• No results found

Fragment uit interview met enkele bezoekers (Bron: Onderzoeksdossier)

RODDELEN PRAKTIJKERVARINGEN EN ONTWIKKELING VAN METHODEN

Vignet 4.16: Fragment uit interview met enkele bezoekers (Bron: Onderzoeksdossier)

Een aantal bezoekers stellen in interviews dat ze geen vrijwilliger willen worden, maar best bereid zijn mee te helpen bij activiteiten of klusjes in het centrum. Ze willen geen vrijwilliger worden omdat ze dan bepaalde dingen niet meer zouden mogen doen, bijvoorbeeld met bepaalde bezoekers een pilsje gaan drinken, of over bepaalde mensen kletsen. Zij waarderen het centrum voor de activiteiten maar zien voor zichzelf geen toekomstperspectief op de arbeidsmarkt, binnen het centrum of de stichting.

De diversiteit van bezoekers en vrijwilligers in het centrum is groot. Het gaat voor een deel om mensen met in zwaarte variërende lichamelijke en/of verstandelijke handi- caps. Er bevinden zich ook mensen met een psychiatrische problematiek die in behan- deling zijn of deelnemen aan een zogenaamd ‘Begeleid Wonen’-traject. Er zijn mensen met alcohol- en/of drugsproblemen die als gevolg van deze problemen geen of weinig kans maken op betaald werk, maar ook maatschappelijk betrokken vrijwilligers en buurtbewoners die regelmatig komen eten, deelnemen aan activiteiten, of cursussen verzorgen. Van de circa 50 tot 100 wekelijkse bezoekers zijn er circa 25 op een of andere manier actief als vrijwilliger.

De afronding van het onderzoek in het dagactiviteitencentrum

Met een presentatie en een verslag werd in juni 2007 genoemd onderzoek in het cen- trum afgerond. De afronding vindt plaats in een bijeenkomst van het gezamenlijk overleg, en wordt bezocht door circa 25 mensen.

De interviews, gesprekken en observaties wijzen stuk voor stuk op het doen van onderzoek en benadrukken direct en indirect de positie van de geïnterviewden, die zoals eerder aangegeven daarnaast allen in het dagactiviteitencentrum participeren als beroepskracht, vrijwilliger of bezoeker. De indruk van de onderzoeker is dat er een stilzwijgende overeenstemming bestaat tussen bezoekers, vrijwilligers en beroeps- krachten over het deelnemen aan dit onderzoek. Een overeenstemming die maakt dat de onderzoeker zich buitengesloten voelt, en tijdens de afronding van het onderzoek noodgedwongen moet terugvallen in de eerdere docentenrol. Deze ervaring roept her- inneringen op die in Vignet 4.17 op basis van de dagboekaantekeingen kort uitgewerkt worden.

Vignet 4.17: Reflectie 1 (Bron: onderzoeker/aantekeningen maart 2007)

De onderzoeker werd door bovengenoemd fenomeen niet alleen buitengesloten, maar ook teruggeworpen in zekere herinneringen die aansluiten op een vergelijkbare ervaring. Als 16-jarige bezoeker en vrijwilliger in een buurthuis in de jaren zestig raakte ik betrokken bij conflicten tussen de beroepskrachten en vrijwilligers. Een voortdurende stroom verhalen bepaalde in die periode mede de onderlinge verhoudingen. Voortdurend werd er door be- paalde beroepskrachten en vrijwilligers een beroep gedaan -op loyaliteit. Maar het was voor mij als beginnend vrijwilliger een strijdperk waar ik geen goed beeld van kon krijgen. Bij elk gesprek was er het dubbele gevoel, dat ik alleen al door met die persoon te praten, onderdeel werd van die strijd.

Het bleek niet mogelijk om de interviews en gesprekken zodanig in te kleden, dat per- sonen zich vrij voelden om zich duidelijk uit te spreken over het roddelen. (dus zon- der zich bewust te zijn van het onderzoek)

In de verwerkingsfase blijkt uit interviews en gesprekken dat een aantal verhalen en opmerkingen niet gebruikt konden worden omdat de gevolgen voor de persoon in kwestie nadelig zouden kunnen zijn of omdat door de betreffende persoon nadruk- kelijk gezegd werd dat het fragment niet in het onderzoek opgenomen mocht worden. (“Omdat iedereen dan direct zou weten van wie het verhaal afkomstig is.”) Deze wor- den in Vignet 4.18 kort beschreven

Vignet 4.18: Reflectie 2 (Bron: onderzoeker/aantekeningen maart 2007)

