• No results found

6. Mogelijkheden tot handhaven

2.4. Geschiktheid onderdelen toezicht in Boek 1 BW voor de algemene doelstelling algemene doelstelling

2.5.4. Geschiktheid voor het beoogde doel

De belangrijkste kritiek op de huidige regeling van toezicht (in grote lijnen) betreft het element van de daadwerkelijke en praktische bescherming van de belangen van minderjarigen. Met name gaat het daarbij om toezicht op het be-wind over erfrechtelijke aanspraken in de nalatenschap van één van hun ouders. De wetgever zou bij de herziening van het erfrecht vooral aandacht hebben ge-had voor de positie van de langstlevende echtgenoot en een voor het rechtsver-keer efficiënt functionerend erfrecht.387 De waarborgen die de minderjarige heeft gekregen, betreffen slechts de situatie waarin sprake is van de wettelijke verde-ling: de situatie waarin een gehuwde ouder overlijdt met achterlating van min-derjarige kinderen, waarbij niet bij testament is afgeweken van de wettelijke regeling.388 De kritiek richt zich onder andere op de vraag waarom bij andere erfrechtelijke aanspraken de wet de minderjarige geen waarborgen biedt. De in het nieuwe erfrecht ingevoerde regeling is volgens de kritiek daarmee inconsis-tent en sluit niet aan op de bestaande regeling van toezicht op het voogdijbe-wind. Het zou de wetgever aan een coherente visie ontbreken.389

384

Rechtbank Middelburg 8 december 2008, ECLI:NL:RBMID:2008:BI0224.

385 Art. 131 Overgangswet Nieuw BW.

386

Art. 1:356 BW.

387 Haar, J.H.M. ter, ‘Toezicht op bewind over erfrechtelijke aanspraken schiet tekort’, FJR 2013/11, p. 297.

388

Art. 4:13 BW.

389

118 Gesteld kan worden dat de regeling met betrekking tot verwerping en (benefici-aire) aanvaarding als bedoeld in art. 4:193 lid 2 BW, wel aansluit op het doel van de wetgever de minderjarige waarborgen te bieden. Verwerping van een nalatenschap is immers zonder machtiging van de kantonrechter niet mogelijk, zodat de minderjarige verzekerd is van een kantonrechterlijke toets. Daarnaast bewerkstelligt deze bepaling dat schuldeisers van een nalatenschap waarin de schulden de baten overstijgen zich nimmer kunnen verhalen op het privéver-mogen van minderjarige erfgenaam. De bepaling is hanteerbaar en biedt de min-derjarige daadwerkelijke bescherming. Van buitenproportioneel toezicht kan naar onze mening niet gesproken worden, omdat de bemoeienis van de kanton-rechter in dit kader relatief beperkt is. Op de waarborgen die ten behoeve van de minderjarige uit deze regelingen voortvloeien, blijkt ook niet van kritiek uit de literatuur.

De regelingen die de belangen van de minderjarige die op grond van de wet een niet-opeisbare vordering verkrijgt op de echtgenoot van de overleden ouder (met name art. 4:16 lid 2 en 4:26 lid 1 BW), beogen te waarborgen, sluiten onvol-doende aan op het doel van de wetgever. Empirisch onderzoek wijst uit dat deze voorschriften vaak niet worden nageleefd. De oorzaak hiervan is er volgens verschillende schrijvers in de rechtsliteratuur vermoedelijk in gelegen dat ouders - als zij al op de hoogte zijn van de voorschriften - niet worden geprikkeld hier-aan te voldoen, mede omdat de wet geen sancties kent voor het niet naleven van de voorschriften.390 Het is denkbaar dat de langstlevende echtgenoot, die vaak tevens de wettelijke vertegenwoordiger is van de minderjarige kinderen van de erflater, uit zichzelf niet snel gemotiveerd is moeite te doen de belangen van de kinderen rondom hun geldvorderingen (voortvarend) te waarborgen. 391 Gemeld onderzoek wijst voorts uit dat de informatie die de kantonrechter nodig heeft om de nieuwe voorschriften te handhaven de kantonrechter niet of onvoldoende bereikt. Deze informatie zou afkomstig moeten zijn van de inspecteur waarbij de aangifte erfbelasting wordt ingediend en van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dat de kantonrechter de informatie van de burgerlijke stand (vaak) niet krijgt heeft mede te maken met het feit dat sinds 1 mei 2007 de benoeming van voogden en het toezicht op het vermogensbeheer niet meer beide door de kan-tonrechter worden uitgevoerd. De kankan-tonrechter is voor de informatie afhanke-lijk geworden van de civiele rechter die de voogden benoemt. De informatie van de burgerlijke stand die naar de civiele rechter wordt gestuurd, zou doorgegeven

