• No results found

179ring geen directe bestuurlijke zeggenschap heeft

3 DE EU ALS DERDE PIJLER

Maar hoe groot zijn de nationale marges voor probleemoplossend onderhandelen nog in de nasleep van de internationale kredietcrisis? Wat valt er nog uit te ruilen naar programmatisch beleid en politieke steun? De verheviging van de internationale concurrentie door de princi-pes van marktwerking, de Europeanisering van economisch beleid, de toegenomen diversiteit aan arbeidspatronen, de verdere afname van organi-satiegraad van de vakbeweging en de toegenomen politieke volatiliteit met de opkomst van het po-pulisme, hebben de beleidsautonomie en politieke slagkracht van de nationale polderinstituties en actoren aangetast.

Begin jaren’80, bij het Akkoord van Wassenaar, bestonden de hervormingsagenda’s van Lub-bers en Kok uit minutieus uitgewerkte regeerak-koorden, die konden worden ondersteund door ruime meerderheden in de parlementaire pijler (Visser en Hemerijck, 1997). Stevige verticale discipline van koepelorganisaties opgelegd aan de lid-organisaties in de maatschappelijke pijler vergemakkelijkte hiernaast het ruilverkeer tussen sociale partners en regering. Sluipenderwijs is

Niet twee maar drie pijlers van onderhandelend bestuur: het belang van Europa voor de Nederlandse arbeidsverhoudingen

STAAT VAN DE AMBTELIJKE DIENST 2015

181

van de budgetregels, spreken de brieven van Mario Draghi en zijn voorganger Jean-Claude Trichet aan het adres van de Griekse, Ierse, Italiaanse en Spaan-se regeringen in nood, boekdelen. De brieven laten een expliciete voorkeur zien voor een ‘one size fits

all’-beleidsmix van bezuinigingen, loonmatiging,

decentralisering van collectieve onderhandelingen, arbeidsmarktderegulering, een kleinere verzor-gingsstaat en een hogere pensioenleeftijd. Onder normale omstandigheid zijn dit allemaal onder-werpen van nationaal sociaal overleg en beleid. Vanaf 2012 tekent zich een spagaat af in het macro-economisch beleid van de Eurozone. Enerzijds smoort procyclische begrotingsdiscipline, vast-gelegd in het Europees Semester, economische groei; anderzijds probeert de onafhankelijke ECB – contre coeur – het deflatiespook af te wenden met lage rentes, lender of last resort-interventies, regelrechte monetaire transacties, quantitative

easing en andere onorthodoxe maatregelen. Het

beperkte mandaat – bewaken van prijsstabiliteit – dat de ECB in het kader van de EMU in 1999 heeft meegekregen, is ondertussen stevig opgerekt, tot groot ongenoegen van Duitse (en ook Nederland-se) centrale bankiers. De euro is weliswaar over-eind gehouden, maar de tegenstrijdige beleidsmix van restrictieve bezuinigingsoriëntatie in de Euro-groep en de radicale geldverruiming door de ECB, kan gemakkelijk tot speculatieve bubbels leiden en daarmee een nieuwe kredietcrisis inluiden. het Two-Pack (2011) en het Fiscale Compact (2012),

hebben een elementaire bevoegdheid van soe-vereine staten – het budgetrecht – ondergeschikt gemaakt aan de bestuurlijke autoriteit van de Eu-ropese Commissie. Hierbij kan alleen de EuEu-ropese Raad van regeringsleiders bij gekwalificeerde meer-derheid interveniëren. Dit is een institutionele wa-terscheiding. Zo is afgesproken om de conceptbe-grotingen van de eurolanden in het voorjaar ex ante te laten beoordelen door de Europese Commissie, inclusief een mandaat om beleidswijzigingen voor te stellen. De Europese ‘derde pijler’ van bestuur en beleid laat bovendien weinig ruimte voor landspe-cifieke macro-economische flexibiliteit en houdt geen rekening met het gegeven dat de Europese economieën naar sectorstructuur, handelsbalans en institutionele ordening sterk van elkaar verschillen. Deze voorjaarscyclus werpt een schaduw vooruit op de landelijke begroting die wordt aangeboden op Prinsjesdag, terwijl in de overlegeconomie het voorjaarsoverleg daarmee aan belang wint ten opzichte van het najaarsoverleg.

