• No results found

Energieakkoord en Structuurvisie Wind op Land

In document Wind-op-land: lessen en ervaringen (pagina 64-67)

Compensatie en financiële participatie

4 Nationale ervaringen 1 Inleiding en context

4.2.2 Energieakkoord en Structuurvisie Wind op Land

In 2013 komen ruim 40 organisaties, onder andere de betrokken ministeries en provinciale overheden, samen tot een akkoord (Kok & Sain 2013: 5). Met het Energieakkoord voor duurzame groei (kortweg: Energieakkoord) sluiten zij een overeenkomst om in 2020 6.000 megawatt operationeel windvermogen te hebben gerealiseerd (SER 2013: 68). Het destijds opgestelde vermogen is 2.200 megawatt eind 2012, ongeveer een derde van deze doelstelling (CBS 2018). Om duurzame energie te stimuleren, moet er in de toekomst meer aandacht komen voor het creëren van draagvlak, aldus het Energieakkoord: “Een betere verdeling van lusten en lasten (compensatie en participatie) tussen ontwikkelaars en de omgeving is essentieel” (ibid.: 69).

Het opstellen van regels voor participatie en compensatie, dat wil zeggen de specifieke eisen die voor de vergunningsverleners (Rijk, provincies, gemeenten) bepalend zijn, wordt aan de markt overgelaten. In het Energieakkoord committeren ontwikkelaars van wind- energieprojecten, vertegenwoordigd door NWEA, zich om draagvlak te organiseren door de omgeving actief bij de projecten te betrekken. In het hierop volgende jaar ontwikkelt de windsector in overleg met natuur- en milieuorganisaties een ‘Gedragscode Acceptatie & Participatie Windenergie op Land’.

De Structuurvisie Wind op Land (SvWOL) wordt stapsgewijs ontwikkeld in het kielzog van het Energieakkoord en het eerder besproken debat tussen Rijk en provincies over geschikte locaties voor wind-op-land. Op nationaal niveau wordt een kernteam opgericht met vertegenwoordigers van beide ministeries. Hieromheen bestaat een ‘schil’ van een bredere groep professionals die de kerngroep ondersteunen met kennis en advies. Grosso modo zijn twee categorieën van betrokken partijen te onderscheiden (cf. Nabielek 2018): • een adviesraad met professionals van verschillende overheidssectoren;

• een feedbackgroep met economische en burgerorganisaties: recreatieve verenigingen, natuur- en milieuagentschappen, de NWEA-branchevereniging en enkele

initiatiefnemers.

Als eerste stap naar de ontwerpversie van de structuurvisie worden enkele gebieden geselecteerd door het Rijk en provincies. Vervolgens toetsen de Unie van Waterschappen en Rijkswaterstaat deze ontwerpversie en maken ze een plan-MER (IenM & EZ 2014). De SvWOL wordt uiteindelijk op 28 mei 2013 aangenomen en in 2014 gepubliceerd. Ook komt er een nationaal plan met elf gebieden voor grootschalige windenergie (figuur 4.3).

De SvWOL is meer dan een gebiedskaart: het is het eerste plan op rijksniveau waarin energie en ruimte zijn geïntegreerd. Een belangrijk verschil met de SVIR is dat de SvWOL het thema landschap benadert met een zogenoemd ‘landschappelijk verhaal’ voor grootschalige windenergie:

