• No results found

2 Ecologie van paddenstoelen en functionele groepen

2.2 Indeling in functionele groepen

2.5.5 Houtafbrekers en natuurbeheer

Het effect van beheer op de soortendiversiteit van houtbewonende

Gaatjeszwammen en Korstzwammen is in Scandinavische naaldbossen en gemengde bossen gedetailleerd onderzocht (o.a. Bader et al. 1995, Berglund 2005, Heilmann-Clausen et al. 2005, Junninen 2007, Junninen & Komonen 2011a,b, Stokland et al. 2012). Verder heeft Nitare (2000) voor Zweden een lijst gepubliceerd met indicatorsoorten die kenmerkend zijn voor oude

ongestoorde bossen. Op basis van deze onderzoeken kunnen de volgende vuistregels geformuleerd worden:

 Na plotselinge grootschalige verstoringen waarbij veel vers dood hout beschikbaar komt (storm, vuur, restanten na houtkap), waren de grootste aantallen soorten aanwezig. Zeldzame en bedreigde soorten waren echter zo goed als afwezig;

 Het aantal bedreigde soorten is lager naarmate het gebruik van het bos intensiever is; in intensief gebruikt bos ontbreken deze soorten geheel;

 Houtoogst (‘logging’) resulteert in een groter verlies aan soortendiversiteit bij deze groep paddenstoelen dan andere verstoringen in het bos zoals bosbrand;

 Het beschermen van kleine (< 1 ha) bospercelen die op grond van variatie in abiotiek zijn geselecteerd (praktijk in Finland), draagt niet substantieel bij aan de bescherming van bedreigde soorten;

 Liggend dik dood hout (> 30 cm diameter) bevat meer soorten dan alle andere categorieën van dood hout en diverse soorten zijn gebonden aan groot dood hout (zie tabel 2.3);

 De hoeveelheid dood hout in een perceel is de belangrijkste variabele die de soortenrijkdom bepaalt. Voor het voorkomen van bijzondere en bedreigde soorten is 20 – 40 m3 dood hout per ha vereist;

 Bij een oppervlak ongestoord bos van minimaal 20–30 ha is het gros van de potentiële soorten aanwezig. Zo’n relatief groot oppervlak is nodig omdat een individuele boomstam met een (bijzondere) soort maar een beperkt aantal jaren als habitat geschikt blijft en daarna zover verteerd is dat de schimmel geen substraat meer ter beschikking

heeft. In de nabijheid moeten dan wel voldoende nieuwe geschikte boomstammen beschikbaar zijn voor nieuwe kolonisatie;

 De ontwikkelingstijd voor een evenwichtig systeem (voor

gaatjeszwammen in Scandinavische bossen) wordt geschat op 100 – 150 jaar;

 Concentraties van oud-bos indicatorsoorten in een klein gebied zijn mogelijk relicten met een grote uitsterfkans;

 De soortendiversiteit van houtbewonende paddenstoelen is groter bij aanwezigheid van dood hout van meer soorten bomen;

 Oerbos-indicatorsoorten groeien overwegend op stammen van groot formaat met een gevorderd rottingsstadium.

Het lijkt dat deze conclusies (mutatis mutandis) ook voor de Nederlandse situatie toepasbaar zijn. Het effect van beheer of gebruik van bossen op deze groep van schimmels is evident: de aanwezigheid van oude en dikke bomen bevordert de aanwezigheid van soorten die daarop zijn aangewezen.

Omgekeerd ontneemt men door het weghalen van hout uit het bos een groot aantal houtbewoners een groeiplaats. Productiebos is daarom arm aan soorten die het van dik hout moeten hebben. Op boomstronken en dunne takresten groeien weliswaar houtafbrekende paddenstoelen maar het gaat hier doorgaans om algemene, niet bedreigde soorten, terwijl de (meer kritische) aan dikke stammen gebonden soorten ontbreken.

