• No results found

3. Literatuurstudie

3.4 Vooroordelen tegenover onderzoeksresultaten

3.4.3 Fysieke gezondheid en veroudering

Ontegenzeggelijk waar is de fysieke achteruitgang van mensen naarmate hun leeftijd vordert. Gemiddeld genomen verliest de mens merkbaar na zijn 45e gaandeweg (een deel van) zijn zicht en zijn gehoor, neemt zijn spierkracht en souplesse in de gewrichten af, ruikt en proeft hij minder en neemt zijn longcapaciteit af. Daar komt nog bij dat de

3 http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale- zekerheid/publicaties/artikelen/archief/2014/2014035-pb.htm, geraadpleegd d.d. 03-06-2014 4http://nieuwsuur.nl/onderwerp/316947-verborgen-werkloosheid-zzpers.html, geraadpleegd d.d. 03-06- 2014.

34

benodigde tijd om volledig te herstellen van inspanning of blessure langer wordt bij hogere leeftijd (herstelbehoefte).

Let daarbij wel op het woord ‘gemiddeld’. Het is nuttig om te beseffen dat de één ‘anders’ ouder wordt dan de ander: het verouderingsproces verloopt gedifferentieerd, gelet op verschillende klachten en verschil in fysieke mogelijkheden tussen mensen en groepen. Zo wijzen Tuomi, Ilmarinen, Martikainen, Aalto & Klockars (1997) op het feit dat veel factoren, die invloed hebben op fysieke veroudering, verschillen per persoon en per groep (ingedeeld naar beroep, opleiding of sociaal-economische status). Kijkend naar enerzijds leefstijl (lichaamsbeweging, voedingspatroon, gebruik van alcohol of tabak) en anderzijds werkkenmerken (met name fysieke belasting) concluderen zij dat fysieke veroudering, en aan veroudering toegeschreven klachten, sterk afhankelijk zijn van persoonlijke keuzes en kenmerken in zowel privéleven als werktijd.

Mensen met een gezondere leefstijl zouden bijvoorbeeld meer kans hebben om langer door te kunnen werken zonder (zware) klachten, maar die kans wordt beïnvloed door de aard van het werk dat ze uitvoeren: zwaar fysiek werk staat bijna garant voor het verlies van capaciteit door fysieke problemen op latere leeftijd.

De invloed van werkkenmerken op fysieke gesteldheid lijkt groot (zeker in het geval van fysiek zwaar werk, zoals fabriekswerk of bouwwerkzaamheden), maar is niet per sé onvermijdelijk. Nauta et al. (2004) stellen daarnaast dat fysieke slijtage eerder met het aantal dienstjaren van een werknemer in dezelfde functie te maken heeft (functieleeftijd), dan met kalenderleeftijd alleen. Niet alleen zouden, door investering in ergonomische verbeteringen op de werkplaats, fysiek zwaardere beroepen langer vol te houden zijn, en minder belastend worden: het aanbieden van taakroulatie (afwisseling in werkzaamheden, zowel op korte termijn (meerdere malen per dag wisselen van taak) als op lange termijn (doorgroeien naar andere functies in de organisatie)) wordt als positief beschouwd voor het ondervangen van werkgerelateerde fysieke klachten.

Ziekteverzuim onder oudere werknemers vertoont andere kenmerken dan verzuim bij jongere werknemers. Oudere werknemers kennen weliswaar langer verzuim zodra ze daadwerkelijk ziek zijn (gelet ook op de langere herstelbehoefte van oudere werknemers), maar hun verzuim kent, afgezet tegen hun jongere collega’s, een veel lagere frequentie (Brouwer et al. (2012); Nauta et al. (2004)). Dat patroon van zeldzamer maar langer verzuim kent weliswaar zijn grondslag in fysieke gesteldheid, maar wordt ook geweten aan het ontbreken van stimuli voor kort verzuim (zoals verzorgende taken voor kinderen), en aan een grotere identificatie met het werk, en een verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van de werkgever en collega’s (een sterker psychologisch contract, in termen van Schalk & Rousseau (2001)).