Gezien de omvang van de windturbines en het effect op het landschap is het wenselijk om ze te concentreren in daarvoor geschikte gebieden en daarmee de beschikbare ruimte zuinig te gebruiken. Met die turbines kan een nieuw land - schap worden gemaakt met een eigen ruimtelijke kwaliteit (IenM & EZ 2014: 8). Hierbij volgt de SvWOL de discussie die al enkele jaren eerder speelde, de studies en de adviezen van professionals uit het vakgebied landschapsontwerp, waaronder de Rijks- adviseurs Sijmons (2007) en Feddes (2009; 2010). Een belangrijke gedachte van deze adviezen is dat een sterke bundeling van windenergieontwikkeling en een ‘gechoreo- grafeerde’ plaatsing van turbines in lijn met de landschapskenmerken het draagvlak voor windenergie zal vergroten. Waar de SVIR zich richt op de technische aspecten van de windenergieopgave (‘groot ruimtebeslag’) en het beleid ten aanzien van landschap overlaat aan de provincies (IenM 2012: 55), stelt het Rijk in de SvWOL de landschaps- belangen voorop. De drie hoofdinrichtingsprincipes zijn: aansluiten bij het landschap, herkenbare interne orde en afstand tussen de parken (IenM & EZ 2014: 17-18).

Figuur 4.3

Gebieden voor Grootschalige Windenergie in de SvWOL, 2014

Gebieden voor grootschalige windenergie

pbl.nl

Over de specifieke criteria voor het betrekken van stakeholders uit de omgeving van windparken (compensatie en participatie) is het Rijksbeleid echter terughoudend: “Ook kan acceptatie worden verbeterd door bijvoorbeeld het betrekken van burger- groeperingen bij het planproces” (IenM & EZ 2014: 9).

Nadat de SvWOL is verschenen, worden de gebieden voor grootschalige windenergie en kleinere windenergielocaties planologisch vastgesteld in de provinciale structuurvisies. Over het algemeen verandert er weinig in de locatiekeuze; het belangrijkste verschil is dat er met de SvWOL een uniform instrument wordt toegepast, namelijk het aanwijzen van wenselijke gebieden (positieve zonering). Technische innovatie en opschaling en sanering van bestaande windparken moeten de verhoogde doelstellingen voor een groot deel oplossen.Een belangrijke kanttekening is dat de SvWOL amper instructies geeft over de status van de gebieden voor grootschalige windenergie (en daarbuiten). Dit roept de vraag op wat er na 2020 gebeurt. Vanuit energieperspectief is de SvWOL alleen een tussenstap in het langetermijntraject van de ‘energietransitie’.

4.3 Projectarena

Met de vaststelling van de Structuurvisie Wind op Land komt er definitief groen licht voor de vergunning van grootschalige windenergie in Nederland. In het laatste deel van dit hoofdstuk verleggen wij onze aandacht naar de projectarena en de ervaringen die hier zijn opgedaan met de implementatie van wind-op-land. Gezien de veelheid aan projecten (zie figuur 4.4 voor een overzicht) is deze arena zeer gevarieerd. Wij maken vooraf drie opmerkingen bij de beschrijving van de projectarena:

• In de eerste plaats zijn er binnen de contouren van de gebieden voor grootschalige windenergie zowel RCR-projecten als minder omvangrijke windparken. Gezien de betekenis van deze plannen voor de gehele windenergieopgave kiezen we ervoor om deze mee te nemen in onze beschouwing, ook al ligt de verantwoordelijkheid voor hun coördinatie bij de provincies en gemeenten.

• In de tweede plaats zijn er bij de implementatie verschillende ontwikkelingsfasen gesignaleerd (zie figuur 4.1). Vanaf 2014 is er weliswaar een rijksvisie voor grootschalige windenergie, maar al sinds 2009 past de nationale overheid bij grote windparken de rijkscoördinatieregeling toe. Daarom zijn de beleidsarena en de projectarena voor wind-op-land geen processen die elkaar opvolgen. Het zijn eerder twee afzonderlijke arena’s die voor enige tijd parallel lopen en elkaar wederzijds beïnvloeden.

• Ten derde gaat het in de projectenarena vaak meer om dilemma’s rond de afstemming tussen de overheid en diverse lokale partijen zoals ontwikkelaars, burgers, grond- eigenaren en maatschappelijke organisaties, terwijl de beleidsarena het spanningsveld laat zien tussen de algemene belangen van energie en ruimte.

In document Wind-op-land: lessen en ervaringen (pagina 64-67)