• No results found

het milieu in het integrale leefomgevingsbeleid

In document Milieubalans 2006 (pagina 152-159)

2.4 (Kosten) effectiviteit van het beleid

NH 3 -emissie land en tuinbouw

5 KwalIteIt VaN de leefoMgeVINg

5.7 het milieu in het integrale leefomgevingsbeleid

5.7.1 probleemschets

Verschillende milieukwaliteiten in verschillende woonmilieus

Op basis van fysieke kenmerken van wijken, zoals bebouwingsdichtheid, woningtype en functiemenging zijn verschillende categorieën woonmilieus te onderscheiden. In de nota’s Wonen en Ruimte wordt een onderscheid gemaakt in drie stedelijke en twee landelijke woonmilieus. De milieukwaliteit van de leefomgeving van mensen in de woonmilieus Landelijk-wonen of Centrum-dorps is over het algemeen hoger dan die van de gemiddelde Nederlander (figuur 5.7.1). In deze gebieden worden de Europese en nationale normen voor luchtkwaliteit, respectievelijk geluid en externe veiligheids- risico’s minder vaak overschreden. De grootste verschillen zijn te zien voor de hoeveel-

jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec 0 40 80 120 160 200 Hoeveelheid (kton) Gelderland Zuid Randstad Noord

Gestort brandbaar afval met ontheffing per regio 2005

Figuur 5.6.1 Hoeveelheid gestort brandbaar afval met ontheffing van januari tot en met decem- ber 2005 (kiloton).

heid groen in de leefomgeving. De normen worden het meest overschreden in Cen- trum-stedelijke woonmilieus en in Stedelijk buiten-centrum; hierbij gaat het vooral om vooroorlogse en vroeg-naoorlogse woonwijken met etagebouw en hoogbouw. Dit zijn ook de woonmilieus waar praktisch alle 56 prioriteitswijken uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) toe behoren. Het woonmilieu Groen-stedelijk neemt qua milieukwaliteit een middenpositie in.

5.7.2 beleidsontwikkeling

Lokale ambities die verder gaan dan wettelijke normen (MILO)

Het NMP4 kondigt een vernieuwing van het beleid voor de leefomgeving aan: ge- steld wordt dat het milieubeleid beter moet bijdragen aan de kwaliteit van de leef- omgeving. Sectoraal milieubeleid richt zich op een deelaspect van de leefomgeving, terwijl verbetering van de leefomgevingskwaliteit vraagt om een integrale afweging van de verschillende aspecten. Lokale overheden kunnen hun eigen ambities vaststel- len zolang zij voldoen aan de wettelijke normen. De Handreiking Milieukwaliteit in de Leefomgeving (MILO) (Projectgroep MILO, 2004) geeft voor de verschillende woon- milieutypen referentiewaarden voor ambitieniveaus voor onder meer geluidbelasting, luchtkwaliteit, en externe veiligheidsrisico’s (tabel 5.7.1).

Centrum-stedelijk Stedelijk buiten-centrum Groen-stedelijk Centrum-dorps Landelijk-wonen Nederland 0 5 10 % woningen NO2-concentratie

Overschrijding normen lokale milieukwaliteit en groen per woonmilieutype 2005

0 5 10 % woningen Geluid 0,0 0,1 0,2 0,3 % woningen Externe veiligheid 0 50 100 % woningen Groen

Figuur 5.7.1 Normoverschrijding en groen naar woonmilieus vergeleken met het gemiddelde voor Nederland. Percentage woningen met NO2-concentraties boven 40 µg/m3, geluidbelasting boven 65 dB(A) Letmaal, binnen de PR-contour van 10-6 en met minder dan 75 m2 groen per woning.

Afhankelijk van de gebiedseigen kenmerken van de verschillende woonmilieutypen liggen deze referentiewaarden lager dan of zijn ze gelijk aan de wettelijke normen. Voor de landelijke woonmilieus worden dan ook de meest ambitieuze waarden voor- gesteld. Ook voor Groen-stedelijke gebieden zijn de referentiewaarden beduidend la- ger (scherper) dan de norm. Zo worden voor een Groen-stedelijk woonmilieu voor luchtkwaliteit (NO2-concentraties) referentiewaarden genoemd van 15 tot 30 µg/m3,

terwijl de wettelijke norm 40 µg/m3 bedraagt. Voor de woonmilieutypen Stedelijk bui-

ten-centrum en Centrum-stedelijk zijn de referentiewaarden hoger.

