• No results found

DEEL I: DE TEKST

4.2 H ET WONDER (7,11-15)

4.2.2 Eindsituatie

In 7,15 treft de lezer een compleet getransformeerde situatie aan: ‘En de dode ging overeind zitten en begon te spreken.’ Met recht wijzen uitleggers op het paradoxale karakter van de zin.23

Een dode is normaal niet in staat om in beweging te komen en te spreken.24 Door het op deze manier te zeggen weet de verteller het onmogelijke van deze situatie op een bijzondere wijze vorm te geven. ‘Obviously, it is here that the miraculous enters the narrative.’25

Tegelijkertijd wordt met ὁ νεκρός

nog eens bevestigd dat het om een dood iemand gaat.26 In vers 12a heette hij nog, zonder lidwoord, τεθνηκώς, hier noemt de verteller hem, bepaald: ὁ νεκρός. De lezer wordt op deze manier in het

tijdsverloop meegenomen: aan het begin spreekt men van iemand die gestorven is, in een latere fase wordt gesproken van ‘een dode’. Lucas herneemt in vers 15 ter aanduiding van het subject van de

21

S.M.FISCHBACH, Totenerweckungen. Zur Geschichte einer Gattung (FB 69), Würzburg 1992, 234; C. SCHNYDER, Zum Leben befreit, in: A.STEINER &V.WEYMANN (Hg.), Wunder Jesu, Basel & Köln 1978, 77-87, spec. 79, noemt haar het toonbeeld van de mens die geen toekomst en geen hoop meer voor zich had en eigenlijk alleen nog de dood voor zich zag; F.S.SPENCER, Neglected Widows in Acts 6:1-7, CBQ 56 (1994), 715-733, spec. 724, wijst erop dat de weduwe uit Naïn een onbestendige toekomst tegemoet ziet, wanneer ze voor zichzelf moet zorgen zonder hulp van familie die haar beschermt en verzorgt; B. WEHN, Getrocknete Tränen einer Witwe – Zeichen der Nähe Gottes. Evangelium nach Lukas 7,11-16, in: C. JANSSEN & B. WEHN (Hrsg.), Wie Freiheit entsteht. Sozialgeschichtliche

Bibelauslegungen, Gütersloh 1999, 73-79, spec. 75, noemt vier elementen: ‘Hier geht es um die Trauer über den

schmerzlichen Verlust eines Kindes, um drohende Einsamkeit, möglicherweise vergrößerte wirtschaftliche Not und Zukunftsangst.’

22 Vgl. U.B.TERRINONI, Cristo, “un grande profeta”, risuscita un giovane di Nain: Lc 7,11-17, RVS 50 (1996), 622-640, spec. 629.

23

HARBARTH, „Gott hat sein Volk heimgesucht”, 200; GROUPE SEMANET, Le fils de la veuve: deux récits de résurrection, in: L.PANIER (ed.), Le temps de la lecture. Exégèse biblique et sémiotique. FS. J. Delorme (LD 155), Paris 1993, 247-266, spec. 259. Een vergelijkbare wijze van spreken doet zich voor in Luc. 11,14 (‘Het geschiedde dan, toen de demon uitgegaan was, dat de stomme praatte’; zie ook Joh. 11,44 (‘De gestorvene kwam naar buiten, …’).

24

Zie ook SEMANET,De zoon van de weduwe. Twee opwekkingsverhalen, in: W.M.SPEELMAN (red.), Reconstructies.

Greimassiaans onderzoek in Nederland (Semiotische Analysen 1), Tilburg 1994, 108-120, spec. 116.

25 VOGELS, A Semiotic Study, 283.

26

Zie ook J.P. DEL ROSAL, ,"La reanimaciόn de un cadáver." Un problema de fuentes y géneros, Alfinge 1 (1983), 151-173, spec. 164; KÖHNLEIN, Wunder Jesu, 279: ‘Jede Spekulation über einen blossen Scheintod wird in der Erzählung durch den zweimaligen pointierten Gebrauch des Begriffs “Toter” von vornherein ausgeschlossen.’

zin niet het woord waarmee Jezus hem aansprak: ‘Jongeman’, maar zet, zogezegd, zijn eigen lijn van vers 12b (τεθνηκώς) voort.

De verandering wordt zichtbaar doordat in 7,12 een passieve werkwoordsvorm wordt gebruikt: ‘werd uitgedragen’, terwijl 7,15 twee actieve werkwoordsvormen kent: ‘ging overeind zitten en begon te spreken’. Het zijn de eerste tekenen van leven (zie ἀνεκάθισεν: een ingressieve aoristus en ἤρξατο, voorafgaand aan λαλεῖν): de eerste in de vorm van een daad, een beweging van het lichaam (hetzelfde werkwoord – ἀνεκάθισεν – komt ook voor bij de opwekking van Tabita in Hand. 9,40),27 de tweede in de vorm van het woord. De lezer zal ἀνεκάθισεν καὶ ἤρξατο λαλεῖν verstaan als ultieme, eerste uitdrukkingen dat iemand leeft; zo iemand beweegt en kan praten.