35

Een fenomeen wat overigens optreedt in metingen van gezondheid van (oudere) werknemers is het ‘healthy worker effect’ (McGeoghegan (2001)). In onderzoek dat zich richt op de inzetbaarheid van oudere werknemers, en met name de onderzoeken die eenmalig worden uitgevoerd onder de nog werkzame bevolking, ontbreekt soms het perspectief op de ontwikkeling van de onderzoekspopulatie, dat een ander licht kan werpen op de staat van die populatie.

Dat nodigt uit tot het plaatsen van kanttekeningen bij uitspraken over ‘de oudere werknemer’, omdat de groep uitgetreden werknemers op basis van hun gezondheid buiten beschouwing wordt gelaten in veel analyses over de inzetbaarheid van ouderen. Door veroudering krijgen werknemers, als gezegd, gemiddeld genomen te kampen met fysieke malheur, maar de mate waarin die klachten ontstaan wisselt. Werknemers zonder al te zware fysieke klachten ondervinden weinig tot geen belemmering om door te werken, waardoor ze (in ieder geval fysiek) nog tot op hoge leeftijd in staat zijn om door te werken; werknemers met méér lichamelijke problemen (en met name problemen die hen verhinderen in het uitvoeren van betaald werk) zijn juist geneigd uit te stromen uit betaald werk. Daardoor ontstaat er oververtegenwoordiging van werknemers zonder (zware) fysieke klachten in de groep werknemers die tot aan zijn pensioen doorwerkt, ofwel omdat werknemers zelf niet meer willen werken, ofwel omdat werkgevers fysiek zwakke werknemers niet meer aannemen of aanhouden.

Daarbij moet worden aangetekend dat de afweging op basis van verzuimcijfers niet voor elke werkgever hetzelfde is: de vraag is namelijk waar beeldvorming stopt, en het terecht inperken van risico's begint. Weliswaar wijzen de feiten op minder frequent verzuim van oudere werknemers, maar de kans op langdurig verzuim neemt juist toe met leeftijd. Een belangrijk verschil tussen grote werkgevers en werkgevers uit het MKB is de mate waarin ziekteverzuim van werknemers van invloed is op de gang van zaken binnen het bedrijf. In een organisatie met 1000 werknemers heeft een langdurig verzuimende medewerker een andere impact dan bij een kleine werkgever met slechts vijf werknemers, voor wie één zieke medewerker 20% van zijn totale werknemersbestand betekent. Met het oog op de wettelijke verplichting om werknemers met een vast contract tot twee jaar lang door te betalen bij ziekte (zonder dat daar 'productie' tegenover staat) wordt het risico voor een werkgever daardoor groter naar mate er minder werknemers zijn. De verzuimstatistieken zijn moeilijk te weerleggen, en op basis van het door MKB Nederland gecommuniceerde ledenaantal (150.000 bedrijven) lijkt het er dan ook op dat een grote groep werkgevers in de Nederlandse economie het niet aandurft om oudere werknemers te behouden, of oudere werklozen aan te nemen: kleinere bedrijven komen simpelweg in financiële moeilijkheden bij langdurige absentie van een significant deel van hun werknemers. (Wel moet daarbij

36

worden vermeld dat het UWV herintreders een ziektewetuitkering geeft wanneer ze binnen vijf jaar ziek worden: in dat geval betalen werkgevers slechts het verschil tussen uitkering en loon.)

In zekere zin zijn dezelfde risico's aanwezig voor organisaties met veel oudere werknemers in financieel moeilijke tijden. Als gezegd: een stijgend salaris gekoppeld aan leeftijd, en toenemende pensioenkosten voor oudere werknemers, in combinatie met (al dan niet terechte) verwachtingen over afnemende productiviteit (Van Echtelt et al. (2013), aangehaald in Zinsmeister (2012), zorgt ervoor dat werkgevers oudere werknemers beschouwen als relatief duur ten opzichte van jongeren. Organisaties voelen in tijden van economische crisis, door het gewicht van een dure werknemer in een werknemersbestand, dan ook eerder de financiële last van duurdere werknemers dan in tijden van economische groei: daardoor verliezen ouderen op de arbeidsmarkt relatief snel hun 'appeal', en zeker in een recessie.