• No results found

Hindoeïsme

In document levensbeschouwing_sv-1 (pagina 40-44)

Hoofdstuk 2: Oosterse tradities en atheïsme

1. Hindoeïsme

1.1 Verspreiding en vedische oorsprong

o Groot aantal

o Toch geen geglobaliseerde religie o Ruim 94% van de hindoes leeft in India o Grootste religie in India

o Geen officiële instantie die de juiste leer en praxis vastlegt o Lokale verschillen

 Sommige goden staan centraal in bepaalde regio’s  Andere goden in andere regio’s

 Ook rituelen en religieuze teksten erg lokaal gekleurd o Ontstaan in de Indusvallei in Pakistan

o ‘India’ en ‘Hindoe’: afgeleid van ‘Sindhu’ = traditionele benaming van Indusrivier o 1800 vC: groot aantal Arische volksstammen veroveren Indusvallei

 Trokken bijna 1000 jaar door India  Onderwierpen inheemse bevolking  Installeren eigen ‘vedische’ beschaving

 Kennis of inzicht (veda) staat centraal om maatschappelijke orde in stand te houden

 Kennis van goden  Kennis van offers

 Kennis van (vuur)rituelen

 Kennis neergeschreven in een aantal basisteksten of veda’s  Hindoeïsme is ontwikkeld uit het geloof van de vedische Ariërs  Grotendeels gebaseerd op offerpraktijk en ‘do ut des’ principe

 Via juiste kennis en rituele handelingen tracht men goden te beïnvloeden en wereldse voorspoed te bereiken

 Belangrijke goden

 Indra koning van hemel

 Agni God van het vuur

 Soma god van hemelse planten

o Later filosofische bespiegelingen geschreven op de Veda’s

 Upanishaden Begin 6e eeuw vC

Vooral kritiek op ingewikkelde en ritualistische offerpraktijken en de te grote macht van de priesterklasse

Einde aan vedische cultuur Begin hindoeïsme

o Boeddhisme en jaïnisme ontstaan ook als reactie op vedische cultuur

 Leggen meer nadruk op inzicht, meditatie, ascese, geweldloosheid en verlichting ipv op (vaak individuele) devotiepraktijken

1.2 Algemene kenmerken

Term hindoe

o Verwees eerst naar het volk van Hind, het Indiase subcontinent

o Tijdens islamitische Mogolrijk (1526-1858): alle niet-islamitische Indiërs o Later pas (eind 18e E) naar een religie of levenswijze

Hindoeïsme

o Geen geopenbaarde religie o Geen stichter

o Geen eenduidige unieke heilige schrift o Geen bindende geloofsdogma’s

o Rituele praktijken zijn niet erg strikt en uniform voorgeschreven o Geen geïnstitutionaliseerde piramidale hiërarchie

o Weinig intentie tot missionering (geboren als Hindoe)

o Geen samenhangende religie, bestaat uit 100den interne scheidslijnen waaraan kaste, gemeenschap, taal en geografie ten grondslag liggen

o Regionale teksten, rituelen en goden: belangrijker dan pan-hindoeïstisch concept o Kleurrijke verscheidenheid van vereringsvormen en offerpraktijken

o Variatie aan geloofspunten en filosofische principes o Eerder levenswijze en cultuur dan religie

o Verschillende praktijken, verschillende doelen

 Mens spirituele wegen bieden naar bevrijding (moksha) uit herhaalde cyclus van leven en dood

 Kwaliteit van het leven hier en nu verbeteren o Religieuze domein is heel breed

 Omgaan met natuur  Zingen

 Dansen  Kunst

o Eigen kosmologie (wereld-ei)

o Positieve eerbied voor de kosmische orde en voor de natuur  Veel hindoe’s = vegetariër

 Koe = heilig dier o Leer van het karma

 Handelen en bijhorende straffen en beloningen o Cyclisch wereldbeeld

 Natuurwet in de kosmische orde (dharma) vertoont cyclische beweging  Steeds vernieuwende kringloop van wedergeboorten (samsara)

 Verlossing (moksha is mogelijk o Niet monotheïstisch

 Combinatie van monisme, polytheïsme en pantheïsme Combinatie van monisme, polytheïsme en pantheïsme

 Het één of het al, het universele goddelijke principe, volgens de Upanishaden ‘het opperste wezen’

o Polytheïsme: vele goddelijke incarnaties

 Brahma schepper wiens werk voltooid is

weinig vereerd

 Shiva vernietiging, ascese, voortplanting, erotiek en mannelijkheid

 Vishnu orde en instandhouding

 Samen vormen ze het cyclisch kosmisch proces van ontstaan, vergaan en wedergeboorte

 Velen vereren ofwel Vishnu (vaishnavieten) ofwel Shiva (shaivieten)  Shaivieten geloven ook in avatara’s (incarnaties van God)

Vishnu: op 10 manieren op aarde gekomen en komt om wereld te redden en rechtvaardigheid en orde (dharma) te brengen. 9 avatara’s (oa Rama, Krishna, Boeddha) hebben al plaatsgevonden, 10e (Kalki = ruiter op het witte paard) moet nog komen

