• No results found

Aanpassingen statistiek en prognoses houtverbruik huishoudens.

In document Klimaat- en Energieverkenning 2019 (pagina 139-144)

Zoals in deze paragraaf is beschreven, wordt een belangrijk deel van de emissiereductie en energiebesparing bij huishoudens veroorzaakt door besparing en verandering van energiedragers. Gedeeltelijk is dit het gevolg van door de overheid ingesteld beleid. Hieronder bespreken we de belangrijkste beleidsinstrumenten gericht op energiebesparing en

emissiereductie bij huishoudens. We beginnen met algemeen beleid en gaan daarna in op beleid specifiek gericht op sociale huurwoningen en koopwoningen.

Algemeen beleid

Verschuiving energiebelasting van elektriciteit naar aardgas

Per 1 januari 2019 is de belasting op aardgas met 3,3 cent per kubieke meter aardgas verhoogd en op elektriciteit met 0,6 cent per kilowattuur verlaagd. Hierdoor wordt het financieel aantrekkelijker om over te stappen van verwarmen op aardgas naar elektrisch verwarmen. Op geleverde warmte wordt geen energiebelasting geheven, maar doordat de tarieven voor warmte verband houden met de aardgasprijs, leidt een hogere belasting op gas tot hogere warmtetarieven. Dit betekent dat de rentabiliteit voor warmteleveranciers toeneemt door de verschuiving, maar dat kosten voor warmteklanten ook hoger zijn geworden. De energiebelasting op aardgas en elektriciteit maakt investeren in energiebesparende maatregelen aantrekkelijker en versterkt daarmee al het energiebeleid gericht op huishoudens. Het effect van de belastingverschuiving is dus verwerkt in die

beleidseffecten en niet apart gepresenteerd. Uitrol slimme meters

Doordat netbeheerders analoge meters vervangen door digitale, ‘slimme’ meters, is het voor huishoudens eenvoudiger om terugkoppeling te krijgen over hun actuele energiegebruik. Dit kan met name leiden tot kleine gedragsveranderingen. Omdat bijna alle huishoudens zo’n nieuwe meter krijgen, kan het effect van deze basale terugkoppeling landelijk leiden tot een besparing van 0,4 (0,2-0,9) petajoule op elektriciteit en 1,9 (0,9-4,5) petajoule op aardgas.

Aanpassingen statistiek en prognoses houtverbruik

huishoudens.

De cijfers over het houtverbruik van huishoudens zijn gebaseerd op een model van TNO dat wordt geijkt met gegevens uit de 6-jaarlijkse Energiemodule van het WoON-onderzoek. In 2018 is de Energiemodule weer uitgevoerd en heeft het CBS de nieuwe data geanalyseerd. Resultaten uit deze analyse zijn door TNO gebruikt voor een nieuwe ijking van het model en in deze KEV gebruikt voor de ramingen. Het CBS heeft de nieuwe resultaten niet kunnen verwerken in de Energiebalans en in de hernieuwbare energiestatistieken zoals gepubliceerd in juni (welke het uitgangspunt zijn voor deze KEV), omdat deze niet tijdig beschikbaar waren. Daardoor is er in deze KEV een trendbreuk tussen de realisaties (tot en met 2018) en ramingen (vanaf 2019). Het CBS zal eind 2019 de tijdreeks voor het hout verbruik huishoudens in de Energiebalans en de statistiek hernieuwbare energie aanpassen aan de nieuwste inzichten uit de Energiemodule en de modelberekeningen van TNO. Daardoor zal het houtverbruik huishoudens in recente jaren een aantal petajoule lager uitvallen dan in deze KEV.

10 petajoule convenant voor besparing gebouwde omgeving

Op 23 mei 2017 hebben Energie-Nederland, Netbeheer Nederland, UNETO VNI, Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE), en de Ministeries van EZ en BZK, een convenant gesloten om 10 petajoule aan besparingen te realiseren in de gebouwde omgeving in 2020. Naast deze opgave voor de korte termijn, zal het convenant ook op de lange termijn een markt moeten creëren voor energiebesparing. Het convenant bestaat uit verschillende bouwstenen, waarvan verbetering van het verbruiks- en kostenoverzicht (VKO) het belangrijkste is. Dit overzicht werd tot voor kort tweemaandelijks aangeboden aan huishoudens met een slimme meter. Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) schatte eerder in dat huishoudens gemiddeld 3 procent kunnen besparen op hun energieverbruik, door de frequentie te verhogen naar één keer per maand, en de informatie te verbeteren (Menkveld et al., 2017). In haar voortgangsrapportage meldt RVO.nl dat inmiddels 4,2 miljoen

woningen een verbeterd VKO krijgen, wat op basis van de ECN kentallen leidt tot 6,1 petajoule. Daarnaast zijn er 2,1 miljoen applicaties en displays afgenomen die mogelijk extra besparing op kunnen leveren, dat is ruim meer dan de in het convenant afgesproken 750 duizend (RVO. nl, 2019c).