In onze bespreking van de beginsituatie zagen we dat die niet beperkt bleef tot de benoeming van de noodsituatie (v. 12b). De verteller geeft ook een kader aan, waarin de dramatiek van de dood van de zoon voor de moeder een plaats krijgt. Een vergelijkbare situatie doet zich voor bij de beëindiging van de noodsituatie (7,15a-b). Ook daarbij blijft het niet, zoals uit het vervolg (v. 15c) valt op te maken. Deze zin kent geen expliciet nieuw subject28, waaruit een lezer de indruk zou kunnen krijgen dat ὁ νεκρός nog steeds het – en dus ook van ἔδωκεν – subject vormt.29

In veel vertalingen wordt de onbepaaldheid onmiddellijk opgeheven. Men gebruikt ofwel een hoofdletter voor het subject van het verbum in 7,15c ofwel men expliciteert het subject met ‘Jezus’.30 Fischbach die spreekt van een ongerijmdheid in tegenstelling tot A. Plummer die beweert dat de plotselinge verandering van subject geen onduidelijkheid veroorzaakt,31 wijst erop dat ‘die formale Zuordnung des Subjekts’ in vers 15 niet klopt. ‘Subjekt zu ἔδωκεν ist aber der Wundertäter Jesus.’ De ongerijmdheid is voor haar reden tot scheiding tussen traditie en redactie.32 Ook M. Öhler kent aan de plotselinge verandering van subject lucaanse, redactionele activiteit toe.33 Ook wij zijn van mening dat we hier met een subjectwisseling van doen hebben.34 Maar we zullen ook aan het leesproces recht moeten doen. Omdat de zin niet expliciet een nieuw subject bevat, zou een lezer toch even de indruk kunnen krijgen dat ὁ νεκρός van vers 15a ook het subject van vers 15 is om

direct daarna te overwegen dat zich hier een subjectwisseling voordoet: dat niet de dode, maar Jezus het subject van de zin vormt (zoals ook in 9,42).35 Liever dan de moeilijkheid op te lossen door te menen dat we hier met een lucaanse redactionele activiteit van doen hebben, dient naar ons idee gevraagd te worden naar de functie van deze ambivalentie. Lucas geeft een subjectwisseling steeds aan;36 hier doet hij dat niet.

27 W.K. HOBART, The Medical Language of St. Luke: A Proof from Internal Evidence, Dublin & London 1882, 11, zegt over het gebruik van dit verbum door Lucas: ‘.. in this intransitive sense its use seems, with a few exceptions, to be almost altogether confined to the medical writers, who employ it to describe patients sitting up in bed’, waarna hij tal van voorbeelden geeft uit de Griekse literatuur.

28 METTERNICH, Auferstanden in Naïn,573, zegt dan ook geheel ten onrechte dat zijn naam (Jezus) hier voor het eerst in dit verhaal wordt genoemd.

29 H. MELZER-KELLER, Jesus und die Frauen. Eine Verhältnisbestimmung nach den synoptischen Überlieferungen, Freiburg & Basel 1997, 285: ‘Der abrupte Subjectwechsel in Vers 15 (der Tote, Jesus) fällt unangenehm auf.’

30 Ook VOGELS, A Semiotic Study, 283, vult de derde persoon singularis van ἔδωκεν direct met Jezus in.

31 A.PLUMMER, A Critical and Exegetical Commentary on the Gospel according to S. Luke (ICC), Edinburgh 19775, 200.

32 FISCHBACH, Totenerweckungen, 225.

33 M.ÖHLER, Elia im Neuen Testament. Untersuchungen zur Bedeutung des alttestamentlichen Propheten im Neuen

Testament (BZNW 88), Berlin & New York 1997, 200-201.

34

LEINEWEBER, Lukas und die Witwen, 119, spreekt van een subjectwisseling die als een breuk werkt. Hij houdt het voor een oneffenheid die op (redactionele) bewerking is terug te voeren.

35 H. GIESEN, Gottes Zuwendung zu seinem Volk. Die Auferweckung eines jungen Mannes aus Naïn, SNTSU 35 (2010), 11-33, spec. 23, n.77: ‘Dass Jesus hier der Handelnde ist, geht allen aus dem Kontext hervoor, da kein Subjektwechsel – zuvor handelte der Tote – angegeben ist.’

