• No results found

DEEL III: DE PRETEKSTEN

6.4 D E PLAATS VAN 1 K ONINGEN 17,17-24 IN DE CONTEXT

6.4.2 De context van 1 Koningen 17,7-24

De vraag naar de plaats van 1 Koningen 17,7-16+17-24 binnen het grotere geheel kan op verschillende manieren beantwoord worden. De beantwoording is afhankelijk van de vraag van welke episode (1), en vervolgens van welke sequentie de scène deel uitmaakt (2).

Episode

1 Koningen 17,7-16+17-24 maakt onderdeel uit van 1 Koningen 17,1-18,46.43 Deze episode wordt wel aangeduid als ‘Dürre-Einheit’44, ‘Dürreerzählung’45, ‘Dürre-Zyklus’46

of

17,17-24; 2 Kön 4,8-37; Apg 9,36-42; Apg 20,7-12), Bib 80 (1999), 43-77, spec. 61; THIEL, Könige (1 Kön 17,1-24), 65-66; J. KEINÄNEN, Traditions in Collision. A Literary and Redaction-Critical Study on the Elijah Narratives 1Kings

17-19 (PFES 80), Göttingen 2001, 25; S. OTTO, Jehu, Elia en Elisa. Die Erzählung von der Jehu-Revolution und die

Komposition der Elia-Elisa-Erzählungen (BWANT 152), Stuttgart e.a. 2001, 180; SCHMITT, Magie im Alten Testament, 251. Voor de opvatting dat deze zegswijze niet noodzakelijkerwijs impliceert dat de vrouw rijk is, zie ook P.J. KISSLING, Reliable Characters in the Primary History. Profiles of Moses, Joshua, Elijah and Elisha (JSOTSup 224), Sheffield 1996, 117.

38 STIPP, Elischa – Propheten – Gottesmänner, 452.454.

39 THIEL, Könige (1 Kön 17,1-24), 65; KEINÄNEN, Traditions in Collision, 25.

40 BEGRICH, Die Paradieserzählung, 95; OTTO, Jehu, Elia und Elisa, 180; M. BECK, Elia und die Monolatrie. Ein

Beitrag zur religionsgeschichtlichen Rückfrage nach dem vorschriftprophetischen Jahwe-Glauben (BZAW 281), Berlin

& New York 1999, 116; THIEL, Könige (1 Kön 17,1-24), 66.

41 HENTSCHEL, Die Elijaerzählungen,81;STIPP, Elischa – Propheten – Gottesmänner, 452; STIPP, Vier Gestalten, 61; SCHMOLDT, Zwei »Wiederaufnahmen«, 423; FUNK, Elia und die Frauen, 251; BECK, Elia und die Monolatrie, 116.

42

Tussen het enkelvoud ‘zoon’ en het meervoud ‘kinderen’ hoeft geen spanning te bestaan; ten slotte kan het gaan om een moeder met meer kinderen, onder wie een aantal dochters en één zoon.

43 Een aantal exegeten, onder wie R.L. COHN, The Literary Logic of 1 Kings 17-19, JBL 101 (1982), 333-350, is van mening dat ook hoofdstuk 19 erbij hoort en dat dus 1 Koningen 17-19 een eenheid vormt. Daar valt iets voor te zeggen. 1 Koningen 19 begint namelijk met de reactie van Izebel op Elia’s slachting van de profeten van Baäl (18,40): Izebel meldt Elia dat zij zijn leven gelijk zal maken aan het leven van een van hen (19,2). Maar THIEL, Könige (1 Kon

17,1-Komposition’.47

Met de aankondiging dat er geen regen zal zijn tenzij dan op Elia’s woord (17,1) wordt een spanningsboog opgezet, die haar einde vindt in de mededeling dat de hemel zwart wordt van wolken en wind en dat er een zware stortregen valt (18,41-46).48 Het motief van de droogte/regen loopt als een rode draad door de vertelling heen (17,1.7.14; 18,1.41.44-45). Een ander motief dat voor deze vertelling kenmerkend is, is de dood, de ene keer dreigend (17,12; 18,5.9.12.14), de andere keer feitelijk (18,4.13.40), de ene keer ten gevolge van hongersnood (17,12; 18,5), de andere keer ten gevolge van ziekte (17,17), en weer een andere keer ten gevolge van menselijk handelen, van Achab (18,8.12.14), Izebel (18,4.13) en Elia (18,40).49 Een derde motief is dat van het wonder: Elia, van voedsel en vlees voorzien door raven (17,2-6), de niet ophoudende stroom van meel in de pot en olie in de kruik van de weduwe van Sarefat (17,7-16), de opwekking van de zoon van de weduwe (17,17-24), het neerdalen van vuur uit de hemel en het verteren van het brandoffer ondanks al het water waarmee het offer was overgoten (18,20-40).50