Tijdens de interviews wordt regelmatig en met nadruk gesteld dat onderwerp of verhaal geen onderdeel van het interview kunnen zijn; met als gevolg een voortdurende ‘wisseling van toon’ tijdens de gesprekken. Deze veldwerkervaringen activeerde bij de onderzoeker herinneringen die meer aansluiten bij zijn ervaring als docent en hulpverlener; ervaringen die aansluiten op literatuur over het communiceren zoals deze in sociaal-agogische opleidingen wordt gehanteerd, en als niet-passend ervaren wordt tijdens het doen van onderzoek. (Watzlawick et al., 1970)

Het uitwisselen van verhalen over roddelen in een sociaal verband vraagt dus een onder- zoeksbenadering die tijdens het veldwerk helaas nog niet gerealiseerd kon worden. De men- sen die meewerkten aan het onderzoek ervoeren onvoldoende veiligheid. In het verlengde van deze constatering rond het veldwerk kan de vraag gesteld worden welke condities en voorwaarden er nodig zijn om wetenschappelijk wél tot een voldoende ‘veilig’ onderzoek te komen. Antropologisch en etnologisch-participatief onderzoek zou een mogelijkheid zijn, hoewel er ook dan vragen blijven bestaan over de ethische aspecten van het gebruik van de verworven kennis en informatie.

De onderzoeker acht het waarschijnlijk dat een benadering waarbij het eigenlijke thema ‘roddelen, roddels en roddelverhalen’ niet al te expliciet genoemd wordt, wel tot een goed einde gebracht zou kunnen worden. In een dergelijke onderzoeksopzet zou de onderzoeker richting kwetsbare personen in het sociale verband een grote mate van verantwoordelijkheid op zich dienen te nemen. (Conquergood, 2003)

Deze veldwerkervaringen dwingen de onderzoeker ook tot nadenken over de vraag, waarom studenten en individuele personen tijdens de interactieve lessen vaak wél bereid waren om vrij te praten over het roddelen in de sociale context van familie, vriendengroep en organi- saties. Wat maakt dat in de onderwijscontext praten over roddelen wel mogelijk blijkt te zijn?

Onderwijsprogramma’s en interactieve lessen na het veldwerk (Lessencyclus-2)

Zoals eerder aangegeven had de aanpassing van de onderwijsprogramma’s als gevolg van de methodologische verschuiving (van empirisch-analytisch via hermeneutisch- interpretatief naar meer sociaal-constructief) vooral gevolgen voor de toetsopdrach- ten en interactie tussen docent en studenten.

Bij de empirisch-analytische benadering ligt het accent op kennisoverdracht met betrekking tot de mogelijke oorzaken en gevolgen van roddelen, waarbij meer- dere theoretische vooronderstellingen gebruikt werden. Dit vroeg naast heldere definities van roddelen en roddel ook een heldere uitwerking van de theoretische

beschouwingen over mogelijke oorzaken en gevolgen van roddelen. En aandacht voor de mogelijke contextuele invloeden en factoren die een rol kunnen spelen bij roddelen.

Bij de hermeneutisch-interpretatieve benadering richt het onderwijstraject zich meer op de beleving en de ervaring met verhalen door studenten, en de verbinding van deze verhalen met een bepaalde positie in het betreffende sociale verband en de roddeltriade, en de verschillende manieren die er zijn om die verhalen te positioneren te midden van een specifiek sociaal verband.

Bij een sociaal-constructieve benadering komt in onderzoekstraject en didactische proces de nadruk meer te liggen op de constructie en ontwikkeling van het verhaal over roddelen, met aandacht voor het toekomstige beroep en werkveld, en aandacht voor de verschillende betekenissen van roddelen voor mensen die meer of minder af- hankelijk van elkaar zijn. Er wordt een veelheid aan overwegingen zichtbaar van men- sen die een rol kunnen spelen bij het praten over bepaalde mensen en thema’s in een sociaal verband en hun betrokkenheid ten aanzien van het sociale verband. De inbed- ding van de toetsopdrachten in het onderzoek veronderstelt tenslotte ook aandacht voor studenten als medeonderzoekers in een werk-, onderwijs- en onderzoekscontext.

De laatste methodologische verschuiving had een aantal gevolgen voor de toetsop- drachten. Deze behielden hun open karakter, terwijl de theoretische perspectieven die in de les aan de orde kwamen gepresenteerd werden als mogelijke verhalen en con- structies over roddelen, en al dan niet optimaal aansluitend op de praktijkervaringen en belevingen van de individuele student.

De nadruk in het onderwijsprogramma kwam te liggen op de ontwikkeling van de student, hier specifiek uitgewerkt in een essay over zijn of haars persoonlijke kijk op op roddelen aansluitend op de lessen. Het fragment uit een van deze essays in Vignet 4.19 geeft een mooi beeld van zo’n ontwikkeling in kijken naar en denken over roddelen.