Stad-en-milieu; doelmatiger ruimtegebruik en een betere leefomgevingskwaliteit Milieuzoneringen als gevolg van de regelgeving rond geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit belemmeren in de praktijk vaak de realisatie van projecten. Om deson- danks efficiënt met de beschikbare ruimte om te kunnen gaan, is in 1997 de Experi- mentenwet stad-en-milieu gestart. Stad-en-milieu staat voor een integrale benadering van milieu en ruimtelijke ordening in de ruimtelijke planvorming. De stad-en-milieu- benadering omvat drie stappen: ten eerste bronbeleid, vervolgens maatwerk binnen de wet en tenslotte afwijking van wet- en regelgeving onder bepaalde voorwaarden (stap 3-besluit). Omdat de resultaten in de 25 experimentgemeenten positief waren, is begin 2006 de Interimwet stad-en-milieubenadering ingevoerd. Tegelijkertijd wordt voor snellere besluitvorming over projecten de Coördinatieregeling ingevoerd. Met deze regeling kan een gemeente de vergunningen voor een project gelijktijdig via

Tabel 5.7.1 Woonmilieus, omvang, kenmerken en referenties voor MILO ambities (VROM, 2006a).

Naam aantal

inwoners

Kenmerken geluid No21) externe

Veiligheid

dB(A) µg/m3 PR-contour

kans per jaar

Wettelijke norm 65 40 10-6

Centrum-stedelijk 1,2 mln Met name centra van

steden

55-65 2) 20-40 10-6 -10-73)

Stedelijk buiten- centrum

5,8 mln wijken op grotere afstand

van het centrum; relatief hogere dichtheid

50-55 20-40 10-7 -10-8

Groen-stedelijk 2,1 mln wijken op grotere afstand

van het centrum; nieuw- bouwwijken; relatief lage dichtheid

45-50 15-30 10-7-10-8

Centrum-dorps 5,4 mln woonmilieus met een

hogere dichtheid of meer voorzieningen

50-55 15-30 10-6-10-7

Landelijk-wonen 1,7 mln Woonwijken met lage

dichtheid en relatief wei- nig voorzieningen

40-50 15-25 10-7

1) Noord-Nederland de laagste waarden; Randstad de hoogste waarden. 2) Plaatselijk mogelijk <50.

één procedure afgeven. Ook inspraak en beroep vindt voor alle besluiten in één keer plaats, waardoor eerder duidelijkheid ontstaat over de plannen van de gemeenten.

Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) vormt de fysieke pijler van het Grotestedenbe- leid. Het totaalbudget voor de tweede ISV-periode (2005-’09) is begroot op 1.494 miljoen euro: 13% hoger dan het bedrag in ISV-1. De grote steden (G30+1) kunnen uit dit budget rechtstreeks financie- ring aanvragen voor het nemen van maatregelen om achterstand in wijken tegen te gaan, voor steden die niet tot deze ‘rechtstreekse gemeenten’ behoren, verloopt de aanvraag via de provincie. Het budget is verdeeld over de thema’s stedelijke ver- nieuwing, herstructurering, cultuurhistorie, groen, geluid, lucht en bodem.

Achterstand in wijken wordt hier gezien als een combinatie van een lage fysieke kwaliteit van woning en woonomgeving én sociaal-economische achterstanden ten opzichte van de rest van de stad. Omdat het ISV-beleid weinig concrete resultaten liet zien, is in 2002 besloten om, onder het motto van ‘kilometers maken’, speciale aandacht te besteden

aan in totaal 56 ‘prioriteitswijken’ die door de grote steden zijn aangewezen. Deze wijken liggen vooral in het woonmilieutype Stedelijk buiten-centrum, en daarbinnen in de categorieën vooroorlogse en vroegnaoorlogse wijken. De belangrijkste problemen in deze wijken hangen samen met de hoge bebouwings- en bevolkingsdichtheid en het daarmee samengaande gebrek aan groen en bijvoorbeeld parkeermogelijkheden in de directe woonomgeving.

In het ISV-2 is een doelstelling opgenomen die expliciet gericht is op de verbetering van de bin- nenstedelijke luchtkwaliteit, deze maakt onderdeel uit van het prestatieveld Omgevingskwaliteit. Het geluidsbudget van ISV-2 is bestemd voor de meest urgente geluidssanering die uitgevoerd wordt door middel van gevelisolatie, maar gemeen- ten zijn in principe vrij om het geld op een andere manier binnen de beleidskaders te besteden.

