• No results found

SW index voor diversiteit nader bekeken

In document Security of Supply onberekenbaar? (pagina 70-74)

3.1 Diversiteit gemeten met de Shannon-Weiner Index

3.1.3 SW index voor diversiteit nader bekeken

worden in de SW index gecombineerd. Estland heeft nu de beste diversiteit en daardoor beste SOS. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan het grote aandeel van de binnenlandse energieproductie in dat land. Dat binnenlandse energieproductie als positief voor de SOS wordt beoordeeld, duidt op een politiek uitgangspunt. Men vertrouwt buitenlandse import minder. Er kan echter in eigen land ook een onderbreking plaatsvinden, bijvoorbeeld in geval van een staking. Hier wordt binnen de functie geen aandacht aan besteed. Estland heeft juist geen spreiding onder exportlanden, maar voor gas een totale afhankelijkheid van Rusland. Polen laat weliswaar een spreiding zien van de landen waaruit geïmporteerd wordt, maar de aandelen van deze landen zijn ten opzichte van het aandeel van Rusland haast te verwaarlozen. Wel heeft Polen nog een aanzienlijke eigen productie, vooral steenkool. Bulgarije kent de grootste correctie. Dit is terug te zien in de afhankelijkheid van importen die zich vooral in Rusland concentreert. Duidelijk is dat de beperkte spreiding van landen die aan Bulgarije energie leveren, een negatieve invloed heeft op SOS. Onduidelijk is echter hoeveel spreiding ‘goed’ is. De SW index laat een keurig gewogen beeld zien van diversiteit. Stirling noemde de index al ‘robuust’. Alle waarden worden naar verhouding meegewogen. Het is echter niet inzichtelijk wat een uiteindelijke score van bijvoorbeeld I2 = 0,83 precies betekent voor een land. En hoe waardeert de SW index eigen productie? Gezien de uitkomsten van de casuslanden lijkt dit een belangrijke factor voor SOS op basis van diversiteit. Diversiteit wordt voor SOS gebruikt om de risicospreiding te bepalen. Het dekt echter niet de volledige discussie omtrent SOS.

3.1.3 SW index voor diversiteit nader bekeken

Met het invullen van de SW index voor de casuslanden is de diversiteit zowel onder energiebronnen als onder energieleveranciers naar verhouding gemeten. Het is daarmee een robuuste index van diversiteit. Toch zijn er ook punten voor discussie die in de conclusie van paragraaf 3.1.2 al kort zijn aangestipt.

Allereerst is het lastig om te zien wat in de SW index meer waarde toegekend krijgt. Binnenlandse productie en spreiding onder importlanden hebben beide een positief effect binnen de SW index, maar hoe verhouden zij zich tot elkaar en waarom is hiervoor gekozen? Estland heeft bijvoorbeeld geen spreiding onder de importlanden tegenover wel veel eigen productie van energie. En wat zijn de verschillen tussen bijvoorbeeld een I2 van 0,67 en I2 van 0,70? Ik doe een klein experiment om de impact van de eigen productie te analyseren. Steeds wordt er een ander getal ingevuld voor de eigen steenkoolproductie van Bulgarije, namelijk

! +,! 100%, 88% (de huidige situatie), 50%, 10% en 0% van de steenkoolconsumptie. De productie die we bij Bulgarije weglaten wordt naar de bestaande verhouding over de exportlanden verdeeld. Het resultaat van I2 is in tabel 3.1 weergeven.

Tabel 3.1 Resultaten experiment I2 met wisselende binnenlandse steenkoolproductie

Binnenlandse steenkool productie I2 100% 0,48 88% 0,46 50% 0,41 10% 0,36 0% 0,34

Wanneer Bulgarije al zijn steenkool zelf zou produceren dan heeft het een I2 van 0,48. Dit is ruim een punt hoger dan wanneer alles geïmporteerd zou worden. Hieruit kan worden afgeleid dat de eigen steenkoolproductie inderdaad van grote invloed is op de SOS gemeten in de SW Index. Wanneer we de eigen steenkoolproductie van 0 naar 10 % laten oplopen, is het verschil in I2 maar 0,02. Dit is te verwachten, omdat het positief is voor de SOS als men echt niets hoeft te importeren. Toch kan worden opgemerkt dat de verschillen voor I2 klein zijn, hoewel in de praktijk een klein deel eigen productie in plaats van volledige afhankelijk een groot verschil kan maken. Het is daarom lastig de SOS van een land met bijvoorbeeld een I2 van 0,66 met een I2 van 0,65 te vergelijken.