Deze eenheid bestaat uit twee delen: 17,1-24 en 18,1-46.51 Het eerste deel staat in het kader van de opdracht van JHWH aan Elia om zich te verbergen (17,3),52 eerst bij de beek Kerit. Als de beek opgedroogd is, krijgt Elia de opdracht om naar Sarefat bij Sidon te gaan. Dit deel staat tevens in het kader van de verzorging van Elia gedurende de droogteperiode.53

Diverse uitleggers gaan in hoofdstuk 17 uit van drie afzonderlijke scènes: 17,1-6, 7-16, 17-24,54 terwijl weer anderen 17,1 daarvan losmaken en dit vers als de inleiding op de gehele episode

24), 22, vindt terecht dat er teveel inhoudelijke verschillen zijn om 1 Koningen 19 als laatste akte van een driedelige

cyclus te beschouwen.

44 HENTSCHEL, Die Elijaerzählungen, 78.79.83.84.86.

45 STECK, Überlieferung und Zeitgeschichte, 9.10.13.14.15.17; E. SCHWAB, Das Dürremotiv in I Regum 17,8-16, ZAW 99 (1987), 329-339, spec. 329.330.337.338.339.

46

THIEL, Könige (1 Kon 17,1-24), 21.22.24.

47 WÜRTHWEIN, Die Bücher der Könige, 205; LEHNART, Prophet & König im Nordreich Israel, 184.185.187-189. Later spreekt hij van ‘Dürre-Karmel-Komposition’, afgekort als ‘DKK’ (273.275.278.283). R. ALBERTZ, Elia. Ein feuriger

Kämpfer für Gott (BG 13), Leipzig 2006, 73.74.75.115.116.

48 Vgl. R. SMEND, Das Wort Jahwes an Elia. Erwägungen zur Komposition von 1 Reg. xvii-xix, VT 25,3 (1975), 525-543, spec. 535; SCHWAB, Das Dürremotiv, 329; W. THIEL, Zur Komposition von 1 Könige 18. Versuch einer kontextuellen Auslegung, in: E. BLUM e.a. (Hg.), Die Hebräische Bibel und ihre zweifache Nachgeschichte. FS. R. Rendtorff, Neukirchen-Vluyn 1990, 215-223, spec. 223; E. BLUM, Der Prophet und das Verderben Israels: Eine Ganzheitliche, Historisch-Kritische Lektüre von 1 Regum XVII-XIX, VT 47 (1997), 277-292, spec. 277.281; Fr. CRÜSEMANN, Elia – die Entdeckung der Einheit Gottes. Eine Lektüre der Erzählungen über Elia und seine Zeit (1 Kön

17-2 Kön 2), Gütersloh 1977, 28; THIEL, Könige (1 Kon 17,1-24), 21; KEINÄNEN, Traditions in Collision, 12; LEHNART,

Prophet & König im Nordreich Israel, 193.280.

49

Het motief van de dood wordt in het direct daarop volgende hoofdstuk voortgezet (19,1,2.4.10.14.17 [2x]).

50 J. VERMEYLEN, Les miracles d’Élie au temps de la grande sécheressse (1 Rois 17-18), in: G.F. WILLEMS (ed.), Élie le

prophète. Bible, tradition, iconographie. Colloque des 10 et 11 novembre 1985 Bruxelles (PII 5), Leuven 1985, 11-37,

spec. 11.

51

Beide delen zijn ‘eng miteinander verwandt’ (zie voor de overeenkomsten S. TIMM, Die Dynastie Omri. Quellen und

Untersuchungen zur Geschichte Israels im 9. Jahrhundert vor Christus (FRLANT 124), Göttingen 1982, 55-56).

