• No results found

Implementatie van de SvWOL

In document Wind-op-land: lessen en ervaringen (pagina 70-73)

Compensatie en financiële participatie

4 Nationale ervaringen 1 Inleiding en context

4.3.2 Implementatie van de SvWOL

De Structuurvisie Wind op Land verandert de implementatie van grote projecten. Op projectniveau beslissen de ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu met een rijksinpassingsplan over de locatie van een windpark (IenM & EZ 2014: 20). Maar in de praktijk is de rolverdeling anders. In bijvoorbeeld Drenthe, Noord-Holland en Friesland neemt het ministerie van EZ het voortouw.

Vanuit een ruimtelijk perspectief houdt de nieuwe structuurvisie vooral een beperking in. In grote delen van Nederland is ‘grootschalige windenergie’ (op land) nu niet meer mogelijk. Aan de andere kant zijn de gebieden voor grootschalige windenergie getoetst op technische haalbaarheid (zie eerdergenoemde technische knelpunten) door middel van de planMER-procedure. De berekeningen leveren een potentiële plaatsingscapaciteit op van minimaal 2.970 megawatt (EZ & IenM 2014b: 16). In theorie zou dus de helft van de doelstelling van 6.000 megawatt in SvWOL-zones kunnen worden opgesteld. Er is voldoende ruimte om grootschalige projecten te initiëren, mits deze op een compacte manier worden geïmplementeerd.

Jaar Provincie Project

2010 NH In de provincie Noord-Holland is in 2010 een aanvraag ingediend bij het Rijk voor het herstructureringsplan Windpark Wieringermeer (300-400 megawatt). Op de plek waar de windpark moet komen, stond een testlocatie van ECN en diverse verouderde molenopstellingen. Het project is geïnitieerd door ECN en het Windcollectief Wieringermeer, een samenwerkingsverband tussen agrariërs en het energiebedrijf Nuon. In dit project trekken de verschillende overheids- lagen één lijn en de betrokken partijen (initiatiefnemers, gemeente, Rijk en provincie) sluiten in 2012 een zogenoemde Green Deal.

2011 ZL In Zeeland gaan in 2011 twee grote burgercoöperaties, Zeeuwind en Deltawind, aan de slag met Windpark Krammer (100 megawatt) op Schouwen-Duiveland. Rijkswaterstaat is nauw betrokken bij het project; het park ligt op een primaire waterkering. Windpark Krammer is het eerste coöperatieve windproject van deze omvang in Nederland.

2012 ZH De provincie Zuid-Holland sluit in 2012 een bestuursakkoord met de (toen nog) vier eilandgemeenten van Goeree-Overflakkee voor de realisatie van maximaal 260 megawatt windvermogen. Twee jaar later wordt deze doelstelling teruggebracht tot 225 megawatt. De gemeente houdt de regie over de windenergie op haar grondgebied door de opgave te verdelen over vijf locaties (de individuele locaties zijn echter niet groot genoeg voor een RCR-project).

2012/ 2013

GR In Groningen begint de provincie met een onderzoek naar de plaatsings- mogelijkheden van windparken in de havengebieden Delfzijl en Eemshaven. Eén locatie, Eemshaven West, blijkt groot genoeg voor een RCR-project (120 megawatt). Met een maatschappelijke tender wil de provincie op basis van vooraf gestelde spelregels tot een selectie komen van ontwikkelaars (RVO 2018a). Het project is nog in voorbereiding.

De SvWOL leidt echter niet tot een groot aantal nieuwe aanvragen voor grootschalige windenergieprojecten. Tot eind 2017 zijn volgens de RVO (2018a, 2018b) nog vier projecten voor de rijkscoördinatieregeling in behandeling genomen (zie tabel 4.3).

Terwijl in Flevoland en Groningen nieuwe RCR-initiatieven worden gelanceerd, ontwikkelen de eerdere aangemelde projecten door. Er zijn windparkprojecten die na 2014 vaart krijgen, bijvoorbeeld Windpark Krammer (afgerond in 2016) en Windpark Wieringermeer (inmiddels bijna afgerond). Tegelijkertijd wordt in de gebieden Rotterdamse haven en Eemshaven jarenlang locatieonderzoek gedaan. In de veenkoloniale delen van Drenthe en Groningen en in het IJsselmeer blijven burgers en gemeenten zich verzetten. De SvWOL vat de belangrijkste zienswijzen van burgers als volgt samen:

De strekking ervan is, dat zij [burgers] zich ernstige zorgen maken over de veranderingen die de bouw van grote windturbineparken in hun woonomgeving teweeg zal brengen. Meer specifiek betreffen deze zorgen de leefbaarheid, de gezondheid en de regionale economie. In een deel van de zienswijzen wordt de noodzaak om windturbines te bouwen bekritiseerd. (IenM & EZ 2014: 7) Georganiseerde weerstand beperkt zich ook niet meer tot lokale actiegroepen tegen één specifiek project. Sinds 2013 worden burgers die in de omgeving wonen van windmolens, vertegenwoordigd door een landelijke belangenorganisatie: de Nederlandse vereniging omwonenden windenergie (NLVOW). Een belangrijk doel van de NLVOW is dat

omwonenden3 bij de besluitvorming over geplande windparken meer zeggenschap

krijgen, want: “De echte beslissingen worden genomen in achterkamertjes-overleg tussen overheden, de windsector en andere pleitbezorgers van windenergie” (NLVOW 2015).

