• No results found

Historie van samenwerking in landbouw en mkb

In document Samen werken aan samenwerking (pagina 100-103)

Cooperation in partnerships

5 Samenwerking in landbouw en mkb tot nu toe

5.1 Historie van samenwerking in landbouw en mkb

In de hoofdstukken 3 en 4 is gekeken naar de trends en ontwikkelingen tot 2020. De analyse en vertaling daarvan spitst zich toe op samenwerking. In hoofdstuk 5 wordt de historie van samenwerking in de agrarische sector en het mkb behandeld als basisinzicht hoe men in beide sectoren tegenover samen- werking staat. Daarna wordt op verschillende aspecten van samenwerking inge- gaan, zoals voor- en nadelen, doelen en vormen.

5.1.1 Historie van samenwerking in landbouw

Samenwerking in de landbouw is een aloud begrip. Al in 1877 is de eerste land- bouw-aankoopcoöperatie opgericht in Zeeland. Deze zogenaamde 'Welbegrepen Eigenbelang' coöperatie is een zeer duidelijk voorbeeld van economische sa- menwerking tussen boeren. De oprichters zochten namelijk naar een middel om betere kwaliteiten kunstmest tegen lagere prijzen te kunnen inkopen. Dit voor- beeld werd spoedig door vele andere gevolgd. Ook op het terrein van verwer- king en afzet werden in dezelfde periode coöperaties opgericht. In 1886 werd de eerste zuivelcoöperatie gesticht in Warga (Friesland); in 1887 de eerste co- operatieve groenteveiling in Broek op Langedijk (Noord-Holland); in 1896 wer- den de eerste landbouwkredietbanken gevestigd. Voor 1900 nog werden een coöperatieve bietsuikerfabriek opgericht, een coöperatieve aardappelzetmeel- fabriek en een coöperatieve strokartonfabriek. Tussen deze beginfase en de Tweede Wereldoorlog werd Nederland bedekt met een netwerk van land- en tuinbouwcoöperaties. Deze groei werd sterk bevorderd door de expansie van de wereldeconomie vanaf 1890. Ook hing deze ontwikkeling nauw samen met de fundamentele veranderingen in het patroon van de landbouwproductie. In die re- gio's waar de overgang van zelfvoorziening naar productie voor markt zich vol- trok, werden de coöperaties als marktinstrumenten ontwikkeld.

Coöperaties bleken in staat om de voordelen van de grootschalige productie door te geven aan de (kleine) individuele boerenbedrijven. Het is opvallend dat er in Nederland bijna uitsluitend enkelvoudige coöperaties bestaan, dit in tegen- stelling tot vele andere landen waar de meervoudige coöperaties een bekend

100

verschijnsel zijn. Dit komt omdat vanaf het begin de Nederlandse boeren coöpe- raties hebben opgericht voor speciale marktfuncties met een zuiver economisch doel. In Nederland is de coöperatie nooit beschouwd als een 'beweging' of als een doel op zichzelf. Coöperaties werden steeds toegepast als instrument tot 'countervailing power' op een bepaald moment. Daarom ook zijn ze in hoge ma- te gespecialiseerd c.q. enkelvoudig. Het systeem van enkelvoudige coöperaties brengt met zich mee dat de meeste Nederlandse boeren en tuinders lid zijn van meerdere coöperaties.

Bij het opzetten van coöperaties werden boeren vaak geholpen door land- bouworganisaties of door individuele personen. De bereidheid van boeren om samen te werken werd mede gestimuleerd door onderwijs- en voorlichtings- programma's. Door deze bijdrage waren de boeren beter in staat hun eigen po- sities te beoordelen en hun ondernemerschap te verbeteren. De landbouw- gemeenschap werd gekenmerkt door een sociale structuur met slechts geringe onderlinge verschillen. Dit heeft mede bijgedragen tot de bereidheid tot samen- werking.