 Vrouwelijke goden: vertegenwoordigen minzame en vreeswekkende

Lakshmi (vrouw v Vishnu); Moedergoed Devi/Shakti (godin v lot); Kali (slechte)  Ganesh = god die met een olifantenhoofd wordt afgebeeld

vereerd als er zich een moeilijkheid voordoet in het leven  Krishna: aparte cultus van devotie ontstaan

Vereniging van mens en god (zinnelijk verbeeld door vereniging van man en vrouw)

 Hara Krishna beweging: 1966: beschouwen Krishna als oppergod o Pantheïsme

 Brahman is aanwezig in heel de kosmos

 Er is een wisselwerking tussen brahman (universeel, kosmisch principe, alomvattend ‘zijn) en atman (individuele ziel of levensadem)

Grote diversiteit aan godheden

o Plaats en context bepalen vaak welke godheid vereerd wordt

o Persoonlijke aanbidding (bhakti) en overgave aan een of meerdere godheden = veelvoorkomende eigenschap v vele hindoeïstische gemeenschappen o Vaak gebruik van allerheiligste klank ‘Ohm’

o Steeds gericht op bevrijding (moksha) en geloof dat men deel heeft aan een allesomvattende kosmische orde (dharma)

2 epossen in hindoeïstische traditie o Ramayana-epos

 2e E vC – 2e E nC

 Verhaal van jonge rechtvaardige prins Rama (7e avatar van Vishnu) en zijn vrouw Sita

o Mahabharata-epos

 Groot epos van India

 Uitgeschreven rond 135 nC in het sanskriet  Bevat 18 delen (parva’s)

 Bhagavad Gita (onderdeel van 6e parva) = meest bekende episode = één van heiligste boeken in hindoeïstische traditie

Brahman wordt vervangen door de god Krishna of Vishnu. Bevat een lang gesprek op het slagveld tss Krishna en zijn neef Arjuna die symbool staat voor de zoekende mens. Krishna legt uit dat we moeten vechten voor

rechtvaardigheid (dharma) en geeft onderricht over de aard van de ziel, God en hoe men bevrijding kan bereiken.

3 wegen om God te bereiken: kennis, devotie en onbaatzuchtig handelen Tempels en dergelijke

o Vaak kleine familie of huisaltaren o Tal van grote tempels (mandir)

 Binnenin leeg

 Buitenkant enorm versierd met allerlei vaak zinnelijke sculpturen o Zuiden van India

 In elke windrichting: tempel omringd door grote torens als toegangspoort, de gopurams

o Heilige rivieren en steden o Bedevaarten

o Overgangs-, crematie- en reinigingsrituelen

o Veel gebeurt lokaal maar er zijn ook massabijeenkomsten o Kumbh Mela

 1 vd grootste religieuze feesten ter wereld

Religieuze wijsheid overgebracht dmv een leraar = goeroe of swami o Voor velen: Krishna = goeroe bij uitstek

o Heel wat hindoeïstische gemeenschappen: eigen, vaak charismatische , leider o Sommige goeroes worden beschouwd als incarnatie van een godheid

o Trekken volgelingen aan die in ashrams samenleven

o Sai Baba werd beschouwd als incarnatie van Shiva en Shakti

1.3 Het kastensysteem

Vedische Ariërs hebben maatschappij opgedeeld in grote klassen van mensen = varna o Varna betekent letterlijk kleur

o Standenverschil was waarschijnlijk ook op kleur gebaseerd

 Hoogste in rang: lichtst van huidskleur

 Laagste in rang: donkerste van huidskleur

vermoedelijk van autochtone origine Kasten

o Brahmana’s Priesters en leraren

o Kshatriya’s koningen, edelen en krijgers

o Vaishya’s burgers, landbouwers, handelaars

o Shudra’s onderworpenen, dienaars, handwerklieden

Sociale ordening

o Later uitgegroeid tot ‘kastensysteem’ (Portugese casta = sociale groep)

o Duizenden subkasten (jati) en ook kastelozen of onaanraakbaren: paria (trommel), dalit (onderdrukten)

o Mensen worden in het bestaan geboren op een manier die de vrucht is van hun vorige karma

o Binnen 1 leven kan men niet van kaste wisselen (in principe- o Kaste

 Gesloten groep

 Onveranderlijk bepaald door geboorte  Eigen gedragscode

 Gemeenschappelijke statur

 Per kaste: strikte reinheidprincipes in het bijzonder wat betreft het beroep dat iemand uitoefent, de voeding en het huwelijk

 Draait vooral rond zuiverheid (niet zozeer materieel bezit) en mogelijke bezoedeling van de stand

 Hoe hoger kaste, strengere zuiverheidsprincipes

(vb. Brahmaan die in de schaduw van een paria loopt, moet zich wassen) o Reacties tegen kastensysteem

 Boeddha

 Mahavira (jaïnisme)  Sikhisme

 Mahatma Gandhi die de paria’s harijan noemde (kinderen van God) o 1950: discriminatie op basis van kaste strafrechtelijk vervolgbaar

o Huwelijk

 Gearrangeerd

 Bruid trekt in bij de familie van de bruidegom

 Vader van de bruid betaalt bruidsschat die hem soms voor de rest van zijn leven in schulden zet

In document levensbeschouwing_sv-1 (pagina 40-44)