• No results found

Hoornkrans den 31 July 1891. 1)

Myn lieve vriend Samuel Maharero!

Ik heb Uwen brief ontvangen, en gehoor, dat U zeg, ten eerste, dat U myn brief en myn innerlyke hartens voornemens niet verstaan heb, en ten tweede, U houd U, en Uw Vader als onschuldig van de oorzaak dezes oorlogs, wat nu nog tusschen ons staat, van de eerste dag af, tot vandag toe, en geef aan my de schuld, dat ik alleen de oorlog heb, en dat Uw Vader geen oorlog

2) hulle se

3) Sie No. 43, Aant. 1, bl. 109.

heeft, en dat U ook geen oorlog hebt, en dat U geen oorzaak met my hebt, maar lieve vriend Samuel! ik zal u ditmaal weder duitelyk voor leggen, zoo lees toch myne brieven met een goede en duitelyke verstand, en let op, op welke woorden en gedachte ik nadrukkelyk spreek in myne brieven, zoo aantwoord my toch op die hoof woord, en hoof gedachte, zoo zal ik U nu nog duitelyk maken. U seg, dat die oorlog, wat ik met Uw Vader gehad heeft, niet Uws Vaders zyn oorlog was, maar dat het myn oorlog was, maar ik zal U zeggen, op welke wyse deze oorlog Uwes Vaders zyn oorlog was, en wat de eigenlyke grond oorzaak van deze oorlog is, waar door deze oorlog tusschen my en Uw Vader ontstaan is. Na de oude vrede, wat U Vader en myn groot Vader gemaak hebben, ben ik naar Damaraland gegaan, op myne averen,2)

op de hope en vertrouw van die vrede, zoo heeft Uw Vader my die dag al myne geweers en paarden afgenomen, en my vermoord op /Hoabe-tsaus, en dat ik vandag leef, dat is alleen door wonderlyke kracht en werken des Heeren, maar Uw Vader heeft my die dag vermoord, op een wyse, wat ik alleen weet, en ik heb die dag die damaras gevraagt, wat myn schuld is, waarvoor ik vandag moet sterven, zoo hebben die mannen my geaantwoord, U hebt geen byzonderlyke schuld gedaan, maar gy zult vandag sterven, omdat U rooi zyt, en dat was die dag de schuld van alle rooi menschen, wat die tyd in Damaraland waren, zoo heeft Uw Vader op een tyd vele onschuldige zielen in koute handen vermoord, op vreselyke en onmenschelyke wyse, met bylen menschen gekap, met mes de

menschen keel afgesny, mannen, die om des vredes wil op zyne werfen gekomen zyn, om hunne paarden te verkopen, en ook menschen, die reeds onder hem in vrede wonen, en dat was de eerste openbare en zichtbare en wettige vaste oorzaak van deze oorlog, door Uwe Vader, zoo hebben deze voorgenoemde werken van Uw Vader oorzaak gegeven tot oorlog, en verder gaat de oorzaak van deze oorlog dieper in, tot naar de innerlyke menschelyke levens geaardheid van gansche damara natie, dat zy geen vreeze of belang hebben over de dierbare schepsels van God, zy zyn niet schuw, om een onschuldige mensch, wat zy in het veld alleen krygt te vermoorden, zonder oorzaak en deze moord geaardheid, dat kan doorgaans van damara natie gezeg worden, en met deze geaardheid is God niet te vrete, daarom heeft God deze oorlogs las en zwarigheid op Uwe Vader geleg, en dat was de slaan, wat ik Uw Vader geslaan heb met oorlog, om deze oorzaken wil, opdat hy mog inzien, en zich bekeert van deze kwade en onmenschelyke werken, en manieren, want kortens heeft hy weder een man van zyn vrede traktaat vermoord, ik zeg van Mans v. Wyk,3)

en waar Uw Vader nog in deze toestand staan, heeft God verder met hem gewerk, en hem zelfs met Zyne hand geslaan, en hem weggeroepen van deze aarde, en tot op dezen dag van zyn dood was de oorlog Uws Vaders zyn oorlog, omdat het door zyne werken onstaan is, en tot op zynen dood was de oorlog Uws Vaders zyn oorlog geweest, zoo is Uw Vader met zyne werken gegaan en dat is de scheiding van Uws Vaders werken,