Tabel 4.3

RCR-projecten na 2014

Jaar Provincie Project

2015- 2017

FL In Flevoland worden drie RCR-projecten ingediend. Het gaat om omvangrijke windparken in Zeewolde en Dronten: Windpark Zeewolde (350 megawatt), Windplan Blauw (240 megawatt) en Windplan Groen (330 megawatt). Bij deze projecten zijn de ontwikkelende partijen op basis van het gewijzigde provinciale ruimtelijk beleid verplicht om op te treden in samenwerkingsverbanden (één initiatiefnemer per locatie). De samenstelling van de partijen varieert per gebied: naast de grote energieondernemer Nuon zijn vooral (agrarische) ondernemers uit de regio betrokken. In het geval van Zeewolde zijn ruim 200 bewoners en een burgercoöperatie aandeelhouders van het park (Ontwikkelvereniging Zeewolde 2018).

2015 GR In de provincie Groningen is de RCR-aanvraag Windpark N33 (140 megawatt) ingediend. Het plangebied ligt bij Veendam, langs de autoweg N33 tussen Eemshaven en Assen. In dit project werken landbouwers (die op hun eigen grond windenergie willen opwekken) samen met twee internationale energiebedrijven (YARD Energy en innogy). Er is veel protest tegen de komst van Windpark N33, dit in het kielzog van het verzet tegen het naburige windpark De Drentse Monden en Oostermoer in Drenthe.

Hiernaast wil de NLVOW voor huiseigenaren/bewoners een betere uitgangspositie bereiken voor schadevergoeding wanneer een windpark in de buurt leidt tot waarde vermindering van de woning en een aantasting van het woon- en leefgenot (NLVOW 2014b).

Participatie van bewoners en andere belanghebbenden wordtin de SvWOL nadrukkelijk genoemd als een belangrijk onderdeel van de besluitvorming over grote windparken. Het gaat hierbij wel vooral om informatie/consultatie (naar Arnstein 1969)

: “

het kabinet wil de Rijkscoördinatieregeling zo in praktijk brengen dat er een voorfase wordt georganiseerd waarin de belangen van de regio in kaart worden gebracht” (EZ & IenM 2014: 28). Een andere vorm van participatie is dat inwoners via aandelen of obligaties kunnen deelnemen in de winst uit windmolens en/of via een omgevingsfonds financieel worden gecompenseerd. Voor de financiële participatie-/compensatiemogelijkheden stelt de markt richtlijnen op. Sinds 2014 hanteert de NWEA een richtlijn (euro/MWh) voor compensatie in haar Gedragscode Draagvlak en Participatie Wind op Land (2014). De belangenorganisatie van omwonenden, de NLVOW, is het trouwens niet eens met de uitgangspunten van de NWEA-code en pleit voor strengere criteria voor compensatie en participatie, en vooral voor financiële compensatie in het geval van de waardevermindering van huizen. De hoogte van het bedrag (compensatie) en de mogelijkheden voor participatie (aandelen, obligaties) moeten volgens de NLVOW afhankelijk zijn van de afstand van een windpark tot een woning (NLVOW 2014a, 2014b).

Naast burgers en markpartijen kunnen ook gemeenten invloed uitoefenen op de implementatie van grootschalige windenergie. In de Zuid-Hollandse gebieden voor grootschalige windenergie leidt de toepassing van convenanten tot veel lokale sturing. In het gebied Goeree-Overflakkee heeft de bevolking de toezegging gekregen dat zij financieel kan participeren voor minimaal 2 procent van de totale investering (Elzenga et al. 2017: 69). In het gebied Rotterdamse haven hanteert de gemeente Rotterdam sinds 2016 een leidraad windenergie met uitgebreide richtlijnen voor participatie en compensatie voor de omgeving van windparken (Gemeente Rotterdam 2016).

Net als gemeenten hebben provincies weinig zeggenschap over de besluitvorming over parken die groter zijn dan 100 megawatt. Er zijn dan wel nuances in de praktijk hoe provincies hun rol als bevoegd gezag voor kleinere parken benaderen. In Friesland en Noord-Holland is de provincie nauwelijks bereid om haar bevoegdheid op het gebied van windenergie te delegeren naar gemeenten. Van alle kustprovincies voeren deze twee provincies inmiddels het meest stringente ruimtelijk beleid tegen windturbines (AD 2016). In Zuid-Holland, waar de bevoegdheid wel aan de gemeenten is gedelegeerd (middels convenanten), houdt de provincie de vinger aan de pols. “De mogelijkheid dat de provincie bij te trage besluitvorming de bevoegdheid zou terugpakken, werkte daarbij wel als stok achter de deur” (Elzenga et al. 2017: 10). In de praktijk leidt bij enkele projecten de harde grens van 100 megawatt tussen Rijk/provincie als bevoegd gezag soms tot een herverdeling

van verantwoordelijkheden in de onderzoeksfase van grote projecten. Een groot initiatief in de Rotterdamse haven komt in de verkenningsfase net niet uit boven de 100 megawatt, waardoor de provincie alsnog de regie moet oppakken. De provincie Friesland, tot slot, kiest er zelf voor financieel deel te nemen in het RCR-project.

In document Wind-op-land: lessen en ervaringen (pagina 70-73)