De convenantpartijen liggen op koers om de feedback naar hun klanten over het energiegebruik te verbeteren. Als deze besparing in alle huishoudens gerealiseerd wordt, kan alleen dit al in 2020 een besparing van 10,4 petajoule opleveren, inclusief het effect van het VKO. Hiervan is 80 procent besparing op aardgas, wat een directe emissiereductie van 0,5 megaton CO₂ oplevert in de gebouwde omgeving.

Er is echter veel onzekerheid over de effectiviteit van deze feedback, daarom hanteren we een bandbreedte van 5,2-10,4 petajoule. Buitenlandse

studies laten een grote variëteit aan effecten zien. Eind 2019 wordt een evaluatiestudie verwacht waarin de werkelijke besparing wordt berekend. Bij tegenvallende resultaten kunnen andere elementen in het convenant, zoals het stimuleren van directe feedback van de energie- gebruiker (bijvoorbeeld met in-home displays), meer aandacht krijgen. Einde aansluitplicht aardgas woningen vanaf 2020 en energieneutraliteit De Europese richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen (EPBD) stelt dat lidstaten per 2020 eisen moeten stellen aan nieuwe gebouwen en woningen, zodat ze bijna energieneutraal zijn. Nederland heeft dit inmiddels voor nieuwe woningen uitgewerkt in de ‘eisen voor bijna energieneutrale gebouwen’ (BENG). Daarnaast heeft de overheid de aansluitplicht op aardgas voor nieuwbouwwoningen afgeschaft. Hierdoor is het alleen in hoge uitzonderingen mogelijk om nieuwe woningen aan te sluiten op het aardgasnet. Beide beleidsinstrumenten zorgen er voor dat nieuwe woningen na 2020 zuiniger zullen zijn, en worden verwarmd met geleverde warmte of elektrische warmtepompen. Zonder de aanpassing van de aansluitplicht zou naar verwachting nog de helft van de nieuwe woningen geheel of gedeeltelijk met aardgas worden verwarmd. De BENG-eisen, en de aanpassingen van de aansluit- plicht, zorgen er zo voor dat het aardgasverbruik in 2030 naar schatting 1,7 petajoule lager ligt, wat gelijk staat aan ongeveer 0,1 megaton CO₂-uitstoot.

Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE)

In 2016 is de ISDE-regeling voor hernieuwbare warmte in werking getreden. Met deze regeling kunnen particulieren en organisaties subsidie aanvragen voor de aanschaf en installatie van biomassaketels, pelletkachels, zonneboilers en warmtepompen. Op basis van analyses van de subsidieaanvragen tot 2018 is geprognotiseerd dat in woningen

1,5 (1,4-1,8) petajoule extra bespaard wordt in 2020 door de ISDE regeling (Menkveld & Niessink, 2018). Deze 1,5 petajoule is een saldo van 2,1 (1,9-2,5) petajoule reductie in gasgebruik en een toename van 0,6 (0,5-0,7) petajoule elektriciteitsverbruik door de extra inzet van warmtepompen. De directe CO₂-emissiereductie in de gebouwde omgeving is 0,1 megaton. De regeling loopt tot 2020 en zal dus daarna niet tot extra CO₂-reductie leiden.