390

Ter Haar 2013, p. 230 en 231; Van den Burght, FTV 2005/2; Fikkers, Tijdschrift Nieuw Erfrecht 2006/4 en Blokland 2006. De kritiek wordt (onder andere) ondersteund door Jan-sen, FJR 2013/73; Jansen in: GS personen- en familierecht, aantekening 5 bij Boek 1 BW § 10 (bijgewerkt tot 1 oktober 2016) en Biemans 2014, p. 45-55. De commissie Erfrecht van de KNB kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er van de voorschriften in de prak-tijk weinig terecht komt, zie Commissie Erfrecht KNB 2012, p. 8.

391

119 moeten worden aan de kantonrechter, hetgeen in de praktijk niet altijd gebeurt. De competentiewijziging is dus ten koste gegaan van de hanteerbaarheid van de regeling van toezicht.

In de gevallen waarin de kantonrechter de informatie wel ontving, werd daarmee vervolgens meestal niets gedaan, waaruit blijkt dat de kantonrechter niet onder-kent ten aanzien van gemelde formaliteiten een actieve taak te hebben.392

2.5.5. Inconsistenties en onduidelijkheden

In deze paragraaf volgt een opsomming van onduidelijkheden en inconsistenties van regelingen betreffende toezicht op vermogensbeheer bij minderjarigen in het erfrecht. Verschillende daarvan zijn hiervoor al aan de orde geweest:

 Een minderjarige kan een nalatenschap alleen beneficiair aanvaarden of verwerpen. Spreekt de wettelijke vertegenwoordiger zich niet binnen drie maanden na het openvallen van de nalatenschap uit, dan geldt sinds 1 janu-ari 2003 de regel dat de nalatenschap op grond van art. 4:193 lid 2 BW van rechtswege als beneficiair aanvaard heeft te gelden. De vraag is of dit dan ook geldt als aan de erfstelling lasten of voorwaarden zijn verbonden als bedoeld in art. 1:345 lid 1 sub c BW.393 Voor het aanvaarden hiervan is immers machtiging van de kantonrechter vereist. Zonder deze machtiging zou de aanvaarding van de zijde van de minderjarige vernietigd kunnen worden.394

 De wet maakt niet duidelijk hoe de verplichting van art. 4:16 lid 2 BW zich verhoudt tot de verplichting van de voogd op grond van art. 1:342 lid 2 jo 1:338 lid 3 BW een boedelbeschrijving in te dienen bij de griffie van de rechtbank als de minderjarige een erfenis ontvangt.

 Niet duidelijk is in hoeverre de kantonrechter een taak heeft ouders te wij-zen op de formaliteiten als bedoeld in art. 4:16 lid 2 en art 4:26 lid 1 BW. Een actieve taak van de kantonrechter is belangrijk voor het beantwoorden van de formaliteiten aan de bedoeling van de wetgever. Zo is niet duidelijk waarom bij art. 4:16 lid 2 BW een bepaling als bedoeld in art. 1:340 lid 2 BW (waarin bepaald is dat de kantonrechter de voogd ten verhore oproept als hij niet binnen een door hem gestelde termijn een boedelbeschrijving heeft ontvangen) ontbreekt.

392 Ter Haar 2013, p. 274 en 275.

393

Zie onder andere Verstappen in Van Mourik e.a. 2016, p. 469. Zie voor deze kwestie Rechtbank Oost-Nederland 12 februari 2013, ECLI:NL:RBONE:BZ1984.

394

Art. 1:347 BW. De Commissie Erfrecht van de KNB heeft de lastige verhouding tussen art. 1:345 lid 1 sub c en art. 4:193 lid 2 BW onderkend. Zie Commissie Erfrecht KNB 2012, p. 39.

120

 Niet duidelijk is waarom de wet geen passende sancties kent voor het niet naleven van de voorschriften als neergelegd in art. 4:16 lid 2 en 4:26 lid 1 BW.

 Niet duidelijk is waarom er speciale voorschriften bestaan ter waarborging van de wilsrechten als bedoeld in art. 4:19 t/m 22, terwijl bij andere wils-rechten (zoals het recht op een legitieme portie of som ineens) dergelijke voorschriften ontbreken.

 Niet duidelijk is waarom de verlichting van een ouder tot het opmaken en indienen van een boedelbeschrijving bij de griffie van de rechtbank (art. 4:16 lid 2 BW) zich beperkt tot de situatie waarin de minderjarige op grond van de wet een niet-opeisbare vordering op de echtgenoot van zijn overle-den ouder erft.

2.6. Geschiktheid toezicht voor de algemene doelstelling: