• No results found

Europese fondsen

In document Staat van het Bestuur 2014 (pagina 139-145)

Europese UnieGemeente

6.4 Europese fondsen

Met de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF, beter bekend als de structuurfondsen) zet Europa in op het verkleinen van welvaartsverschillen binnen en tussen de verschillende Europese regio’s, zodat de regio’s economisch sterker worden. De fondsen vallen onder het Europese cohesiebeleid. De fondsen van de Europese Unie zijn bedoeld om de economie van een lidstaat te verbeteren en de economische, sociale en territoriale samenhang binnen de Europese Unie te vergroten. De structuurfondsen worden gevoed vanuit de Europese begroting en kennen een looptijd van zeven jaar. Begin 2014 is een nieuwe programma-periode gestart, die loopt tot en met 2020.

Nederland maakt met name gebruik van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)66 en het Europees Sociaal Fonds. In Nederland zijn deze Europese structuurfondsen voor provincies, gemeenten en waterschappen een belangrijke financiële bron. Daarnaast maken de provincies gebruik van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO; pijler 2 van het Gemeenschappelijk Landbouw-beleid) en in mindere mate van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). Tezamen vormen deze vier fondsen de zogenaamde Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) in Nederland.

Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

Nederland ontving tussen 2007 en 2013 bijna € 1,9 miljard uit de Europese structuurfondsen. Hiervan is ruim € 1,6 miljard beschikbaar voor regionale ontwikkeling (concurrentiekracht en werkgelegenheid). De helft van dit bedrag ging naar een nationaal programma uit het Europees Sociaal Fonds en de andere helft naar vier regionale programma’s (zie tabel 87). Daarnaast ontving Nederland in het kader van territoriale samenwerking Interreg IV € 247 miljoen.

Tabel 87 Verdeling structuurfondsen en cofinanciering regionale programma’s (in miljoenen euro’s) voor 2007­2013 Aandeel SF

* In de tabel is gewerkt met afgeronde bedragen; de optelsom van niet afgeronde bedragen komt uit op € 830 miljoen.

Bron: Het ministerie van EZ.

De huidige Doelstelling 2-programma’s binnen de EFRO worden uitgevoerd door de betrokken provincies en steden.67 Elk programma is gericht op het creëren van aantrekkelijke steden waarbij de nadruk ligt op innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie. In de programma’s Zuid en Oost ligt de verantwoordelijk-heid voor de uitvoering bij de provincie, in het noorden bij het Samenwerkingsverband Noord-Nederland en in het programma “Kansen voor West” zijn de middelen hiervoor direct toegewezen aan de vier grote

66 Onder het EFRO vallen de programmma’s voor Europese Territoriale Samenwerking (ETS; voorheen Interreg) en de EFRO programma’s gericht op de vier regio’s.

67 Regeling van de minister van Economische Zaken van 12 november 2007, nr. WJZ 7130350, houdende de Rijkscofinanciering voor EFRO-programma’s 2007-2013 voor doelstelling 2.

steden en door middel van subdelegatie is ook de verantwoordelijkheid hiervoor belegd bij de individuele steden en de colleges van Burgemeester en Wethouders. De Management Autoriteit is belegd bij de gemeente Rotterdam.

Het Europees Sociaal Fonds (ESF)

Het ESF-programma richt zich op het vergroten van het aanpassingsvermogen van werkenden en werkzoe-kenden en op het investeren in menselijk kapitaal. Een kwart van de ESF-middelen wordt aan gemeenten beschikbaar gesteld met als doel om voor kansarmen de mogelijkheden op de arbeidsmarkt te vergroten.68 Het beheer, de controle en de beoordeling van het ESF is op nationaal niveau georganiseerd bij het Agentschap SZW.

Partnerschapsovereenkomst voor Europese Fondsen

Met de aanvang van de nieuwe begrotingsperiode van de Europese Unie, 2014-2020, is voor het eerst de samenhang tussen de Europese Structuur- en Investeringsfondsen samengebracht in één strategisch document, de Partnerschapsovereenkomst. Deze overeenkomst beoogt een toegespitste en doelmatige samenhang tussen de fondsen. Dit geldt voor de hierboven beschreven fondsen EFRO, ESF, ELFPO en EFMZV.69

Tabel 88 Jaarlijkse budgetten per ESI­fonds (in miljoen euro’s) voor 2014­2020 Programma

ESI-fonds

Totaal 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020

Noord –Nederland (20,41%)

EFRO * 103,5 13,9 14,2 14,5 14,8 15,1 15,4 15,7

Oost-Nederland (19,77%)

EFRO 100,3 13,5 13,8 14,0 14,3 14,6 14,9 15,2

Zuid-Nederland (22,40%)

EFRO 113,6 15,3 15,6 15,9 16,2 16,5 16,9 17,2

West-Nederland (37,42%)

EFRO 189,8 25,5 26,0 26,6 27,1 27,6 28,2 28,8

POP3 * ELFPO * 607,3 87,1 87,0 86,9 86,7 86,6 86,5 86,4

ESF ESF * 507,3 72,4 72,4 72,4 72,4 72,4 72,4 72,4

EFMZV EFMZV * 101,5 13.9 14.1 14.2 14.5 14.8 14.9 15.2

* Voor EFRO is er verder in de periode 2014­2020 € 91 miljoen beschikbaar aan rijkscofinanciering. Er geldt voor EFRO en ESF een vast cofinancieringspercentage van 50%. Bij ESF zijn de gepresenteerde cijfers onder voorbehoud.

Het cofinancieringspercentage voor ELFPO is voor agrarisch natuurbeheer vastgesteld op 75% en voor de overige maatregelen op 50%. Pas na vaststelling van de EFMZV­Verordening worden het budget en de maatregelen bekend voor EFMZV.

POP3 staat voor het nieuwe Plattelandsontwikkelingsprogramma.

Bron: Het ministerie van Economische Zaken, Partnerschapsovereenkomst, 2014.

Voor de EFRO-programma’s in vier regio’s en ETS-programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking ligt de uitvoeringsverantwoordelijkheid bij de decentrale overheden. Ook hebben de decentrale overheden een directe betrokkenheid bij ELFPO.

68 Onder kansarmen worden 55-plussers met een uitkering, niet-uitkeringsontvangers, arbeidsbelemmerden, of gedeeltelijk arbeidsgeschikten verstaan. Zie: http://www.agentschapszw.nl/subsidies/esf_a

69 Op 22 augustus 2014 heeft de Europese Commissie ingestemd met een Partnerschapsovereenkomst met Nederland. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de EU in de periode tot en met 2014 ruim 2 miljard euro investeert in Nederland.

EFRO – vier regionale programma’s

Met EFRO wordt ingezet op de versterking van de concurrentiepositie en meer werkgelegenheid. Hiertoe zijn in Nederland een viertal operationele programma’s opgesteld (zie de regio’s in de tabellen). Innovatie en koolstofarme economie zijn binnen deze programma’s de belangrijkste prioriteiten. Bij het laatste punt gaat het vooral om duurzame energie en een efficiënter gebruik van energie. De middelen zijn met name bedoeld voor het midden- en kleinbedrijf. Aanvullend is in Nederland afgesproken om de verplichte besteding aan integrale duurzame stedelijke ontwikkeling in te vullen door middel van vier zogeheten geïntegreerde territoriale investeringsprogramma’s (GTI’s) in de regio West (zie tabel 89). Elke regio heeft een eigen strategie ten behoeve van innovatie gericht op het vergroten van de concurrentiekracht; dit is ook een voorwaarde om in aanmerking te kunnen komen voor de innovatiemiddelen uit EFRO.70

Tabel 89 Prioriteiten per operationeel programma

Programma Voornaamste investeringsprioriteiten Noord-Nederland - verbeteren van R&D-infrastructuur;

- het bevorderen van bedrijfsinvesteringen in innovatie en onderzoek;

- het bevorderen van onderzoek en innovatie in CO2-arme technologieën.

Oost-Nederland - het bevorderen van bedrijfsinvesteringen in innovatie en onderzoek;

- het bevorderen van onderzoek en innovatie in CO2-arme technologieën.

Zuid-Nederland - het versterken van de onderzoeks- en innovatie infrastructuur;

- het versterken en verbreden van het open innovatiesysteem;

- het bevorderen van onderzoek en innovatie in CO2-arme technologieën.

West-Nederland - het bevorderen van bedrijfsinvesteringen in innovatie en onderzoek;

- het bevorderen van de productie en distributie van hernieuwbare energie;

- het bevorderen van energie-efficiëntie en gebruik hernieuwbare energie in publieke infrastructuur.