De nieuwe budgetregels van de EU zijn sterk restrictief van aard, gericht op het afremmen van de overheidsbestedingen, waarbij economisch tegenvallers onmiddellijk gevolgd moeten worden door procyclische bezuinigingen. Om een beeld te krijgen van de programmatische ingrepen die de Europese instellingen als derde pijler van beleid en bestuur in gedachten hebben voor de overtreders

182

STAAT VAN DE AMBTELIJKE DIENST 2015

Arbeid (Visser en Van der Meer, 2010). Hierdoor zijn belangrijke aanpassingen in arbeidsregule-ring, sociale zekerheid en pensioenen en innova-ties op het terrein van flexibiliteit en zekerheid, duurzaam bekrachtigd. Aldus moeten sociale investeringen worden gevonden in de schaduw van de verdere intensivering van Europese econo-mische integratie.

4 CONCLUSIE

Het is evident dat sinds de Eurocrisis de beleids-marges voor nationale actoren – regeringen, politieke partijen en maatschappelijke spelers – zeer smal zijn geworden. Toch zijn de actoren die opereren in ‘parlementaire’ en ‘maatschap-pelijke’ arena’s niet machteloos en misschien zelfs wel belangrijker geworden in de schaduw van de derde EU-pijler van bestuur en beleid. In de eerste plaats moet worden onderstreept dat beleidssoe-vereiniteit naar Europese instellingen, zoals de ECB, is overgedragen op basis van democratisch gedragen, nationale parlementaire besluitvorming aan de ‘input-kant’ van het beleidsproces. De meest recente crisismaatregelen leunen bovendien sterk op intergouvernementele besluitvorming door de Europese Raad van democratisch gekozen regeringsleiders. Ten tweede kan de Europese eco-nomische integratie niet zomaar een positieve rol worden ontzegd aan de ‘output-kant’ van beleid. De lange-termijn-successen van het Nederlandse poldermodel – banen, groei, sociale cohesie en politieke stabiliteit – staan niet los van de intensi-vering van Europese economische integratie sinds het midden van de jaren ’80. De interne markt van de EU heeft de handel en de binnenlandse economie waarschijnlijk versterkt. Van even groot belang om te benadrukken is dat vanaf de jaren ’90 zo goed als alle internationale recessies in Neder-land zijn bezworen met meer en minder brede sociale akkoorden in de SER en de Stichting van

183

LITERATUUR

Crouch, C. (1993). Industrial relations and

Euro-pean state traditions. Oxford: Clarendon.

Hemerijck, A. (2013). Changing welfare states. Oxford: Oxford University Press.

Hemerijck , A. en M. van der Meer (2016). Nieuw

Nederlands Polderen: Van brede sociale akkoorden naar ‘ad hoc’ hervormingscoalities in M. Keune (in

voorbereiding), Het Poldermodel anno 2016: nog

steeds A Dutch Miracle? Amsterdam: Amsterdam

University Press.

Katzenstein, P. (1985). Small states in world

mar-kets: industrial policy in Europe. Ithaca: Cornell

University Press.

Rokkan, S. (1970). Citizens, Elections, Parties. Oslo: Universitetsforlaget.

Visser, J. en A.Hemerijck (1997). ‘A Dutch miracle’:

job growth, welfare reform and corporatism in the Netherlands, Amsterdam: Amsterdam University

Press.

Visser, J. en M. van der Meer (2010). The Nether-lands: social pacts in a concertation economy. In:

S.Agdavic, M.Rhodes en J.Visser (eds.), Social Pacts in Europe: emergence, evolution, and insti-tutionalization. Oxford: Oxford University Press, pp. 203-231.

Niet twee maar drie pijlers van onderhandelend bestuur: het belang van Europa voor de Nederlandse arbeidsverhoudingen

STAAT VAN DE AMBTELIJKE DIENST 2015

185

17. Het cao-overleg in de