52 Waarom en voor wie Elia zich moet verbergen deelt de verteller in 17,3-4 niet mee (vgl. TIMM, Die Dynastie Omri, 56: ‘Die erste Szene spricht zwar von einem Verbergen Elijas (…), sagt aber nicht ausdrücklich vor Ahab oder Isebel’). In 18,1 wordt verteld dat hij zich aan Achab moet vertonen, waardoor de lezer achteraf zou kunnen denken dat hij zich voor Achab verborg; KEINÄNEN, Traditions in Collision, 17.18, noemt verschillende redenen: ‘The need for hiding could refer to the pursuit by King Ahab and Queen Izebel (18:3-16; 19:1-3,10,14)’, ‘Another reason for the need to hide could be the urgency of the word of Yahweh (1Kings 13:8-10,11-26)’. FOHRER, Elia, 8, loopt op 18,1 vooruit, als hij zegt: ‘Elia soll sich, wie 18,10 (moet 18,1 zijn, N.A.R.) zeigt, vor Ahab verbergen, der ihn wegen seines Drohwortes verfolgt’. Het thema van de verberging komt ook voor in 18,4.31, waar van Obadja verteld wordt dat hij profeten verborgen heeft en van voedel voorzien; STIPP, Vier Gestalten, 59, meent dat het gevaar van de kant van Achab dreigt.

53

Vgl. TIMM, Die Dynastie Omri, 58: ‘Die zwei einzelnen Episoden haben jetzt die Funktion, den Zeitraum “dieser Jahre” te füllen, in denen Tau und Regen (..) ausblieb ’.

54 W. DIETRICH, Prophetie und Geschichte. Eine Redaktionsgeschichtliche Untersuchung zum deuteronomistischen Geschichtswerk (FRLANT 108), Göttingen 1972, 122; CRÜSEMANN, Elia – die Entdeckung der Einheit Gottes, 28; Ph. TRIBLE, Exegesis for Storytellers and Other Strangers, JBL 114 (1995), 3-19, spec. 5; N. GLOVER, Elijah versus the Narrative of Elijah: The Contest between the Prophet and the Word, JSOT 30 (2006), 449-462, spec. 453. COHN, The Literary Logic, 335, voegt daaraan toe: ‘In each episode he (d.i. Elia, N.A.R.) confronts an increasingly more difficult

beschouwen.55 We zagen hierboven dat er alle reden (hetzelfde personagebestand en dezelfde plaats) is om 17,7-16 en 17-24 bijeen te nemen en als een dubbelscène te beschouwen.56 Wij stellen de volgende indeling van 1 Koningen 17,1-24 voor: na de introductie waarin Elia een jarenlange droogte aankondigt: ‘Zowaar de HEER, de God van Israël, leeft, in wiens dienst in sta, er zal deze jaren geen dauw of regen komen57 tenzij dan op mijn woord’ (17,1), volgen twee rondes, die een zekere parallellie kennen (17,2-6 en 17,7-16+17-24). Elke ronde begint met een woord van JHWH, waarin hij zijn profeet een opdracht geeft en hem toezegt dat hij van voedsel wordt voorzien, waarna het vervolg gaat over de uitvoering van de opdracht en de uitkomst van de toezegging. Deze verhaaleenheid eindigt met de erkenning van Elia als profeet.

Het tweede deel start met de opdracht van JHWH aan Elia om zich aan Achab te vertonen (18,1); aan het slot van de ontmoeting van Obadja met Elia bevestigt de laatste de opdracht die hij van JHWH heeft gekregen: ‘Zo waar de Heer der heerscharen leeft, in wiens dienst ik sta, vandaag zal ik mij aan hem vertonen’ (18,15). Dit tweede deel loopt uit op de erkenning dat JHWH God is in Israël en dat Elia knecht van JHWH is, op wiens bevel hij al deze dingen doet (18,36-40). Het eindigt met de mededeling van de verteller over de zware stortregen (18,41-45). I Koningen 17,1-18,46 kent dan ook een chiastische structuur:58

A 17,1 geen regen

B 17,2-6 (I) + 7-24 (II) verberging van Elia > erkenning van Elia als ‘man Gods’ B’ 18,1-40 (III) vertoning van Elia > erkenning van JHWH als God in Israël59

A’ 18,41-46 regen60 | en van Elia als ‘knecht van JHWH’

In deze episode wordt Elia telkens aangedreven door ‘het woord van JHWH’ (17,2.8 en 18,1).61

Dit Godswoord bepaalt zijn handelen ‘at every major juncture of the story except on one’ (d.i. in

problem which must be solved.’ J.T. WALSH, The Elijah Cycle: A Synchronic Approach (Ph.D. thesis), Michigan 1982, 14: ‘the progression from one story to the next appears as a gradual intensification of theme (from nourishment in need to being saved from starvation to resurrection from death’).

