• No results found

6. Mogelijkheden tot handhaven

2.4. Geschiktheid onderdelen toezicht in Boek 1 BW voor de algemene doelstelling algemene doelstelling

2.4.3. Voorschriften over belegging van gelden

2.4.6.1. Doel van de maatregelen

De kantonrechter heeft bij de uitvoering van het toezicht op het bewind van de voogd verschillende bevoegdheden, waarvan sommige hiervoor al zijn ge-noemd:

 Hij kan de ouder en de voogd aanwijzingen geven omtrent de wijze waarop spaarbankboekjes en gelden van de minderjarige moeten worden bewaard. De kantonrechter onder wiens goedkeuring een verdeling (van bijvoorbeeld een nalatenschap) tot stand komt, kan ter gelegenheid daarvan aanwijzingen als hiervoor bedoeld geven.297

 Hij kan bepalen dat de ouder of de voogd zijn machtiging behoeft voor het innen van vorderingen van de minderjarige, het disponeren over saldi bij een bank daaronder begrepen.298

 Hij kan de ouder en de voogd te allen tijde ten verhore doen oproepen.299 Het zonder geldige reden aan deze oproep geen gehoor geven, geldt op grond van art. 445 Wetboek van Strafrecht als een overtreding betreffende het openbaar gezag en kan worden bestraft met een geldboete van de eerste categorie.  Aan een met gezag belaste ouder of aan een ouder die alleen het bewind over

het vermogen heeft en die aangifte heeft gedaan van zijn voornemen een hu-welijk aan te gaan, kan de kantonrechter opdragen binnen een bepaalde ter-mijn een beschrijving van het vermogen van de kinderen op te maken en de-ze beschrijving of een afschrift daarvan ter griffie van de rechtbank in te le-veren.300

 Hij kan een bijzondere of algemene machtiging verlenen en daaraan zodani-ge voorwaarden verbinden als hij dienstig oordeelt.301

 Hij kan te allen tijde bevelen dat de voogd voor zijn bewind zekerheid stelt, bijvoorbeeld in de vorm van hypotheek.302

 Als minderjarigen die onder voogdij van verschillende voogden staan, goe-deren gemeenschappelijk hebben, kan hij een van de voogden of een derde aanwijzen om over deze goederen tot de verdeling het bewind te voeren.303 De kantonrechter kan bij slecht bewind de volgende sancties of maatregelen treffen: 297 Art. 1:344 lid 2 BW. 298 Art. 1:345 lid 2 BW. 299 Art. 1:354 BW. 300 Art. 1:355 BW. 301 Art. 1:356 BW. 302 Art. 1:363 BW. 303 Art. 1:369 BW.

95

 Hij kan op verzoek van de andere voogd of ambtshalve (zonder dat iemand hierom verzoekt) de schade vaststellen, die blijkens de rekening de minderja-rige door slecht bewind van de voogd geleden heeft, en deze laatste tot ver-goeding daarvan veroordelen.304

 Blijft de voogd ten aanzien van verschillende van zijn verplichtingen in ge-breke, dan kan de kantonrechter de Raad voor de Kinderbescherming hiervan in kennis stellen.305

Ook als de voogd zijn bewind eigenmachtig voert in gevallen waarin hij machtiging van de kantonrechter behoeft en wanneer hij zich in zijn bewind aan ontrouw, plichtsverzuim of misbruik van bevoegdheid blijkt te hebben schuldig gemaakt, kan de kantonrechter de Raad voor de Kinderbescherming hiervan in kennis stellen.306

De Raad voor de Kinderbescherming onderwerpt, na onderzoek van de ove-rige gedragingen van de voogd jegens de minderjaove-rige, binnen zes weken na dagtekening van de mededeling de vraag of beëindiging van het gezag moet volgen, aan het oordeel van de rechtbank.307

 Bij tegenstrijdig belang tussen minderjarige en ouders/voogd(en) kan hij een bijzondere curator benoemen die namens de minderjarige optreedt.308