en Uwe werken, zoo zyt gy nu voor alles alleen overgebleven, als kapitein en Vader, zoo heb ik U nu duitelyk verklaar, dat het niet waar is, wat U in Uw brief zeg, dat Uw Vader onschuldig is in deze oorlog, en dat het niet zyn oorlog is, maar nu heb ik U met kenbare geschiedenissen duitelyk verklaar, dat de oorlog Uws Vaders zyn oorlog was, tot zynen dood. Verder hebt U ook van U gesproken, van Uwe

onschuldigheid, dat deze oorlog, wat tusschen ons staat, niet Uwe oorlog is, en dat U geen oorzaak met my hebt, en over deze woord van U, zal ik U weder een duitelyke aantwoord geven, ik heb U gezeg, dat ik Uwe Vader over zyne onregvaartige werken geslaan heb, en [terwyl] ik staan nog Uw Vader slaan, heeft God hem zelfs weder geslaan met den dood, om zelfde oorzaken wil, nu zyt gy alleen overgebleven als erfgenaam van Uws Vaders werken, en van gansche natie, en U hebt zelfs Uws Vaders werken gezien, waardoor God Uw Vader door oorlog opgeleg heeft, en U kan toch onderscheiden, wat reg en waarheid, en wat onreg is, en wanneer Uws Vaders werken U niet behagen, en dat zy voor U onreg waren, maar U hebt niet mag gehad om het te keeren, of U uit te sluiten, zoo hebt U nu heden mag en reg, om nu iets naar Uwen eigene verkiesing en uitzien te doen, of te spreken, want ik denk zoo, de mensch is een veranderlyke ding, hy kan in een iets inzien, en zich bekeert, zoo heb ik gedach, wanneer U, Uws Vaders werken niet wil navolgen, dan kan U een ander verbeterde leven voor U uitkiesen, en dat U door Uws Vaders werken iets zal inzien, en zich bekeert, daarom heb ik U gevraag van inzien, en van bekeering, maar, wanneer U nog niet inzien, en zich niet wil bekeeren, dan zeg my maar

toch reg uit, dat U zich niet zal bekeeren, van deze geaardheid, en van deze werken Uws Vaders, waar over ik hem geslaan heb, zeg my maar dit korte woord, dan zal ik opstaan, en U slaan, om zelfde oorzaken wil, zoo als ik Uw Vader geslaan heb, en denk niet, dat ik moeg of moedelos geworden is, denk ook niet, dat ik in

heimelykheid by U vrede vraag, neen, ik maak my maar vry, en ik zoek maar weder by U eene goede, en ware vaste en nieuwe vatplek in Uwe dag, om met deze nieuwe vastigheid en oorzaak U op het nieuwe te slaan, want gy zult nu. eene nieuwe oorzaak geven, door Uwe onbekeertheid, waarmede God te doen is, dan zal ik opstaan, en U slaan, want myne arm is nog niet lam, om te slaan, zoolang God hem wil gebruiken, tot tuchtroede, daarom schryf ik deze brieven tot U, om te zien, of miesschien nog niet eene verbetering van bekeering gekomen is, door al die groote en wonderbare werken des Heeren, in de dagen Uws Vaders, want ik heb ook Uw Vader verklaar, waarom ik hem slaan, en dat ik uitgegaan ben, om hem te slaan, om die, en die oorzaak, en Uw Vader heeft ook zelfs erken, en groote woorden uit zynen mond uitgesproken, als belydenis woorden, maar hy heeft deze woorden niet vas gehouden. Daarom heb ik U gezeg, lieve Samuel! het is eene ernstige en gewigtige zaak, wat wy nu met malkander verhandelen, zoo aantwoord my maar toch haast, en kort, laat ik weet, wat ik zal doen.

Met groetenis aan U allen sluit ik. Kapitein

No. 47.