• No results found

Gebouwde omgeving

In document Klimaat- en Energieverkenning 2019 (pagina 134-137)

Ontwikkelingen in het beleid De Meerjarenafspraken worden niet verlengd

5.3 Gebouwde omgeving

De sector ‘gebouwde omgeving’ heeft betrekking op het energiegebruik en de emissies door huishoudens, bedrijven, en organisatie die vallen onder de dienstensector9. Het betreft vooral het energiegebruik in

woningen en gebouwen, maar ook het energiegebruik van bijvoorbeeld straatverlichting valt onder deze sector. Het energiegebruik in gebouwen van bedrijven die niet onder de dienstensector vallen, rekenen we mee in de betreffende sectoren, en valt dus niet onder de sector ‘gebouwde omgeving’. Het energiegebruik van auto’s en van mobiele werktuigen in de gebouwde omgeving (zoals heftrucks), wordt meegerekend in de

8 HIsarna is een nieuwe technologie om staal te maken.

9 De term dienstensector die wordt gehanteerd in de KEV komt overeen met de CBS sectoren G t/m U, zoals gedefinieerd in de Standaard

BedrijfsIndeling 2008 (versie 2018) (https://www.cbs.nl/nl-nl/onze- diensten/methoden/classificaties/activiteiten/sbi-2008-standaard- bedrijfsindeling-2008/de-structuur-van-de-sbi-2008-versie-2017)

sector mobiliteit. De ontwikkelingen in de subsectoren huishoudens en diensten worden hierna in aparte subparagrafen gedetailleerd behandeld. De bijdrage van deze twee subsectoren aan de totale uitstoot van de gebouwde omgeving is weergegeven in figuur 5.8. De huishoudens leveren met rond 70 procent (periode 2000-2030) de grootste bijdrage aan de totale uitstoot van de gebouwde omgeving. De totale uitstoot

Figuur 5.8 2000 2005 2010 2015 2020 2025 2030 0 10 20 30 40megaton CO2-equivalenten

Bron: CBS; bewerking PBL (realisatie); KEV-raming

pb l.n l Totaal Huishoudens Diensten Realisatie temperatuur- gecorrigeerd

Realisatie niet temperatuur- gecorrigeerd Raming vastgesteld en voorgenomen beleid Bandbreedte Scheiding realisatie en raming

van broeikasgassen uit de gebouwde omgeving daalt tussen 1990 en 2030 naar verwachting met 37 procent naar 19,0 [16,5-22,7] megaton CO₂-equivalenten (getallenbijlage).

5.3.1 Huishoudens

Deze paragraaf beschrijft de ontwikkeling van de broeikasgasemissie van huishoudens in de realisaties en ramingen tot en met 2030. Ook worden de ontwikkelingen in het verbruik van fossiele brandstoffen door huishoudens in deze paragraaf toegelicht. Een meer gedetailleerde beschrijving van de ontwikkelingen in de (stads)warmtevoorziening is opgenomen in paragraaf 4.4. Een overzicht van de broeikasgasemissies, aantallen woningen en energieverbruik door huishoudens is

opgenomen in de getallenbijlage.

Broeikasgasemissies

De emissie van broeikasgassen van huishoudens dalen gestaagd sinds 2000, en deze daling zal naar verwachting doorzetten tot 15,9 [14,0-18,7] megaton CO₂-equivalenten in 2020, en 14,1 [12,2-16,6] megaton CO₂-equivalenten in 2030 (figuur 5.9). Deze emissies worden vrijwel volledig veroorzaakt door het gebruik van aardgas voor ruimteverwarming en warmwaterproductie, en koken. Jaar-op-jaar verschillen hangen samen met onder meer de gemiddelde temperatuur (zo wordt in een koud jaar naar verhouding meer gestookt). De figuren 5.9 en 5.10 geven de gerealiseerde ontwikkelingen in emissies en aardgasverbruik weer, met en zonder correctie voor temperatuurschommelingen.

Figuur 5.9 20000 2005 2010 2015 2020 2025 2030 5 10 15 20 25megaton CO2-equivalenten

Bron: CBS; bewerking PBL (realisatie); KEV-raming

pb l.n l Totaal CO2 Overige broeikasgassen Realisatie temperatuur- gecorrigeerd

Realisatie niet temperatuur- gecorrigeerd Raming vastgesteld en voorgenomen beleid Bandbreedte Scheiding realisatie en raming

Energie

Daling vraag naar aardgas en elektriciteit huishoudens

Het aardgasverbruik door huishoudens daalt gestaag naar 264 [249-279] petajoule in 2020, en 234 [214-249] petajoule in 2030 (Figuur 5.10). Na een lange periode van stijging daalt de vraag naar elektriciteit sinds 2013, vanwege sterke efficiencyverbetering van huishoudelijke apparaten. Tot 2030 zal het gebruik van warmtepompen in huishoudens toenemen, en daarmee ook de vraag naar elektriciteit. Per saldo blijft de vraag naar verwachting licht dalen, tot 78 [75-82] petajoule in 2020 en 71 [68-77] petajoule in 2030. De toenemende vraag vanwege elektrisch vervoer is hier niet meegenomen, dit is onderdeel van de sector mobiliteit (zie paragraaf 5.6). Naast de daling van de vraag naar elektriciteit is er ook een snelle opmars van zonnepanelen bij huishoudens. Hierdoor wordt een steeds belangrijker deel van de elektriciteitsvraag van huishoudens gedekt met door huishoudens zelf opgewekte stroom. Per saldo daalt hierdoor de levering vanuit het elektriciteitsnet nog sneller dan de vraag zelf. De ontwikkelingen die het aardgas- en elektriciteitsverbruik beïnvloeden worden hierna in meer detail toegelicht.