De maatregel om groot-hout bewonende soorten te bevorderen is in wezen eenvoudig: een stuk bos van voldoende omvang lange tijd zich ongestoord laten ontwikkelen. In de praktijk is dit blijkbaar een moeilijke zaak. Het is opvallend dat zowel in Nederland als in de ons omringende landen, zelfs in landen met een groot oppervlak aan bos, het aantal natuurlijke, ongestoorde en beschermde natuurlijke bossen (bosreservaten) erg klein is. Bijgevolg zijn de paddenstoelen die aan de oudste bomen zijn gebonden ook in Europees verband erg zeldzaam. In Nederland zijn sinds 1985 een 38-tal bosreservaten ingesteld, waar geen enkel beheer meer plaatsvindt. De ontwikkeling van de paddenstoelen in deze gebieden is beschreven door Veerkamp (1992, 2005). Uit het onderzoek in deze bosreservaten blijkt dat deze mycologisch zeer belangrijk zijn (ca. de helft van het totale aantal uit Nederland bekende soorten is er gevonden) en dat de proportie van houtafbrekende soorten toeneemt met de leeftijd. In Duitsland zijn al eerder, o.a. in 1970 zulke reservaten (Bannwälder) opgericht en ook mycologisch onderzocht (Bücking et al. 2001).

Landgoederen en parkbossen en in mindere mate ook met bomen beplante bermen zijn in Nederland de gebieden waar de meeste oude bomen zijn te vinden, en dientengevolge ook de meeste paddenstoelen die op oude bomen groeien (Keizer 2003). De oude bomen vervullen er een esthetische,

monumentale functie, maar ze kunnen tevens een refugium vormen voor de typische ‘groot-hout houtzwammen’. Grote bomen raken in bermen en parken dikwijls vroegtijdig geïnfecteerd met (necrotroof) parasitaire houtzwammen doordat de schors aan de stambasis wordt beschadigd door maaimachines en door (fout) parkerende auto’s. De schors van de boom vormt de belangrijkste bescherming tegen via sporen verspreidende necrotrofe parasieten. Dikwijls is te zien hoe vruchtlichamen van zulke soorten, bijvoorbeeld de

Dikrandtonderzwam (Ganoderma adspersum), op de plaats van de

beschadiging verschijnen. Bij het beheer van oude bomen in deze gebieden is het de kunst om een evenwicht te vinden tussen het behoud van waardevolle bomen met soms bijzondere houtzwammen en het zorgen voor voldoende veiligheid voor passanten en goederen. Zie verder § 17.3.

Het in het bos achterlaten van dikke dode bomen vormt een eenvoudige maatregel om hierop aangewezen paddenstoelen te stimuleren. Toch gebeurt het soms nog dat in parkbossen alle boomstammen worden verwijderd, met als argument dat dit er mooier uitziet of zonder duidelijke argumentatie. Eventueel achtergebleven boomstammen worden ook wel in korte stukken gezaagd. Deze maatregel ontneemt paddenstoelensoorten die afhankelijk zijn van grote houtvolumes de mogelijkheid zich te ontwikkelen.

Tabel 2.6: Voorbeelden van paddenstoelen op oude bomen. Groen: in Nederland aanwezig; rood: niet of niet recent in Nederland gevonden.

Eik Beuk Overig loofbomen Naaldbomen

Spoelvoetcollybia

(Gymnopus fusipes) Verkleurende poria (Ceriporiopsis gilvescens) Essenzwam (Perenniporia fraxinea) Koraalstekelzwam (Hericium flagellum) Biefstukzwam (Fistulina hepatica, figuur 2.18) Gelatoporia pannocincta Iepenbuisjeszwam (Rigidoporus ulmarius) Dennenvuurzwam (Porodaedalea pini) Eikenweerschijnzwam (Pseudoinonotus dryadeus, Fig. 2.18) Gelobde pruikzwam

(Hericium cirrhatum) Haploporus odorus Roze sparrenhoutzwam (Fomitopsis rosea) Eikenvuurzwam (Fomitiporia robusta) Waslakzwam (Ganoderma cupreolaccatum) Buglossoporus quercinus Kammetjesstekelzwam (Hericium coralloides) Hapalopilus croceus Pruikzwam (Hericium

erinaceus) Mozaïekzwam

(Xylobolus frustulatus)

Figuur 2.18: Twee paddenstoelensoorten die kenmerkend zijn voor oude eiken. Links de Biefstukzwam (Fistulina hepatica); rechts de

3 Algemene knelpunten en