55

THIEL, Könige (1 Kon 17,1-24), 21. In zijn commentaar gaat hij echter uit van twee delen: ‘Die Versorgung Elias in der Zeit der Dürre’ (17,1-16) (pag. 15vv.) en ‘Die Erweckung des Sohnes’ (17,17-24) (pag. 63vv.); J.T. WALSH, 1

Kings (Berit Olam), Collegeville 1996, 227 (17,1.2-6.8-16.18-24); SIMON, Reading Prophetic Narratives, 156; J.T. WALSH, Style and Structure in Biblical Hebrew Narrative, Collegeville 2001, 164, komt tot weer andere ‘four scenes’, die van elkaar worden gescheiden door יִהְיַו: 17,1-4.5-9.10-17.18-24; HENS-PIAZZA, 1-2 Kings, 163; SWEENEY, 1 & 2

Kings, 209; COGAN, 1 Kings, 431; G. BEGERAU, Elia vom Krit zum Jordan. Eine Untersuchung zur literarischen

Makrostruktur und theologischen Intention der Elia-Ahab-Erzählung (1 Kön 16,29 bis 2 Kön 2,25) (EH 884), Frankfurt

am Main 2008, 78.

56 Ook BEGRICH, Die Paradieserzählung, 94-95, houdt 17,7-24 voor een vertelling (bestaande uit twee ‘Abschnitte’); M.L. FABRE & A. GUEURET, Elie et la veuve de Sarepta. Analyse sémiotique de I. Rois 17, SémB 14 (1979), 2-14, spec. 5-6; J.J. GRANOWSKI, Polemics and Praise: The Deuteronomistic Use of the female Characters of the Elijah-Elisha

Stories (Ph.D. thesis), Waco 1996, 118, spreekt van een vertelling die zich in twee fasen ontvouwt. Later (p. 120) noemt

hij 1 Kon. 17,8-24 ‘a two-part story’.

57 Diverse exegeten (L. BRONNER, The stories of Elija and Elisha as Polemics against Baal Worship (POS 6), Leiden 1968, 50-138; W. QUINTENS, De wondere Elia, Collationes 1 (1971), 35-53, spec. 44; M. OTTOSON, The Prophet Elijah’s Visit to Zarephath, in: W.B. BARRICK & J.R. SPENCER (ed.), In the Shelter of Elyon. Essays on Ancient

Palestinian Life and Literature. FS. G.W. Ahlström (JSOTSup 31), Sheffield 1984, 185-198, spec. 189; P. KEVERS, Elia en Baälreligie, in: P. KEVERS (red.), Elia. Profeet van vuur. Mens als wij, Leuven & Amersfoort 1997, 45-58, spec. 53) wijzen erop dat het motief van de ‘dauw en regen’ ook voorkomt in de Aqhat-legende (III, I i): ‘Zeven jaar zal Baäl ontbreken, acht jaar de berijder van de wolken; dauw en geen regen zal er zijn, geen rijzen van twee diepten, geen zoet geluid van Baäls stem’ (in de vertaling van W. Quintens).

58 Voor andere indelingen, zie WALSH, 1 Kings, 226 (figuur 2); ALBERTZ, Elia, 116.

59

Voor de ‘Strukturähnlichkeit der Wunderszenen in 17,17-24 und 18,17-39’ zie OANCEA, Die Witwe und Israel, 134-138; KEINÄNEN, Traditions in Collision, 30: ‘1Kings 17,24 … resembles the choir ending 1Kings 18,39 where people cried out aloud that “Yahweh, he is the God”.