Het energieverbruik in huishoudens bestaat, in volgorde van omvang, uit het verbruik van aardgas, geleverde of zelf opgewekte elektriciteit, biomassa, geleverde of zelf gewonnen warmte en olie. Er zijn vier factoren die we hierna toelichten die gezamenlijk de ontwikkeling van het energiegebruik door huishoudens bepalen:

1. De toename van het aantal huishoudens en woningen 2. Verandering in de activiteiten van die huishoudens

3. Efficiënter gebruik van energie om die activiteiten uit te voeren (besparing)

4. Verandering van energiedrager om een bepaalde activiteit uit te voeren.

Toename aantal huishoudens en woningen

Het aantal huishoudens is in de periode 2005-2018 gestegen van 7,1 naar 7,9 miljoen (CBS, 2019a). Naar verwachting zal het aantal huishoudens verder stijgen naar 8,0 miljoen in 2020, en naar 8,5 miljoen in 2030 (CBS, 2019b). Omdat sommige huishoudens meerdere (recreatie-) woningen hebben, en andere huishoudens samen in één woning wonen, is het aantal woningen niet gelijk aan het aantal huishoudens.

Figuur 5.10 2000 2005 2010 2015 2020 2025 2030 0 100 200 300 400 500petajoule

Bron: CBS; bewerking PBL (realisatie); KEV-raming

pb l.n l Aardgasverbruik Elektriciteitsverbruik Elektriciteitslevering Realisatie temperatuur- gecorrigeerd

Realisatie niet temperatuur- gecorrigeerd Raming vastgesteld en voorgenomen beleid Bandbreedte Scheiding realisatie en raming

Finaal aardgas- en elektriciteitsverbruik en elektriciteitslevering aan huishoudens

Het aantal woningen in 2018 bedroeg 7,74 miljoen. Dit zal naar verwachting stijgen naar 7,88 miljoen in 2020 en 8,4 miljoen in 2030 (Abf, 2019). Los van besparing neemt de vraag naar energie per woning al jaren af als gevolg van een lager gemiddeld aantal bewoners per woning, klimaat- verandering (waardoor er minder gestookt hoeft te worden) en verandering van het bezit en gebruik van apparatuur. De huishoudgrootte is afgenomen van 2,3 naar 2,2 personen per huishouden in de periode 2005-2019, en zal naar verwachting verder dalen naar 2,1 in 2030 (CBS, 2019b). Het aantal graaddagen10 is een indicator voor de uren waarop de

verwarming aan staat. De langjarige trend vertoont een daling van dit aantal graaddagen met 3,5 procent per decennium. Hoewel het aantal graaddagen fluctueert per jaar, raamt het KNMI dat dit in 2030 meer dan 4 procent lager zal liggen dan nu. De verwachting is dat door al deze structurele veranderingen de functionele warmtevraag voor ruimteverwarming met 5 procent zal dalen.

Veranderingen in gedrag en huishoudelijke apparatuur

Het bezit en het gebruik van elektrische apparaten in huishoudens verandert geleidelijk. Zo neemt het bezit van vaatwassers en wasdrogers nog steeds toe, maar de groei vlakt af. Het gebruik van kookapparatuur neemt al jaren af, onder andere doordat er meer buitenshuis wordt gegeten, en meer wordt thuisbezorgd. Sinds 2005 is het energiegebruik

10 Een graaddag is een rekeneenheid om de (variërende) temperatuur op een eenvoudige manier mee te kunnen nemen in berekeningen, met name in berekeningen over energieverbruik. Eén graaddag is het aantal graden dat de gemiddelde etmaaltemperatuur van de dag onder de 18,0°C ligt. In de KEV corrigeren we door het energiegebruik voor verwarming op of neer te schalen naar rato van de werkelijk gemeten graaddagen per jaar ten opzichte van een lange termijn graaddagen scenario van het KNMI.

voor koken afgenomen met meer dan 20 procent 11 en in 2030 zal dit naar

verwachting nog eens ruim 10 procent minder zijn dan nu. Het toenemende gebruik van mobiele telefoons en tablets vervangt grotendeels het gebruik van televisies en desktop computers. Al met al leidt dit veranderend bezit en gebruik tot een licht dalende vraag naar elektriciteit per woning voor apparaten. Die dalende trend door veranderend gebruik wordt nog verder versterkt door efficiencyverbetering.

In document Klimaat- en Energieverkenning 2019 (pagina 134-137)