0 20 40 60 80

100 % totaal budget Bodem VINAC

Bodem Lucht Geluid Groen Cultuurhistorie Herstructurering Stedelijke vernieuwing

Verdeling Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV-2) 2005 - 2009

Figuur 5.7.2 Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (Bron: VROM-website).

5.7.3 beleidsprestaties en effecten

Doorwerking van het beleid en resultaten nog onduidelijk

Het is aan de lagere overheden, met name gemeenten, om de Handreiking MILO en Interimwet stad-en-milieubenadering op te pakken en om te zetten in beleid. Op dit moment is het nog niet te kwantificeren welke resultaten deze vormen van integraal, gebiedsgericht beleid zullen opleveren voor de milieukwaliteit.

Resultaten Experimentenwet stad-en-milieu positief

In de 25 gemeenten die hebben meegewerkt aan de Experimentenwet stad-en-milieu in de periode 1997-2003 is een stap-3-besluit drie keer toegepast (in Den Haag, Arn- hem en Vlaardingen). Bij elk van deze besluiten ging het om het toelaten van meer industrielawaai dan de wettelijke norm. Ter compensatie werden bouwkundige en ex- tra isolerende maatregelen genomen om onder meer geluidsoverlast van buren te be- perken. In de andere 22 gevallen was een stap 3-besluit niet nodig en zijn knelpunten opgelost dankzij bronbeleid of maatwerk binnen de wet.

Gevolgen van hanteren MILO-referentiewaarden en streefwaarde voor groen Tussen de zeven en twaalf miljoen mensen hebben te maken met geluidsniveaus bo- ven de MILO-referentiewaarden. Voor NO2-concentraties zijn dat vier tot tien miljoen mensen. Voor externe veiligheid gaat het om 400.000 tot 700.000 mensen. Ongeveer

Figuur 5.7.3 Hoogwaardige kwaliteit en groen naar woonmilieus vergeleken met het gemiddelde voor Nederland. Percentage woningen dat in zijn directe leefomgeving te maken heeft met over- schrijding van de MILO-referentiewaarden (hoge en lage ambitie) en de richtwaarde voor groen.

Geluid Externe veiligheid Groen

0 50 100 % woningen Centrum-stedelijk Stedelijk buiten-centrum Groen-stedelijk Centrum-dorps Landelijk-wonen Nederland 0 50 100 % woningen Geen hoogwaardige kwaliteit Mogelijk hoogwaardige kwaliteit Wel hoogwaardige kwaliteit NO2

Hoogwaardige kwaliteit naar woonmilieutype 2005

0 50 100

eenderde van de woningen beschikt over een kleinere hoeveelheid groen in de leefom- geving dan het richtgetal uit de Nota Ruimte van 75 m2 per woning binnen een straal

van 500 m (figuur 5.7.3).

Uit figuur 5.7.3 blijkt dat met name voor de woonmilieus Groen-stedelijk, Stedelijk bui- ten-centrum en Landelijk-wonen de beleidsopgave nog altijd fors is, indien de lokale overheden kiezen voor hoogwaardige kwaliteit volgens de MILO-referentiewaarden. In deze woonmilieus wonen bijna tien miljoen mensen. De beleidsopgave is het laagst voor de Centrum-stedelijke woonomgeving, omdat de referentiewaarden daar lager liggen. Ook in het woonmilieu Centrum-dorps is de beleidsopgave relatief gering. De aanwezige hoeveelheid groen blijkt sterk samen te hangen met de bebouwingsdicht- heid.

Nederlanders hechten een groot belang aan goed bereikbaar groen in de leefomgeving, zo blijkt uit een enquête die VROM in het kader van het project ‘Publieksagenda en burgerparticipatie’ in 2005 heeft uitgezet (VROM, 2005). Tegelijkertijd staat het groen in de stad onder druk door nieuwbouw binnen de stad.

De vrees voor een afname van het areaal groen in de grote steden blijkt tot op heden ongegrond. Er is

zelfs sprake van een kleine toename. Door bevol- kingsgroei neemt echter de hoeveelheid groen per inwoner af. De aanleg van groengebieden op gro- tere afstand van de stad blijft achter bij de vraag. Hierdoor zijn de mogelijkheden om te wandelen en te fietsen in 38 van de 50 grootste steden tussen 1996 en 2000 licht afgenomen (MNP, 2005d). Groen in de woonomgeving

bijlage 1

emissies per thema per sector of doelgroep

In document Milieubalans 2006 (pagina 152-159)