GTI’s:

- het bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit door middel van ondersteunen werkgelegenheidsvriendelijke groei;

- het bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede.

Bron: Het ministerie van Economische Zaken, Partnerschapsovereenkomst, 2014.

Nederland zet binnen ESF en EFRO (regio West) in op duurzame stedelijke ontwikkeling met behulp van GTI’s in de G4 (De gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht). De nadruk ligt hierbij op de vier grote steden met het oog op de daar aanwezige, meer structurele problemen.

De samenloop van problemen in de G4 is gebaat bij geïntegreerde territoriale investeringen: een aanpak van de problemen langs meerdere wegen, waarbij duurzame stedelijke ontwikkeling alleen effectief en kostenefficiënt kan zijn wanneer een significant bedrag beschikbaar is. De GTI’s in de G4 vormen daarnaast een coherente voortzetting van het beleid tot 2013, waarbij de verantwoordelijkheid van de uitvoering van sommige programma’s bij de G4 was belegd. Voorheen was dit ondergebracht in het Doelstelling 2-pro-gramma Stedelijke Gebieden (tussen 2000 en 2006).

URBACT

URBACT is een Europees kennisuitwisselings- en leerprogramma om duurzame, stedelijke ontwikkeling te promoten. URBACT stelt steden in staat om samen te werken aan het ontwikkelen van oplossingen voor grote stedelijke uitdagingen, gezien de sleutelrol die zij spelen in de toename van complexe veranderingen in de samenleving. Zij helpen steden om praktische en duurzame oplossingen te vinden, kennis en best practices uit te wisselen. URBACT wordt gefinancierd door zowel de Europese Unie (EFRO) als ook de lidstaten. Nederland is ook in de periode 2014-2020 betrokken bij URBACT.

70 Het betreft een Regionale Innovatiestrategie voor Slimme Specialisatie (RIS3 of S3). In deze RIS3-en hebben de vier regio’s en (grote) gemeenten hun doelen en keuzes op het gebied van innovatie geformuleerd.

Europese Territoriale Samenwerking71

In de grensoverschrijdende en transnationale samenwerking met de buurlanden liggen er voor Nederland drie belangrijke uitdagingen: de verbetering van een innovatieve bedrijfsomgeving, de transitie naar een koolstofarme economie en een milieuvriendelijke en hulpbron efficiënte economie. De ETS-programma’s vormen voor Nederland goede instrumenten om dit op te pakken. Meer dan in het verleden worden de ETS-programma’s sterk gericht op deze uitdagingen om daarmee een goede bijdrage te leveren aan de Europa 2020-strategie.72 In tabel 90 wordt een overzicht gegeven van de jaarlijkse budgetten die met de ETS-programma’s gemoeid zijn.

In de vier programma’s73 voor grensoverschrijdende samenwerking waarin Nederland participeert, zal in afstemming met de buurlanden een substantieel deel van de middelen worden ingezet op vier thema’s:

- Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie.

- Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken.

- Bevordering van werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit.

- Bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen.

Ten opzichte van de periode 2007-2013 is het gebied van een aantal grensoverschrijdende programma’s uitgebreid. De programma’s bereiken daarmee meer burgers, bedrijven en kennisinstellingen dan voorheen en bieden meer mogelijkheden te investeren in grensoverschrijdende samenwerking en innovatie.

Transnationale samenwerking

Voor de twee transnationale ETS-programma’s74 waarin Nederland participeert, worden naar verwachting vijf prioritaire thema’s benoemd:

- Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie (innovatieve bedrijfsomgeving).

- Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken.

- Bevordering van de aanpassingen aan de klimaatverandering, risicopreventie en –beheer.

- Bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen.

- Bevordering van duurzaam vervoer en opheffing van knelpunten in centrale netwerkinfrastructuren.

Het thema klimaatadaptatie is voor Nederland belangrijk en zal in de transnationale programma’s worden gecombineerd met bijvoorbeeld thema’s als koolstofarme economie. Thema’s als versterking van concur-rentiekracht van kleine en middelgrote ondernemingen, alsmede inclusie van achtergebleven gebieden, worden mogelijk als overkoepelende thema’s opgenomen.