Nu wordt er een experiment gedaan met de hoeveelheid exportlanden. De herkomst van gas in Estland wordt als voorbeeld gebruikt en in de huidige situatie wordt gas volledig uit Rusland geïmporteerd. Er wordt voor twee situaties – 10% gas uit een overig land en 50% gas uit een overig land – bekeken wat de invloed is van de spreiding onder exportlanden. In tabel 3.2 zijn de resultaten gepresenteerd.

Tabel 3.2 Resultaten experiment I2 met wisselend aantal exportlanden

Herkomst gasimport 1 land 2 landen 3 landen 4 landen 5 landen

100% Rusland 0,65 X X X X

90% Rusland X 0,70 0,70 0,71 0,71

! +"! De resultaten voor I2 laten allereerst zien dat spreiding onder exportlanden positief is; een volledige afhankelijkheid van Rusland voor gas heeft een duidelijk lagere I2 dan de hypothetische situaties van 90% import uit Rusland en 50% import uit Rusland. Wanneer vervolgens wordt gekeken naar het effect van het uitbreiden van de exportlanden naar 3, 4, en 5 landen is te zien dat de positieve invloed op I2 uitblijft als het gaat om een klein percentage van het energieaanbod. In de situatie waar 90% uit Rusland wordt geïmporteerd en 10% uit een overige land of landen verandert I2 nauwelijks. De SW index vindt spreiding onder exportlanden alleen van waarde wanneer het een aanzienlijk deel van de totale import van een energiebron betreft. Wanneer deze conclusie wordt teruggekoppeld naar de SOS van de casuslanden - en met name de grote afhankelijkheid van Rusland – is de invloed van de spreiding onder exportlanden nog maar zeer beperkt.

Er is nog een aantal andere opmerkingen te maken over de werkbaarheid van de SW index. Kruyt stelt dat wanneer de energiemarkt optimaal functioneert, het minder relevant is de diversiteit te meten als basis voor SOS.228

Men kan bij onderbreking van toevoer van de ene energiebron, immers altijd overgaan tot het kopen van een andere energiebron of van een andere energieleverancier. De casuslanden maken hier echter nog nauwelijks gebruik van. Wanneer er wordt gekeken naar 2005 en 2004 wordt er uit dezelfde landen geïmporteerd.229 Bovendien wordt veel energie per pijpleiding geleverd en dan is het aanbod juist niet flexibel. Polen importeert al wel olie uit de OPEC landen en opereert daarmee op de wereldmarkt. Het aandeel van deze landen is echter nog te verwaarlozen. De opmerking van Kruyt is daarom niet op de casuslanden van toepassing.

Daarnaast kijkt de SW index alleen naar primaire energiebronnen. Secundaire energiebronnen als elektriciteit en petroleum producten worden niet meegerekend. Dit is ook lastig aangezien secundaire energiebronnen uit primaire energiebronnen worden gemaakt. De categorieën zouden op deze manier door elkaar heen lopen. Toch is een onderbreking in de toevoer van deze bronnen ook een bedreiging voor de SOS. Elektriciteit wordt in de casuslanden echter maar minimaal geïmporteerd.230

Petroleum producten worden in Polen en Estland veel geïmporteerd. Dit heeft een negatieve invloed op de SOS. Eurostat beschikt overigens niet over de gegevens over de herkomstlanden van deze producten. In Bulgarije exporteert men juist meer petroleum producten.

