• No results found

Huidige stand van samenwerking

In document Samen werken aan samenwerking (pagina 103-109)

Cooperation in partnerships

5 Samenwerking in landbouw en mkb tot nu toe

5.2 Huidige stand van samenwerking

5.2.1 Huidige stand van samenwerking in de agrarische sector

De grote Nederlandse landbouwcoöperaties hebben traditioneel een open ka- rakter. Als antwoord op de verhevigde concurrentie en de liberalisering van de landbouw is veel managementkennis en ervaring van buiten aangetrokken. De traditionele scheiding tussen coöperaties en gewone ondernemingen vervaagt snel. Uit een inventarisatie blijkt dat de meeste directies van de tien grootste coöperaties bestaan uit personen die afkomstig zijn van particuliere bedrijven. Ook in de toezichtsorganen van coöperaties, het boerenbestuur en de raad van commissarissen, dringt de invloed van buiten door, waarbij expertise van mana- gers uit beursgenoteerde bedrijven wordt aangetrokken.

Sommige Nederlandse coöperatieve ondernemingen bestaan al meer dan honderd jaar en zijn tot grote ondernemingen uitgegroeid. Andere zijn relatief jong en hebben een heel specifieke taak, zoals de telersverenigingen. De co- öperaties hebben als gemeenschappelijk kenmerk de nauwe band tussen twee soorten ondernemingen: de ledenondernemingen en de coöperatieve markt- ondernemingen (Leterme, 2007).

Uit het Informatienet van het LEI, waarin alle sectoren van de land- en tuin- bouw via een representatieve steekproef vertegenwoordigd zijn, is informatie gehaald over het aantal samenwerkingsverbanden (tabel 5.1). Uit de tabel blijkt dat in 2007 bijna 60% van de land- en tuinbouwbedrijven in één of meerdere ho- rizontale samenwerkingsverbanden participeerde, inclusief sectorale belangen- behartigers. Sommige bedrijven maken deel uit van meerdere categorieën. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat in het Informatienet alleen de officieel ge- registreerde vormen vermeld staan. Veel incidentele en minder structurele vor- men van samenwerking, zoals uitwisseling van mest, machines, arbeid en wellicht zelfs grond, vallen hier buiten. In ieder geval komen geregistreerde sa- menwerkingsverbanden op het gebied van daadwerkelijke productie weinig voor op land- en tuinbouwbedrijven. Het gaat vooral om tuinbouwbedrijven (5% uit 8%) die in een telersvereniging/producentenorganisatie participeren en graasdierbe- drijven (voornamelijk melkveebedrijven) die samenwerken in studieclubs (13% van 25%). Deze percentages zijn laag ten opzichte van de mkb-sectoren die in

103 tabel 5.2 zijn benoemd, maar geven geen volledig beeld door het vermoedelijk

grote aantal informele samenwerkingsverbanden in de agrarische sector. In de jaren 2004-2006 werkte 19,3% van de primaire bedrijven in de agrari- sche sector samen met andere partijen in vernieuwingsprojecten (Van Galen en Verstegen, 2008). Die samenwerking was vooral met leveranciers, concurren- ten, klanten, advies- of ingenieursbureaus, research-instellingen, universiteiten, hbo-instellingen en afnemers. Gemiddeld gaat het hierbij dus om meer intensie- ve en meer doelgerichte vormen dan in tabel 5.1 vermeld. Voor het mkb be- droeg het percentage samenwerkers overigens 15,1.

Tabel 5.1 Horizontale samenwerkingsverbanden in de land- en tuinbouw in 2007 a), b)

Type horizontaal samenwerkingsverband/Aandeel van de bedrijven (%) met een dergelijke samenwerking

Sectorale belangenorganisatie 24

Producenten-/telersvereniging 10 Praktijknetwerk of studieclub 40

Anders (bijvoorbeeld werktuigenvereniging) 10

Totaal c) 59

a) Hierbij is de vraag gesteld: 'Bent u in 2007 aangesloten geweest bij een horizontaal samenwerkingsverband met collega producenten? (Denk hierbij aan producentenvereniging/telersvereniging, studieclub, maar niet aan veiling of coöperatieve melkfabriek, want die vallen onder (verticale) afzetkanalen.) Zo ja, welk?' (LEI, 2004); b) Man-vrouw- maatschappen en maatschappen tussen ouders en kinderen zijn buiten beschouwing gelaten; c) Voor dubbeltellin- gen is gecorrigeerd, zodat bijna 2/3 van de agrarische bedrijven in 2007 één of meer vormen van horizontale samenwerking had.

Bron: Informatienet (2007) (zie ook Vrolijk et al., 2007 en Van Galen en Verstegen, 2008).

5.2.2 Huidige stand van samenwerking in het mkb

5.2.2.1 Ontwikkelingen bij mkb-organisaties in de jaren negentig Van one-serviceorganisatie naar full-servicesorganisatie

Veruit de belangrijkste ontwikkeling in de jaren negentig bij de meeste commer- ciële organisaties vormt de uitbreiding en intensivering van het dienstenpakket dat aan de leden wordt aangeboden. De organisaties werken duidelijk aan een breder opgezet en kwalitatief beter dienstenpakket. Partieel opererende ketens zijn (full-)serviceorganisaties geworden en full-serviceorganisaties werken weer aan een versterking van de achterliggende diensten.