Ecodesign richtlijnen voor verlichting en elektrische apparaten

De Europese Unie stelt eisen aan de energie-efficiëntie van (elektrische) apparaten in haar Ecodesign-richtlijnen. Sinds 2017 zijn verschillende nieuwe of herziene Ecodesign verordeningen goedgekeurd binnen de Europese Unie. De meeste verordeningen zullen waarschijnlijk in 2019 officieel gepubliceerd en van kracht zijn. Ook is per maart 2019 de nieuwe energielabel richtlijn (EU) 2017/1369 van kracht, waarmee met ingang van 1 maart 2021 een nieuwe energielabel-verdeling geldt met labels A t/m G. Deze vervangt de oude energielabel-verdeling met labels beter dan A (zoals A+, A++ etc.), waardoor alle energielabels opnieuw zijn geschaald (eceee, 2019). Omdat het energielabel wijzigt verandert ook de energie-efficiency index ‘EEI’, de maat voor energiezuinigheid van nieuwe apparaten. De EEI dient als grondslag voor bestaande en nieuwe Ecodesign eisen voor alle apparaten met een energielabel. Formules en meetmethodes waarmee de EEI wordt bepaald zijn anders geworden (RVO.nl, 2019d).

Voor het voorgenomen beleid zijn schattingen gedaan van het effect van nieuwe en vernieuwde Ecodesign eisen, voor vaatwassers, wasmachines, koelkasten, vriezers, beeldschermen (waaronder televisies en computer- schermen), en verlichting. In de berekeningen voor de KEV is rekening gehouden met wijzigingen in de EEI index.

Behalve voor verlichting, is voor elke energielabelklasse een maximale eis gesteld aan de EEI vanaf 2021. Voor deze apparaten is verondersteld dat eisen één labelstap beter zijn dan het bestaande vastgestelde beleid. Voor verlichting is aangenomen dat alle verkochte lampen vanaf 2024 LED-lampen zullen zijn. Bij de huidige Ecodesign eisen voor verlichting ligt het aandeel LED-lampen in huishoudens naar verwachting rond de 70 procent in 2030 (VHK, 2019). Aangenomen is dat bij het voorgenomen beleid bijna de hele voorraad lampen in 2030 zal bestaan uit het type LED, vanwege de kortere levensduur van de huidige lampen.

Beleid gericht op sociale huursector

Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP)

Het Rijk heeft tot 2019 in totaal 395 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het verduurzamen van sociale huurwoningen. Het totaal van alle subsidieaanvragen door corporaties heeft het beschikbare budget van 395 miljoen overtroffen. In totaal zijn bijna 109 duizend woningen met deze subsidie energiezuiniger gemaakt (RVO.nl, 2019e). Met de ongeveer 4 labelstappen verbetering per woning is de additionele aardgasreductie die hiermee gerealiseerd wordt 1,3 petajoule, waarvan 0,3 petajoule overlapt met het effect als gevolg van het stroomversnellingsprogramma (zie volgende alinea). Het additionele effect is dus 1 petajoule aan gasbesparing, wat gelijkstaat aan 0,06 megaton CO-reductie. De additionele aardgasreductie van 1,3 petajoule leidt tot een extra elektriciteitsverbruik van 0,3 petajoule, waardoor het totale effect van de STEP regeling op 0,7 petajoule besparing uit komt.

Stroomversnelling

Het stroomversnellingsprogramma heeft als doel om bestaande sociale huurwoningen te renoveren naar Nul-op-de-meter niveau (NOM). Dit houdt in dat zowel het energiegebruik voor verwarming en warmwater, als al het andere huishoudelijke energiegebruik, in de woning zelf wordt gewonnen uit hernieuwbare energie. Meestal bestaat een NOM-concept uit een sterk verbeterde isolatie van de schil, in combinatie met een lucht-water warmtepomp en zonnepanelen.

Uit de marktmonitor 2019 van de Stroomversnelling blijkt dat er in 2019, inclusief nog op te leveren renovaties, 5.684 bestaande woningen naar NOM-niveau verbeterd zijn (Stroomversnelling, 2019)13. Als dit aantal

wordt doorgetrokken, wordt in 2021 de doelstelling van 11 duizend renovaties gerealiseerd. Oorspronkelijk was dit het doel voor 2020, zoals geformuleerd in het Energieakkoord van 2013. Bij bewezen succes is het voornemen om 100 duizend extra renovaties te laten plaatsvinden. Dit gaat zeker niet voor 2020 lukken.

Als vastgesteld beleid wordt nu uitgegaan van ruim 8.300 NOM-renovaties in 2020, en 11 duizend in 2021. Als voorgenomen beleid is de inschatting dat de trend van ruim 2.600 renovaties per jaar doorzet na 2020, hetgeen leidt tot circa 35 duizend NOM-renovaties in 2030, met een bandbreedte van 0 tot 100 duizend extra renovaties bovenop het vastgesteld beleid (zie figuur 5.11).

