• No results found

Het primair energieverbruik en de energiem

In document Klimaat- en Energieverkenning 2019 (pagina 87-90)

ontwikkelingen in energie

4.2 Het primair energieverbruik en de energiem

Primair energieverbruik laat lichte daling zien

Evenals het finaal energetisch verbruik laat het primaire verbruik tussen 2000 en 2015 een trendbreuk zien. Sinds de tweede oliecrisis begin jaren ‘80 nam het primaire energieverbruik tot 2004 gradueel toe, tot bijna 3.400 petajoule. Na een periode met geleidelijk dalend verbruik, met een uitschieter in 2010 door de koude winter, en de gunstige

internationale marktomstandigheden voor elektriciteitsopwekking met aardgas, daalde het primaire verbruik tot 2014. Daarna kwam het verbruik na een tussentijdse stijging uit op 3.115 petajoule in 2018. Dat is ruim 2 procent onder het niveau van 2000, maar 8 procent onder het niveau van 2004 (zie figuur 4.4).

De grootste absolute verandering in deze periode is te zien in het aardgasverbruik, dat daalde van ruim 1.500 petajoule in 2000 naar circa 1.300 petajoule in 2018. Deze daling hangt in belangrijke mate samen met het gedaalde finaal verbruik van aardgas voor warmte. Aardgas is de belangrijkste energiebron voor warmtevoorziening. Daarnaast is de bijdrage van aardgas in met name de decentrale elektriciteitsproductie teruggelopen. Het gebruik van zowel hernieuwbare energiebronnen als dat van kolen is in deze periode toegenomen. Bij hernieuwbare bronnen is sprake van bijna een verviervoudiging, het kolenverbruik is na de ingebruikname van drie nieuwe kolencentrales tussen 2013 en 2015 met ruim een derde gestegen, en vervolgens door de sluiting van vijf oudere kolencentrales weer met een kwart gedaald. In 2018 was het

kolenverbruik 6 procent hoger dan in 2000. Olie blijft een belangrijke energiedrager met een aandeel van bijna 40 procent. Olie wordt vooral gebruik voor vervoer en als grondstof voor de petrochemische industrie. Het olieverbruik lag in 2018 iets lager dan in 2000.

... en de samenstelling van de energiemix verandert

Door de bovengenoemde veranderingen is de energiemix, de relatieve samenstelling van het aanbod, gewijzigd. Zo nam het aandeel aardgas geleidelijk af van 48 procent in 2000 naar 42 procent in 2018, het aandeel kolen nam toe van 10 procent in 2000, naar 15 procent in 2015. Daarna is dit aandeel van kolen weer gedaald tot 11 procent in 2018. Het aandeel van olie is door de afname van het totaal licht gestegen van 36 procent in 2000 tot 37 procent in 2018.

Figuur 4.4

NB: Realisatie is gecorrigeerd voor temperatuur.

2000 2005 2010 2015 2020 2025 2030 0 1000 2000 3000 4000petajoule

Bron: CBS; bewerking PBL (realisatie); KEV-raming

pb l.n l Totaal Aardgas Olie Kolen Hernieuwbaar Overig Netto-import elektriciteit Realisatie Raming vastgesteld en voorgenomen beleid Scheiding realisatie en raming

Komende jaren verdere daling primair verbruik

Bij voorgenomen beleid zal het primair verbruik in de komende jaren naar verwachting verder dalen, naar circa 3.025 petajoule [2.940 – 3.120 petajoule] in 2020 en ongeveer 2.800 petajoule [2700 – 3.000 petajoule] in 2030. Nederland verandert in de komende jaren naar verwachting van netto importeur van elektriciteit naar netto exporteur, al kent deze raming een grote onzekerheid. De geëxporteerde elektriciteit wordt voornamelijk ingevuld door conventionele centrales. De verwachte sluiting van de laatste kolencentrales door het verbod op kolenstook voor elektriciteitsproductie met ingang van 2030 leidt tot een sterke terugval van de geraamde elektriciteitsexport in het jaar 2030. Omdat de conversieverliezen van elektriciteitsproductie in conventionele centrales tot het primaire verbruik worden gerekend, maskeert de veranderende rol van elektriciteitsimporteur naar elektriciteitsexporteur deels de dalende trend in het nationale finale energieverbruik. Aan de andere kant speelt dat de conventionele productie, en daarmee de conversieverliezen juist afnemen, door de groei van hernieuwbare elektriciteitsproductie uit zon en wind. In overeenstemming met internationale conventies worden aan de productie van elektriciteit uit wind, zon en waterkracht in de energiebalans geen conversieverliezen toegerekend. De groei van hernieuwbare elektriciteit levert daardoor een belangrijke bijdrage aan de daling van het primaire verbruik. Er is een flinke onzekerheid over het toekomstig primair verbruik. Door het einde van de elektriciteitsopwekking met steenkool in 2030 en de sterke groei van elektriciteitsopwekking uit wind en zon is een stijging van het primair verbruik na 2030 ten opzichte van nu echter onwaarschijnlijk.

Aardgas en steenkoolverbruik nemen af, hernieuwbaar blijft toenemen Vooral het aandeel primair verbruik van aardgas neemt de komende periode verder af van 42 procent in 2018 tot 33 procent in 2030. Dit komt door de voortgaande vermindering van het finaal gebruik voor warmte, en voortgaande vermindering van de inzet van aardgas bij (vooral decentrale) elektriciteitsproductie via warmtekrachtkoppeling. Door de sluiting van de vijf oudere kolencentrales in 2016, 2017 en 2018 en de sluiting van de Hemwegcentrale per 1 januari 2020 zal het kolenverbruik in 2020 met 9 procent van het primair verbruik lager liggen dan in 2015 (15 procent) en 2018 (11 procent). Daarbij zal de meestook van biomassa het kolenverbruik de komende jaren naar verwachting ook drukken. Het kolenverbruik zal in 2030 sterk afnemen doordat er met ingang van 2030 geen elektriciteit meer mag worden opgewekt met behulp van

steenkool. Het resterende steenkoolverbruik, 5 procent, is voor het grootste deel verbruik in de staalindustrie. Het gebruik van olie neemt bij het voorgenomen beleid tot 2030 licht toe, van 37 procent van het primair verbruik in 2018 tot 41 procent in 2030. Het verbruik van olieproducten in de mobiliteit neemt slechts licht af (paragraaf 5.6), terwijl het gebruik van olie als grondstof in de chemie naar verwachting licht toeneemt (paragraaf 5.2). De bijdrage van hernieuwbare bronnen in de energiemix zal de komende jaren naar verwachting sterk stijgen, waarbij met name de groei van de hernieuwbare elektriciteitsproductie sterk zal toenemen. Paragraaf 4.6 gaat specifiek in op deze groei van hernieuwbare energie.

In document Klimaat- en Energieverkenning 2019 (pagina 87-90)