Het aantal coöperaties is tussen 1949 en 1989 sterk verminderd. Dit is toe te schijven aan een proces van concentraties en fusies tussen lokale en regio- nale coöperaties. In die periode zijn er coöperaties in de land- en tuinbouw ont- staan op het gebied van krediet, aankoop, verwerking en afzet. In een aantal van deze sectoren is het coöperatieve marktaandeel in vergelijking met de pri- vate bedrijven in dezelfde marktsegmenten tussen 1949 en 1990 behoorlijk gestegen. Ook zijn de coöperatieve ondernemingen in absolute zin enorm ge- groeid. Hiervoor kunnen twee hoofdredenen worden aangevoerd. In de eerste plaats is de groei een gevolg van de enorme toename van de Nederlandse land- en tuinbouwproductie. In de tweede plaats is de groei van de coöperatieve ondernemingen het gevolg van concentraties en fusies, waardoor het aantal co- operaties aanmerkelijk is afgenomen (NCR, 1991).

In het begin van de jaren negentig zijn de eerste telersverenigingen in de Nederlandse (glas)tuinbouw ontstaan als gevolg van veranderde marktomstan- digheden en het uitblijven van gewenste veranderingen bij traditionele veilingen. Het aantal telersverenigingen is sinds die tijd fors toegenomen en zijn verder geprofessionaliseerd, waarbij ze steeds meer activiteiten naar zich toe hebben getrokken.

Het feit dat de meeste boeren en tuinders nog steeds lid zijn van één of meerdere coöperaties of producentenverenigingen, geeft al aan dat samenwer- king niet achterhaald is. Nog steeds gelden de motieven van het benutten van schaalvoordelen en het versterken van de marktpositie. Vooral het belang van

101 countervailing power is eerder toegenomen dan afgenomen door concentratie in

de voedingsmiddelenindustrie en de retail (Bijman, 2002). 5.1.2 Historie van samenwerking in Midden- en Kleinbedrijf

Er bestaan verschillen in de opzet van samenwerking tussen 'oude' en 'nieuwe' organisaties, die in of vóór 1980 respectievelijk na 1980 zijn opgericht. Nieuwe organisaties zijn voor het overgrote deel franchiseorganisaties, terwijl bij de oude organisaties traditionele vormen als de inkoopvereniging en de in- en ver- koopvereniging het meeste voorkomen.

Een kenmerkende ontwikkeling in de periode 1980-1990 was de verminde- ring van het aantal zuivere inkoopverenigingen. De inkoopvereniging werd als samenwerkingsvorm langzamerhand losgelaten. Belangrijker zijn vooral de in- en verkoopvereniging en franchiseketen geworden. Vrijwillig-filiaalbedrijven lopen over het geheel terug en filiaalvorming door centrale organisaties neemt slechts weinig in belang toe. Filialisering blijft beperkt tot franchiseketens en vrijwillig- filiaalbedrijven. Verder verloopt de groei van het aantal samenwerkingsverban- den in de sector 'verse producten' duidelijk minder snel dan in de andere secto- ren. Daarentegen is de toename zeer sterk in de sectoren 'modeproducten' en 'dagelijkse producten' (met uitzondering van de algemene levensmiddelen- handel).

De juridische status van de organisatie is bij vrijwel alle organisaties gelijk gebleven. Vele organisaties zijn in deze periode overgegaan tot het sluiten van individuele contracten en het stellen van inkoopverplichtingen. Verder is er over het geheel sprake van een sterke groei in het aantal diensten. Facturering, over- name van betalingsrisico's, het geven van bedrijfsadviezen, reclamediensten, automatiseringsdiensten, marktonderzoek en opleiding zijn belangrijker gewor- den. Daarnaast heeft het merendeel van de organisaties te maken gehad met problemen met de leden als gevolg van veranderingen in de relatie tot de leden, met name:

- (gaan) werken met winkelformules; - opleggen van inkoopverplichtingen; - introductie van automatiseringsdiensten.

De uitbreiding naar andere branches neemt wel toe, echter slechts weinig organisaties zijn hiertoe overgegaan. Verder kiezen steeds meer organisaties voor een krachtige vorm van externe profilering en gaan vele organisaties over tot een (sterkere) segmentatie van de gehanteerde winkelsystemen. Ten slotte is er sprake van een sterk toenemende belangstelling voor samenwerking met

102

binnen- en buitenlandse commerciële organisaties bij zowel inkoopverenigingen als in- en verkoopverenigingen.

In document Samen werken aan samenwerking (pagina 100-103)