60 J. SIEBERT-HOMMES, The Widow of Zarephath and the Great Woman of Shunem. A comparative Analysis of Two Stories, in: B. BECKING & M. DIJKSTRA (ed.), On Reading Prophetic Texts. Gender-Specific and Related Studies in

Memory of Fokkelien van Dijk-Hemmes (BibInt 18), Leiden e.a. 1996, 231-250, spec. 234, ziet een chiasme tussen

19,3v.);62 het brengt hem steeds in nieuwe situaties en op nieuwe plaatsen.63 Na zijn aankondiging van de droogte wordt Elia drie keer op weg gestuurd, eerst naar de beek Kerit (17,3-4), als deze beek opgedroogd is, naar Sarefat (17,9) en in het derde jaar naar Achab, omdat JHWH weer regen geeft op de aarde (18,1b). Steeds ook geeft Elia gehoor aan dit woord van JHWH en doet JHWH wat hij heeft aangekondigd.64 De drie Godswoord-scènes (17,2-6 [I], 17,7-24 [II] en 18,1-46 [III]) krijgen steeds meer lengte: vijf verzen, achttien verzen, zesenveertig verzen.

Sequentie

1 Koningen 17,1-18,46 wordt door veel uitleggers gezien als het begin van de Elia-cyclus (1 Koningen 17-2 Koningen 2).65 Hoeveel ook hiervoor veel valt te zeggen, aan twee elementen doet deze opvatting geen recht. Allereerst aan het feit dat een profeet steeds optreedt in relatie tot het koningschap. Dat geldt ook voor Elia. Zijn optreden (in 1 Kon. 17,1-19,21) staat in relatie tot Achab die koning is over Israël. Wij zijn van mening dat 1 Koningen 17,1-18,46 allereerst gezien moet worden als een episode binnen de sequentie waarin sprake is van het koningschap van Achab (1 Kon. 16,29-22,40).66 In het tweede deel van 1 Koningen zien we steeds verhaaleenheden die het volgende raamwerk kennen: aan het begin wordt vermeld wie wanneer koning wordt en hoe lang zijn koningschap duurt, de verhaaleenheid eindigt met een mededeling over al het overige van de geschiedenis dat de desbetreffende koning heeft gedaan (‘is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Israël?’).67

Ditzelfde schema doet zich voor met betrekking tot het koningschap van Achab (1 Kon. 16,29-22,40).68 Ten tweede: 1 Koningen 17,1-18,46 kan niet goed zonder de direct voorafgaande passage (16,29-34), die als inleiding functioneert op de vertelling van de droogte (17,1-18,46 + 19,1-21).69 In deze ouverture worden door de verteller de beide

61

SMEND, Das Wort Jahwes an Elia, 528; E. WÜRTHWEIN, Studien zur Deuteronomistischen Geschichtswerk (BZAW 227), Berlin 1994, houdt ‘die in I Reg 17 – 18 dreimal begegnende Wortereignisformel’ voor het ‘Gliederungselement’ (zie ookWÜRTHWEIN, Die Bücher der Könige, 211), het vormt ‘das Gerüst der Komposition’; SIEBERT-HOMMES, The Widow of Zarephath, 234-235; COGAN, 1 Kings, 430-431.

62 R. GREGORY, The Ironic Structure of 1 Kings 17-19, in: A.J. HAUSER (ed.), From Carmel to Horeb: Elijah in Crisis (JSOTSup 85), Sheffield 1990, 93-169, spec. 102.

63

Vgl. BLUM, Der Prophet und das Verderben Israels, 281: ‘Der anfängliche, beinahe penetrant wiederholte Gedanke, daß Elia nichts Wesentliches ohne das Wort JHWH’s unternahm (xvii 2-4, 8-10, xviii 1-2), gibt seine volle Bedeutung erst im Fortgang der Handlung zu erkennen.’

64 SMEND, Das Wort Jahwes an Elia, 528.

65

M.L. SOARDS, Elijah and the Lord’s Word: A Study in I Kings 17:17-24, SBeT 13 (1983), 39-50, spec. 39; K.A.D. SMELIK,1 Koningen (Belichting van het Bijbelboek), Den Bosch & Brugge 1993, 105; BEGERAU, Elia vom Krit zum

Jordan, 65-75, houdt 1 Kon. 16,29-2 Kon. 2,25 voor één geheel, door haar betiteld als ‘Elia-Ahab Erzählung’.