104

Van vrijblijvendheid naar uniformiteit en gebondenheid

Er is een sterkere uniformering gekomen in de wijze waarop aangesloten be- drijven naar buiten treden. Voor kleinere marktsegmenten zijn kwalitatief hoog- waardige winkelsystemen ontwikkeld. Deze systemen worden door de aangesloten bedrijven op basis van strakke regels gevoerd. Het centrale mana- gement van de keten is sterker sturend gaan optreden voor het bedrijfsbeleid van de aangesloten zaken.

Diensten voor de jaren negentig: automatisering en telecommunicatie Onder de diensten waar de aandacht van de organisaties vooral naar uitgaat nemen met name de diensten op het gebied van automatisering en telecom- municatie een belangrijke plaats in. De snelle ontwikkeling in elektronische infor- matieuitwisseling (EDI) heeft de commerciële organisaties de mogelijkheid gegeven tot snellere communicatie met de leden, met andere commerciële or- ganisaties en met belangrijke handelspartners.

Samenwerking is internationaal geworden

Een vierde belangrijke algemene ontwikkeling vormt de toegenomen interesse om met andere samenwerkingsverbanden en leveranciers op nationaal en inter- nationaal niveau nauwer te gaan samenwerken. De internationalisatie van de handel en de daarmee gepaard gaande effecten van (inter)nationale blokvorming zijn duidelijk waarneembaar binnen de commerciële organisaties.

Tussen oude en nieuwe organisaties treden wel enige verschillen op in sa- menwerking, echter deze verschillen zijn niet dermate zwaar van betekenis dat gesproken kan worden van een verdere uiteenlopende ontwikkeling. Voor zover er sprake is van een structureel verschil in ontwikkeling, moet de oorzaak niet zozeer gezocht worden in het aspect 'leeftijd', maar in andere factoren, zoals de vorm van samenwerking en de aard van de branche.

Verschillen in ontwikkeling naar vorm van samenwerking

Doorgaans vertonen de belangrijkste vormen van commerciële samenwerking ongeveer dezelfde ontwikkeling. Er worden meer diensten in het pakket opge- nomen of geïntensiveerd: organisaties zijn steeds meer dezelfde soort diensten gaan aanbieden. Dit impliceert dat de traditionele inkoopvereniging van duidelijk mindere betekenis is geworden en dat in- en verkoopverenigingen, vrijwillig- filiaalbedrijven en franchiseketens met een complexe dienstverlening een zwaarder stempel zijn gaan drukken op (de effecten van) commerciële samen- werking in de detailhandel. Verder is een verschil in kwaliteit van de ontwikkeling merkbaar tussen de onderscheiden vormen van samenwerking.

105 Daar waar inkoopverenigingen en kleine, nieuwe franchiseketens zijn gaan

werken aan een uitbreiding van het dienstenpakket, werken de in- en verkoop- verenigingen, vrijwillig-filiaalbedrijven en de grote franchiseketens aan een duide- lijke versterking van de diensten. Deze versterking kan er op termijn toe leiden dat de organisaties het gehele proces van goederenproductie tot goederenver- koop aan de consument gaan beheersen.

Over het algemeen is er geen sprake van duidelijk tegengestelde ontwikke- lingen tussen de sectoren. Dat wil zeggen dat binnen alle sectoren de aandacht vooral uitgaat naar meer diensten, sterkere onderlinge binding en uniforme con- sumentbenadering. Wel is het zo dat organisaties in de 'verssector' doorgaans wat minder ver gaan in hun aanpassingen op het gebied van regelgeving en cen- traal gestuurde marktbenadering.

5.2.2.2 Samenwerking binnen groothandel, diensten en horeca/recreatie

Voor drie sectoren binnen het mkb zijn meer gedetailleerde gegevens beschik- baar over de aard en het waarom van samenwerking: groothandel, diensten- sector en horeca/recreatiesector. Het dominante motief om samen te werken in deze drie handels- en dienstensectoren is realiseren van kostenbesparingen, vooral in de horeca- en recreatiesector. Daarna komt het versterken van de eigen positie tegenover directe concurrenten. Ondersteuning voor het bedrijf vanuit een centrale organisatie speelt ook nog een rol in groothandel en dienst- verlening. In de dienstverlening is het toegang verwerven tot kennis van belang en in de horeca- en recreatiesector een vuist kunnen maken richting leveran- ciers. Zie verder figuur 5.1.

Wat betreft organisaties en verenigingen waarvan men lid is, komen infor- mele bedrijfsnetwerken het meest voor, gevolgd door inkoopverenigingen. Die staan in de horeca- en recreatiesector zelfs op de eerste plaats.