13 Naast bestaande woningen zijn er ook nieuwbouwwoningen volgens het NOM-concept gemaakt. Dit is echter geen onderdeel van de afspraken in het energieakkoord. Het effect hiervan overlapt met de eerder besproken eisen aan nieuwbouwwoningen.

De onzekerheid in de resultaten van de Stroomversnelling wordt vooral veroorzaakt door de onzekerheid in de mogelijkheden voor opschaling van de productie. Verdere industrialisatie kan leiden tot kostendalingen, wat kan leiden tot een grotere vraag naar NOM-renovaties. Industrialisatie is echter pas rendabel bij een substantiële stabiele vraag, waarvoor kostendalingen nodig zijn. Of dit kip-ei probleem doorbroken kan worden zal het succes bepalen van deze aanpak. In 2020 levert de stroomversnelling een besparing op van 0,3 petajoule aardgas, gelijk aan een CO₂-reductie van 0,02 megaton. In 2030 kan dit bij het voor-

Figuur 5.11 2015 2020 2025 2030 0 20 40 60 80 100

120duizend woningen (cumulatief)

Bron: Stroomversnelling

pb

l.n

l

Realisatie

Raming vastgesteld beleid

Raming vastgesteld en voorgenomen beleid

Bandbreedte Scheiding realisatie en raming

genomen beleid oplopen tot 1,3 (0,3-3,9) petajoule, of 0,07 (0,02-0,21) megaton CO₂-reductie.

Huurconvenant en alternatieve aanpak voor labelverbetering huursector In het Energieakkoord 2013 is met de corporaties in de huursector afgesproken om extra energiebesparing te gaan realiseren door de energielabels van de sociale huurwoningen te verbeteren naar een gemiddeld energielabel B in 2020. Later zijn alternatieve plannen gemaakt waarmee 5 petajoule extra besparing moet worden gerealiseerd, bovenop het effect van de Stimuleringsregeling EnergiePrestatie (STEP) en Stroomversnelling. PBL heeft begin 2019 in de KTR aangegeven dat met de beschikbare monitoring niet is vast te stellen of en op welke wijze invulling gegeven wordt aan dit alternatieve plan (PBL, 2019). Hoewel het bij de Borgingscommissie ingeleverde plan niet expliciet uitgevoerd lijkt te worden, zijn er wel tekenen dat de inspanningen van corporaties op het gebied van energiebesparing de laatste jaren toenemen. Het aantal aanvragen voor de eerder in deze paragraaf besproken STEP subsidie lag in 2018 aanzienlijk hoger dan in de jaren daarvoor (RVO.nl, 2019e). Het budget voor de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Verduurzaming, een regeling waarbij corporaties fiscaal voordeel krijgen bij het met minimaal drie labelstappen verbeteren van een woning, was binnen een halfjaar uitgeput. Verder blijkt uit de investeringsplannen van corporaties dat geplande inves- teringen in verduurzaming van de bestaande woningvoorraad sterk zijn toegenomen (BZK, 2018).

Ook de realisaties van verbeterde sociale huurwoningen laten een stijgende lijn zien. Uit de monitoring energiebesparing in de gebouwde omgeving blijkt dat het aantal woningen waar maatregelen getroffen

zijn, na een terugval in 2013 en 2015, sinds 2015 stijgt. Het aantal woningen waar 2 of meer maatregelen zijn getroffen, was in 2018 het hoogst sinds het begin van de monitoring (zie figuur 5.12).

Aedes en het ministerie van BZK verwachten op basis van deze signalen dat in 2021 het doel van gemiddeld label B gerealiseerd wordt. Omdat de berekeningsmethode van de energie-index in de monitoring is gewijzigd, is moeilijk vast te stellen of dit ook de beoogde 5 petajoule extra besparing oplevert en hoeveel daarvan in 2020 gerealiseerd

Figuur 5.12 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 0 200 400 600 800duizend woningen Bron: Gfk, 2019 pb l.n l

1 of meer getroffen maatregelen 2 of meer getroffen maatregelen

Aantal sociale huurwoningen waar energiebesparende maatregelen zijn genomen

wordt14. In onze raming hanteren we daarom een bandbreedte van 0 tot

5 petajoule met een middenwaarde van 2,5 petajoule. Dit betekent een CO₂-reductie van 0,14 (0-0,28) megaton in 2020.

In document Klimaat- en Energieverkenning 2019 (pagina 139-144)