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

228 Kruyt, B., Vuuren, D.P. van, Vries, H.J.M. de, Groeneberg, H., ‘Indicators for Energy Security’, 2169. 229 Eurostat, Statistical Yearbook on Energy 2006, 56-60, 112-116, 307-312

! +%! Neumann merkt op dat door het samennemen van de energiebronnen de onderlinge verschillen niet inzichtelijk zijn. Het is niet te zien of de beperkte spreiding van olie of juist gas de uiteindelijke diversiteit beperkt. Ze stelt daarom voor om de SW index per energiebron te bepalen in plaats van bij elkaar genomen.231

Ook Lecoq neemt de energiebronnen apart op in indexen, omdat energiebronnen elkaar onderling maar beperkt kunnen vervangen.232 Dit is te overwegen, alleen wordt dan de I1 – ofwel spreiding over energiebronnen – niet bekeken. Wel zijn voor een goed inzicht in de SOS aanvullend op de waardes I2 en I2 figuren zoals in bijlage 2 aan te raden. De opbouw van de SW index voor een land is hierdoor duidelijker.

In de experimenten is duidelijk geworden dat het moeilijk is de relatieve waarde van kleine verschillen in diversiteit te bepalen. De gevolgen voor de praktijk kunnen, ondanks de kleine verschillen in I2 juist groot zijn. De SW index is daarom minder geschikt om SOS tot in detail te meten. Verder werd duidelijk dat binnenlandse productie binnen de functie een positief effect heeft op de SOS. Ook spreiding onder exportlanden heeft een positief effect, maar dit is alleen merkbaar wanneer het aandeel hiervan groot is. Dit is niet het geval bij de casuslanden die alle een sterk van één land - Rusland - afhankelijk zijn. De waarden I2 voor de casuslanden zijn daarom vooral groot door de binnenlandse productie. Ook blijft het probleem dat men niet weet hoeveel diversiteit ‘goed genoeg’ is. Daarnaast wordt er in de literatuur gewezen op beperkingen. Deze hebben ten dele gevolgen voor de SOS in de casuslanden. Aanvullend op uiteindelijke waarden van I2 geven de figuren over de verdeling naar herkomstland en naar energiebron een beter inzicht. Pas dan krijgt een waarde van de SW index een ‘gezicht’.

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

231 Neumann, A., ‘How to Measure Security of Supply’, 4.

! +(! 3.2 Uitbreiding van de Shannon-Weiner Index

Diversiteit is ‘putting eggs in different baskets’.233

Op deze manier worden risico’s op zowel positieve als negatieve verrassingen verkleind. Dit is toepasbaar op security of supply die een brede schakering van risico’s kent, van milieurampen tot economische risico’s. Toch kan worden gesteld dat afgezien van diversiteit het ene energietransport meer risico’s met zich meebrengt dan het andere. Olie-import uit Noorwegen is bijvoorbeeld minder risicovol dan import uit het onstabiele Nigeria. Politieke onlusten zouden hier de energiehandel kunnen verstoren, terwijl die kans in Noorwegen haast niet aanwezig is (afgezien van bijvoorbeeld mondiale economische problemen zoals een escalatie van de bankencrisis). Zoals Lehr stelt, zou men daarom ook graag een kwalitatieve waarde meegeven aan de verschillende baskets.234

Ook al is het lastig om voorspellingen te doen voor SOS, men kan wel aanduiden waar hoge en lage risico’s zijn. Op deze manier kan er toch enige vorm van ‘risk measurement’ worden toegepast en kan SOS beter in kaart worden gebracht. Een nadeel van zulke indicatoren is dat juist het kwalitatieve element een subjectief gegeven is. De kans dat politieke onlusten in een land uiteindelijk de energiemarkt zullen verstoren is niet objectief vast te stellen. En hoe verhouden de verschillende indicatoren zich tot elkaar - oftewel welk risico telt zwaarder -? Ook dit heeft subjectieve invulling nodig merkt men in de literatuur op als kritiek.235

Toch worden er diverse aanvullende indicatoren voorgesteld om aanvullend op diversiteit SOS beter in kaart te kunnen brengen. In deze paragraaf wordt de toepasbaarheid van deze indicatoren voor de casuslanden bekeken.

In document Security of Supply onberekenbaar? (pagina 70-74)