• No results found

Wel Edl. Cap. Maharero!

Ik ben welbehoudent thuis gekomen. Ik heb U reeds een papier gegeven van //Gurub-ma-!nas1)

ten tweede schryf ik U paar regelen. U hebt mij grootelyks gelookt met list, maar de Heere is regtvaardig. U hebt met mij zeer slecht gemeen, maar de Heere is een regtvaardig Regter. U hebt zelfs gezien met uwe oogen, U hebt mij ingebragt in de Kraal, maar de Heere heeft mij uitgeleidt. Zoo verzoek [ik] U, bewaar het voor mij alles wat U genomen had. en bewaar ook het land, laat ik het land niet uit vreemde handen ontvangen. De Heere zal nu tusschen ons rigten Ik heb vele mannen verlies, dat weet U begraf de mannen, in korten tyd zal ik de graven loopt regtmaken. Verder zeg ik een ding, hoe zal ik U toch gelooven? als U mij weêr iets zegt in uwe nood. U hebt mij reeds in Gods naam bedrogen O Maharero, bedenk van onze woorden onder den Kammelboom op eerste zaamkoms van ons

U hebt gezegt Als U die vrede breekt ik zal U met koude handen vangen. en als ik die vrede breek dan zult U mij met koude handen vangen uit zoo vele mannen.

De Heere heeft deze woorden gehoort uit uwen mond, Hij zal het onderzoeken gewisselyk. Houd vast de Pastaarts die bij U zyn laat zij met U [uit] een bekker drinken.

Wee van onze verhandelingen Gij de verheffene hoofd, en ik de geringe, wat gij zegt dat ik een klein kind is, maar ik ben niet uwe kind en ook niet uwe schepsel. De Heere de Schepper van ons zal nu tusschen [ons] rigten. Heere in de naam des Heere.

Het is niet oorlog gespreekt wat ik nu doet, het zal wezenlyk alzoo komen. Toro-/garu tamata ha amase ni //nati habatsi Sa oms /kats ge gowa !Khub ei-!a khemi.2)

Nu sluit ik

Ik ben Uwen

Hendrik Witbooi.

No. 7.

Gibeon 19 Mei 1886.

Lieve Hendrik en leden van Gibeon!

Over het lot en de rampen, die over Ulieden gekomen zijn, hebben wij gehoort, en het is ons zeer der harte gegaan. Verblyd heb ik my daarover dat wij tot nu toe toch nog niet van byzonderlyke ongeregtigheid en euveldaden over ulieden gehoort hebben maar dat toch nog altijd tuch en orde onder u is.

Maar ik krijg regte hartzeer als ik hoor dat Gijlieden tot nog toe niet erkent en ziet hoe de Engel des Heeren u ontmoet; ja hoe Gij noch niet wilt herkennen, de hand des Heeren die tegen u is. Zijt Gijlieden dan nog niet ver genoeg in het verderf ingegaan? en moet

2) Woordelike vertaling: Ek het nie met oorlog gekom nie, waarlik, ek sal oor jou kom, soos

het onheil en ongeluk nog grooter woorden over u en anderen?

-Hoe wilt gij Hendrik en Gij wat anvoerder zijt, dit toch voor God en menschen verandwoorden.

Is dan de verantwoording nog niet groot genoeg en zwaar genoeg? om nu eindelyk dit verkeerde gevaarlijke en verdervelijke dwaalpad te verlaten? Reets sedert 2 jaren zoude het bloedvergiten opgehouden zijn, maar door u doen is er veel bloed vergoden. Denkt niet, dat de Damras daaraan schuld zijn, neen het is uwe schuld en

verantwoording, Gij hept hen daartoe gedreven en gedwongen. En wild gij nu nog voortmaaken? - Ik zeg nog een maal: Hoe wilt Gij zulks toch verantwoorden?? - Wie heeft U toch het regt en de magt gegeven, om zulk een orloog te voeren? Uwe eigene uitvinding! Het is niet de Heere die u dat opgedragen en bevolen heeft, het is een dwaalgeest. Gods woord zeg Die op zyn hart vertrouw is een zot. Spr. 28.26. Ik vrees als Gylieden nog zoo zult vortgaan dat het woord des Heeren ook over U zal vervuld woorden: Die het zwart nemen zullen door het zwaart vergaan. Matth 26.52. leest ook wat Openb. 13, 9-10. geschreven staat.. De Heere zegt Luk. 17.20. Het konnigrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat1)

Als iemand het werk des Heeren wilt drijven dan moet men niet met iets beginnen, wat tegen Godelijke en menschelijke orde strijdig is. Hendrik heeft mij vroeger reeds meermaals gezegt. Ik stan nu al diep in Maar ik zeg U voorzeker: Om zoo verder Gy nog zoo voort gaat om zoo dieper

1) Die sendlinge moet oortuig gewees het dat Hendrik Witbooi se godsdienstigheid ernstig was,

zult Gy nog inkomen in moiijelijkheden en verderft. Gy zult zien Gods woord zal toch nog regt behouden. Ik herinner aan hetgeen ik u vroeger toen gy nog hier waart, genoegzaam gezegt en voorgehouden hebt. Maar u wildet niet hooren. Ik roep u nogeenmaal toe: Bezint u, keert om en bekeert u van ganschen harte toot den Heere. Omdat uwe zielen mij aanvertrouwd zijn en het aldus myn pligt is, derhalve schrijf ik u deze regelen. Ik verwacht naauwelyks dat Gij op deze myne worden zult hooren en daardoor tot inzigt en kennis zoud komen. Neen mijne woorden zyn daartoe niet instaat deze kennis moet de Geest Gods in u werken en dat dit moge gechieden, is myn smeeken voor u tot God. Ik wil hier mede maar nog een maal mijn plig doen, opdat Gijlieden niet te eenigen tijd mij zoud kunnen beschuldign zeggende: Wij hebben dat niet geweten, het is ons niet gezegt gewoorden. Als dat iemand zou willen zeggen dan zal deze brief nog een getuige zijn Want hij zegt het u nog eenmaal duidelijk, dat gij een verdervelyke pad wandelt. Verootmoedigt u en bekeert u derhalve en stort u niet nog verder in tijdelik en eeuwig verderf. En gaat gij nu nog verder zoo voort, alles wat over u komt, dat trek Gy u zelven toe of hebt u alreeds toegetrokken; Gij zijt zelven schuld daaraan niemand anders de verantwoording kom alleen op u.

Dan hebt ik nog een woord te zeggen Ik hoor altyd dat er vele menschen by u zijn die gaarne weder wilden terugkeeren maar zy woorden daaraan belet. Laat toch elkeen die turug wil keeren ongehindert weder thuis toe gaan en verhindert hen daaraan niet Dit bewijst mij ook duitelijk daat uwe zaak niet het werk des Heren is De Heere dwing genen mensch

Hij houd niemand met geweld vast maar laat aan een iegelyk vrijheid. Ook zijn er echteschijdingen2)

by uwe trek voorgekomen zoodat het eene gedeelde hier gebleven en het ander met u gegaan is Dat is ook niet Gods orde. Zoo is reeds veel onheil door u gescheit worten.

Nu verzoek ik u, Gij moet mij dezen brief toch niet verkwalijken. Ik hebt u dit in liefde geschreven om u oplettend te maken op het heil uwer onstervelyke ziel. Wilt dezen brief ook aalen laten hooren.

Groetenis aan aleen die van hier gegaan en by u zyn.

Uw heilwenschende Leeraar,

F. Rust.3)

No. 8.