 Hij kan op verzoek van de ouder/voogd of ambtshalve het vermogen van de minderjarige of een deel daarvan, met inbegrip van de vruchten (opbrengsten als rente of dividend), voor de duur van diens minderjarigheid onder bewind stellen, indien hij dit in het belang van de minderjarige nodig oordeelt.309 Een andere persoon neemt dan de bewindstaak van de voogd over. Deze nieuwe bewindvoerder is onderworpen aan de regels van het voogdijbewind.310 Bovengenoemde bevoegdheden en maatregelen zijn bedoeld de kantonrechter de mogelijkheid te geven in te grijpen waar dat nodig is. Ze zijn binnen het systeem van toezicht van groot belang voor de daadwerkelijke bescherming die de min-derjarige ondervindt. Er is nagedacht over de hanteerbaarheid van de maatrege-len en de proportionaliteit. Zo kreeg de kantonrechter in 1964 de mogelijkheid de ouder en de voogd een algemene machtiging te geven voor het aangaan van rechtshandelingen ten aanzien van het vermogen, zodat niet telkens opnieuw om machtiging verzocht hoeft te worden.

Omdat de sanctie waarmee de kantonrechter sinds 1948 bij verwaarlozing van bewindstaken van de voogd de Raad voor de Kinderbescherming kon inlichten 304 Art. 1:362 BW. 305 Art. 1:365 BW. 306 Art. 1:366 BW. 307 Art. 1:367 BW. 308 Art. 1:250 BW. 309 Art. 1:370 BW. 310 MvT. Kamerstukken II 1959, 5520, p. 10.

96 in bepaalde gevallen zijn doel voorbij schoot, kreeg de kantonrechter in 1964 de mogelijkheid in plaats van de ouder of de voogd een bewindvoerder te benoe-men. Een voogd kan wat vermogensbeheer betreft in onaanvaardbare mate te-kortschieten doordat hij zijn beheerscapaciteiten te goeder trouw overschatte en niet genegen was zich van deskundige hulp te voorzien, terwijl het in pedago-gisch opzicht tegen het belang van de minderjarige zou zijn, hem de zorg voor het kind te ontnemen.311 De minister onderstreepte dat de maatregel leidde tot een verdeling van verantwoordelijkheid voor de belangen van het kind, welke in het algemeen ongewenst en bezwaarlijk was, zodat terughoudendheid geboden is.

De bepaling dat van de ouder verlangd kan worden om bij de aangifte een huwe-lijk aan te gaan een boedelbeschrijving van het vermogen op te maken, is op 1 januari 1970 in de wet opgenomen.312 Het doel van de wetgever was de kinderen waarborgen te bieden als jaren nadat de langstlevende ouder bij het overlijden van de eerst stervende een boedelbeschrijving heeft opgemaakt, de langstleven-de wil gaan hertrouwen. Denkbaar is dat inmidlangstleven-dels tal van wijzigingen in het vermogen van de kinderen zijn ingetreden en dat vermenging met het vermogen van de langstlevende heeft plaatsgevonden.313 Met de boedelbeschrijving kan voorkomen worden dat na het meerderjarig worden van de kinderen moeilijkhe-den rijzen omtrent de omvang van het vermogen.

Met de bevoegdheid van de rechter hangt samen art. 1:48 BW, op grond waar-van de ambtenaar waar-van de burgerlijke stand de kantonrechter informeert over personen die willen hertrouwen, terwijl zij de voogdij over kinderen uit een vorig huwelijk hebben. Volgens de minister betekent dat dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de aanstaande echtgenoten niet alleen zal moeten vragen of een van hen reeds eerder gehuwd was, maar ook of degene die wil hertrouwen kinderen uit het vorige huwelijk heeft, die onder zijn gezag staan. Van de kan-tonrechter mag volgens de minister worden verwacht dat hij onverwijld nagaat of op zijn griffie reeds een boedelbeschrijving of een verklaring betreffende het vermogen van de kinderen berust. Eventueel zal deze rechter de stukken betref-fende het voogdijbewind moeten opvragen van de ambtgenoot in wiens ressort de ouder-voogd tevoren heeft gewoond.314

311 MvT, Kamerstukken II 1959, 5520, nr. 3, p. 7.

312

In een eerdere ontwerpversie (vastgesteld in 1958) gold dat vóór het huwelijk in alle geval-len aan de verplichting voldaan moest zijn. Kritiek dat deze voorschriften niet proportio-neel waren, heeft de minister ertoe doen besluiten de bepaling te wijzigen.

313

Parl. Gesch. Boek 1 Inv., p. 1111.

314

97

2.4.6.2. Nederlandse rechtspraak waarin de kantonrechter maatregelen