niet veel over los. Op het moment dat ze de man weer gezien heeft, gaat ze naar haar moeder en vertelt ze dat hij het is geweest. Haar moeder neemt haar vervolgens mee naar de politie. De aangeefster vertelt bij de politie dat ze merkt dat ze de ervaring niet los kan laten. Hoe ouder ze wordt, hoe meer last ze ervan krijgt.

(Zaak 23)

Een ervaring die de aangeefster heeft geprobeerd af te sluiten, blijkt toch steeds weer naar boven te komen. De aangeefster blijft er aan denken en mensen in haar omgeving merken dat er iets met haar is. Interactie met bekenden speelt dus ook hier een rol. Hoewel de aangeefster zelf merkt dat ze de ervaring niet los kan laten, gaat ze pas naar de politie nadat haar moeder gemerkt heeft dat er iets met haar aan de hand is.

46 Dat geldt overigens ook voor verdachten. Een (niet-Nederlandse) verdachte zegt bijvoorbeeld: ‘maar niet verkracht, ze was echt [aan het] kussen […]. Verkrachting dat is forceren.’ Even later zegt hij: ‘Als rape is, ze moet huilen, ze is, maar is niet zo.’ Deze verdachte werd overigens niet vervolgd.