Interregionale samenwerking

Het Interregionale samenwerkingsprogramma is belangrijk voor Nederlandse provincies en gemeenten en kan door middel van onderzoek en uitwisseling van best practices een goede bijdrage leveren aan de uitvoering van regionale (ESIF-)programma’s. Een goede aansluiting van het Interregionale samenwerkings-programma op de praktijk wordt geborgd door op zes thema’s toe te spitsen:

- Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie (innovatieve bedrijfsomgeving).

- Versterking van het concurrentievermogen van het MKB.

- Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken.

- Bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen.

- Sociale inclusie en armoedebestrijding.

- Bevordering werkgelegenheid.

71 Voorheen heette dit Interreg.

72 Het betreft de strategie van de Europese Unie ten behoeve van economische groei in de komende 10 jaren, waarbij ingezet wordt op een slimme, duurzame en inclusieve economie in een snel veranderende wereld.

73 Dit zijn het Duitsland-Nederland programma, België-Nederland programma, Programma Euregio-Maas-Rijn en het Twee Zeeën programma.

74 Dit zijn het Noordzee programma en het Noord-West Europa programma.

Tabel 90 Verdeling jaarlijkse budgetten Europese Territoriale Samenwerking (2014­2020) Verdeling Nederland Aandeel Nederland

Interreg A 309.675.917 79,47%

Interreg B 80.000.000 20,53%

Totaal 389.675.917 100,00%

Verdeling over vier regionale samenwerkingsprogramma’s (2014­2020) Interreg A Verdeling in

Percentage

2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 Definitieve

totale verde-ling

EMR 7,3% 1.120.977 1.636.779 2.337.424 4.247.085 4.332.027 4.418.667 4.507.041 22.600.000

België-Nederland

30,37% 4.665.365 6.812.065 9.728.061 17.675.830 18.029.346 18.389.933 18.757.732 94.058.333

Twee Zeeën 16,76% 2.574.855 3.759.638 5.369.001 9.755.443 9.950.552 10.149.563 10.352.554 51.911.604

Duitsland-Nederland

45,57% 6.998.964 10.219.436 14.594.003 26.517.218 27.047.562 27.588.513 28.140.284 141.105.980

Totaal 100% 15.360.162 22.427.918 32.028.489 58.195.575 59.359.487 60.546.676 61.757.610 309.675.917 Bron: Het ministerie van Economische Zaken, 2014.

Plattelandsontwikkelingprogramma (POP3)

De middelen die Nederland ontvangt vanuit het ELFPO voor het plattelandsontwikkelingsprogramma zijn beperkt. Van de totale Europese middelen voor het ELFPO is slechts 0,6% toebedeeld aan Nederland.

De middelen die Nederland ontvangt vanuit het ELFPO (tussen € 86,4 - € 87,1 miljoen per jaar) zijn niet alleen Europees gezien beperkt, ook nationaal gezien is dat het geval. Daarbij wordt een aanzienlijk deel van deze Europese middelen, namelijk een bedrag van € 40 miljoen per jaar, ingezet voor het herstel, instandhouding en de verbetering van ecosystemen die verbonden zijn met de landbouw en de bosbouw.

Rijk en provincies zijn overeengekomen dat het ontwikkelingsprogramma concreet wordt gericht op de volgende thema’s:

- Versterken van innovatie, verduurzaming en concurrentiekracht.

- Inzetten op jonge boeren;

- Natuur en landschap (zoals afgesproken in het natuurpact).

- Verbeteren van de waterkwaliteit.

- LEADER (inclusief projecten onder het programma Duurzaam Door).75

Dit betekent dat wordt ingezet op een aantal plattelandsprioriteiten waaronder: de bevordering van kennisoverdracht en innovatie, het versterken van de levensvatbaarheid en concurrentievermogen van landbouwbedrijven in alle regio’s, duurzaam bosbeheer, de organisatie van de voedselketen, instandhou-ding en verbetering van ecosystemen, duurzaam grondstofgebruik, CO2-reductie en de economische ontwikkeling van plattelandsgebieden.76

75 LEADER staat voor Liaison Entre Actions de Développement de l’Economie Rurale, en is gericht op duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden.

76 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, kamerbrief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d.

6 december 2013. Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 28265, nr. 168.

Hoofdstuk 7

In document Staat van het Bestuur 2014 (pagina 139-145)