106

Figuur 5.1 Redenen om samen te werken, in drie mkb-sectoren

38% 28% 42% 27% 28% 23% 20% 13%15% 19% 0% 20% 40% 60%

groothandel dienstverlening horeca en recreatie

kostenreducties

sterker tgnov. directe concurrenten sterker tgnov. leveranciers bedrijfsondersteuning toegang tot kennis

Waarom werkt men in deze sector samen?

Bron: EIM (2007).

In de groothandel werkt men verder op uiteenlopende gebieden samen, met gezamenlijke inkoop als uitschieter (bijna vier op elke vijf bedrijven), en verder marketing, informatievoorziening, automatisering en distributie/logistieke dien- sten. In de dienstverlening wordt samenwerking bij (het aanbieden van) de dienst zelf het meest genoemd. In de horeca- en recreatiesector wordt voornamelijk samengewerkt bij inkoop en marketing/verkoopbevordering, zie verder tabel 5.2. Samenwerkende bedrijven in de drie sectoren blijken het qua omzetontwik- keling wat beter te doen dan niet-samenwerkende. Ook veel niet-samenwerkers erkennen het nut van samenwerking, maar zij hebben met name bezwaar tegen mogelijk verlies van beslissingsbevoegdheden en eigen identiteit.

De Rabobank (2006) meldt dat 25% van de 530.000 kleine en middelgrote bedrijven op een of andere manier samenwerkt: met elkaar, met leveranciers,

kostenreducties

sterker tegenover directe concurrenten sterker tegenover leveranciers bedrijfsondersteuning toegang tot kennis

107 met opdrachtgevers of met dienstverleners. Dit aantal varieert van 12% in de

bouwnijverheid tot 48% in de detailhandel.

Tabel 5.2 Activiteiten waarbij groothandel, dienstverlening en horeca-/recreatiesector samenwerken

Samenwerking in branche (% van de bedrijven) Activiteit

groothandel dienstverlening horeca en recreatie

Inkoop 79 49 Marketing en verkoopbevordering 45 32 53 Informatievoorziening 43 43 Automatisering 39 Kernactiviteit 38 68 Innovatie 30 Bron: EIM (2007).

Voorbeeld van samenwerking tussen horeca en agrarische sector: Restaurant 'De Librije'

Restaurant 'De Librije' in Zwolle heeft in januari 2004 als tweede restaurant in de Nederlandse geschiedenis een derde Michelin-ster ontvangen. Johnnie Boer, chef-kok en eigenaar van De Librije:

Een derde Michelin-ster ontvang je niet na één dag; daarvoor moet je jarenlang op het hoogste niveau presteren. Samenwerken met leveranciers speelt daarbij een cruciale rol. Ik leef van deze samenwerking, omdat ik een constante aanvoer van kwaliteits- producten nodig heb. Daar heb ik een hogere prijs voor over. Ik kook zo veel mogelijk met regionale producten en weet daarom precies wat ik van wie krijg. Zo komen de asperges uit Raalte, de snoekbaars uit een zijarm van de Vecht en plukken we onze kruiden langs de IJssel. Wat vlees betreft wil ik dat het dier onder goede omstandig- heden heeft geleefd. Dat betekent: natuurlijke voeding, voldoende ruimte en een dier- vriendelijke behandeling. Ook het slachten dient met gevoel voor het dier te gebeuren.

Samenwerking in de industrie

In de industrie wordt minder horizontaal (met 'concollega's') samengewerkt dan in andere sectoren, als gevolg van sterke specialisatie en een doorgaans bóven- regionale marktoriëntatie. Daardoor zijn er minder 'dezelfde' bedrijven, en die zijn bovendien directe concurrenten, anders dan de slager of de makelaar uit verschillende plaatsen.

108

Samenwerking in de industrie heeft vaak een specifiek doel met specifieke partners, samenhangend met de aard van het product en de toegepaste tech- niek. Het gaat dus om samenwerking met één of een beperkt aantal partners. De maker van een speciaal product kan bijvoorbeeld commercieel samenwer- ken met fabrikanten van complementaire producten, om afnemers een compleet pakket te kunnen bieden.

Het meest voorkomende terrein van samenwerking tussen industriebedrij- ven, en ook van industriebedrijven met kennisinstellingen, zoals universiteiten en onderzoeksinstituten,1 is ontwikkeling van een nieuwe techniek of een nieuw product. Reden om hiervoor samenwerking te zoeken is in de eerste plaats het delen van de kosten van precompetitief onderzoek (ontwikkeling van veelbelo- vende nieuwe technologie), en in de tweede plaats combineren van complemen- taire kennis en toegang verwerven tot technische kennis waarover een bedrijf zelf niet beschikt. Dat krijgt steeds meer gewicht, door de toenemende techni- sche specialisatie en de eveneens toenemende combinatie van technieken: bij- voorbeeld werktuigbouw, elektronica en al dan niet 'embedded' software bij nieuwe machines en machinesystemen. Het gegeven dat deze samenwerking is beperkt tot de innovatieve voorhoede van de industrie verklaart ook waarom de industrie in zijn totaliteit niet hoog scoort op samenwerking.

In document Samen werken aan samenwerking (pagina 103-109)