Staan 7,12a en 7,15a-b in relatie tot elkaar als noodsituatie (dood) en opheffing van de noodsituatie (de eerste tekenen van leven), ook de bijbehorende zinnen (v. 12c en v. 15c) staan met elkaar in verband (zie de dativus τῇ μητρὶ αὐτοῦ in beide zinnen).37

Zodra hij dan de poort van de stad naderde, A en zie, een gestorvene werd uitgedragen, B een enige zoon voor zijn moeder.

A’ En de dode ging overeind zitten en begon te spreken. B’ En hij gaf hem aan zijn moeder.

In vers 12c werd de jongen – in een bijstelling – aangeduid als ‘een enige zoon voor zijn moeder (τῇ μητρὶ αὐτοῦ)’. Kortom, daarmee werd hij door de verteller in zijn relatie tot haar neergezet. De lezer zal eruit opmaken dat het ten gevolge van zijn dood nu onmogelijk is om als haar (sociaal-economische) toekomst te fungeren. Wanneer Jezus hem nu aan zijn moeder geeft (τῇ μητρὶ αὐτοῦ), heeft ze daarmee toekomst gekregen,38

en is de verbroken relatie tussen moeder en zoon weer hersteld.39 Een vergelijkbare wijze van handelen door Jezus vinden we in 9,42: Na de genezing geeft Jezus de (enige) zoon aan zijn vader terug. Er doet zich een klein verschil voor met 9,42. Lucas duidt de handeling in 7,12 als ἔδωκεν, waar in 9,42 sprake is van ἀπέδωκεν. Dat

verschil laat zich als volgt verklaren; in 9,41 heeft Jezus de vader gevraagd om zijn zoon bij hem te brengen. De vader moet dus ‘afstand’ van zijn zoon doen. Er kan bij teruggave door Jezus van de zoon niet anders dan sprake zijn van ἀπέδωκεν aan de vader. Een vergelijkbare situatie doet zich in

7,11-17 niet voor. Jezus heeft immers de zoon niet eerder bij zich laten roepen. Dus hoeft er ook niet teruggegeven te worden.

We lazen 7,15c in relatie tot 7,12a-c; er is reden om dit vers nog op een andere wijze te bezien, en wel als afronding van de beweging die in 7,13 begonnen is. In beeld gebracht ziet dat er als volgt uit:

13a En toen de Heer haar zag,

A b werd hij met innerlijke ontferming met haar bewogen. c En hij zei haar:

d ‘Ween niet!’

14a En erbij gekomen b raakte hij de baar aan.

c De drágers evenwel kwamen tot stilstand. B d En hij zei:

e ‘Jongeman,

f jóu zeg ik: g ‘Ontwaak!’’

15a En de dode ging overeind zitten b en begon te spreken.

A’ c En hij gaf hem aan zijn moeder.

37 Ook LEINEWEBER, Lukas und die Witwen, 117, wijst op de verbinding tussen v. 12c en 15c. Dat we hier met een ‘auffälliges und zusätzliches Element …, das eigentlich für den Erzählverlauf überflüssig war’ (pag. 143, zie ook 119) te maken hebben, is onzes inziens onjuist. Dit vers past juist uitstekend in het geheel, zoals uit het bovenstaande duidelijk mag zijn.

38 FISCHBACH, Totenerweckungen, 236, ziet als datgene waar het eigenlijk om gaat: het opheffen/lenigen van haar existentiële benauwdheid. SPENCER, Neglected Widows, 724, vult het als volgt in: ‘he gives him back to her (…), thus restoring her primary means of surviving materially as wel as emotionally.’

39 Vgl. PLUMMER, A Critical and Exegetical Commentary, 200; BOVON, Das Evangelium nach Lukas (Lk 1,1-9,50), 363; D.L. BOCK,Luke 1:1-9:50 (BECNT), Grand Rapids 20023, 652v..

De beweging van het begin (A) wordt aan het slot van het tweede deel (A’) afgerond. Het opus

internum, de innerlijke ontferming van Jezus met de moeder40, wordt op twee manieren tot opus ad

extra, het erbarmen met de moeder, en wel eerst in het woord van troost ‘Ween niet’ (zie ook

8,52),41 dat op de opwekking anticipeert (B),42 en daarna in een daad, met de gave van de (levende) zoon door Jezus aan zijn moeder, direct na de opwekking.43 Wat duidelijk wordt, is dat de begrafenis nooit plaats zal hebben.44

Tot slot, wie het verhaal van de opwekking van de zoon van de weduwe van Sarefat (LXX 1 Kon. 17,17-24) kent, ziet dat in dit verhaal exact dezelfde zin voorkomt (LXX 1 Kon. 17,23). Dat we hier met een citaat te doen hebben, wordt door de verteller niet geëxpliciteerd. In hoofdstuk VIII komen we uitgebreid terug op de relatie tussen 1 Koningen 17,17-24 en Lucas 7,11-17.