66 Vgl. WÜRTHWEIN, Die Bücher der Könige (1 Kön 17–2 Kön 25), 205: ‘Zwischen Eingangs- (d.i. 16,29-33, N.A.R.) und Schlußformel (d.i. 22,39-40, N.A.R.) haben zunächst prophetisch bestimmte dtr Kreise unter Verwendung älteren Materials den Elija-Zyklus 1.Kön. 17-19* komponiert und eingestellt, ebenso die mit einem dtr Anhang versehene Nabot-Novelle 1.Kön 21*.’ Würthwein’s opmerking heeft echter geen invloed op de indeling van zijn commentaar; zo bespreekt hij (205) de Elia-cyclus binnen ‘1.Kön 17,1-2-2.Kön. 1,18: Elija’; FABRE & GUEURET, Élie et la veuve de Sarepta, 5; LONG, 1 Kings, 170-171; SMELIK, 1 Koningen, 8; H. JAGERSMA, 1 Koningen. Deel 2 (Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel), Kampen 2006, 127: ‘Met 16,29 begint een uitgebreid verslag over het koningschap van Achab, [.…], dat pas in in 22,40a met de mededeling over zijn dood zal eindigen’; vgl. BRICHTO, Toward a Grammar, 123: ‘for all the tales of Elijah appear as events in the larger setting of this king (d.i. Achab, N.A.R.) of the Northern Kingdom of Israel’. Het optreden van Elia blijft niet beperkt tot het koningschap van Achab. Elia treedt ook op ten tijde van het koningschap van Achabs zoon Achazja (1 Kon. 22,52–2 Kon. 1,18); FRITZ, 1 & 2 Kings, 178; SWEENEY, 1 & 2 Kings, 205; PARK, Why Not Her?, 213-214.

67 Zie verder K.A.D. SMELIK, De dynastieën van Omri en Jehu. De compositie van het boek Koningen (1), ßACEBT 6 (1985), 43-69; K.A.D. SMELIK & H.J. VAN SOEST, Openingsformules in het boek Koningen. De compositie van het boek Koningen (2), in: ACEBT 12 (1993), 62-86; K.A.D. SMELIK & H.J. VAN SOEST, Overlijdensteksten in het boek Koningen. De compositie van het boek Koningen (3), in: ACEBT 13 (1994), 56-71.

68 R.G. BRANCH, Revealing Strength and Weaknesses: How Selected Women in Samuel and Kings Influence the Biblical

Text (Ph.D. thesis), Austin 2000, 176-177, houdt niet 1 Kon. 22,39-40 voor het slot van de Achab-cyclus, maar 1 Kon.

18,1-2.

69 COHN, The Literary Logic, 334, noemt 16,29-33 ‘a prologue to the Elijah narrative’; ALBERTZ, Elia, 74, beweert dan ook ten onrechte dat aan 1 Koningen 17,1-18,46 ‘jede Exposition’ ontbreekt. Het doet vreemd aan om kort daarna van

tegenspelers van Elia die in 1 Koningen 17,1-19,21 zo’n grote rol spelen, Achab (17,1; 18,1-46) en Izebel (18,4.13; 19,1-18), geïntroduceerd.70

Voor nog een ander aspect dienen we in dit verband aandacht te hebben, en wel voor de aankondiging van de droogte door Elia. Een fundering voor deze aankondiging ontbreekt, althans de verteller biedt die niet.71 Dit gegeven houdt uitleggers niet tegen om deze onheilsaankondiging desondanks van een beweegreden te voorzien; de droogte wordt door diverse exegeten opgevat als straf voor de Baälsdienst door Achab.72 Wat deze lezers doen, is zelf een oorzakelijk verband leggen tussen 16,29-33, waarin gesproken wordt van Achabs Baälsdienst, en 17,1, met de aankondiging van de droogte.73 De verteller houdt de zaak in 17,1 evenwel open.74 Dat past goed in het vervolg, en wel bij de eerstvolgende ontmoeting van Achab en Elia (18,16-19) na die in 17,1. Achab en Elia blijken een verschillend perspectief te hebben op de droogte. Zo legt Achab alle schuld bij Elia.75 Hij houdt Elia voor de profeet die Israël in het ongeluk heeft gestort.76 Elia wijst

ALBERTZ, Elia, 75, te horen: ‘Die Dürrekomposition scheint diesen deuteronomistischen Bericht über Ahab vorauszusetzen’. En op pagina 116.117 spreekt hij over 1 Koningen 16,29-34 als ‘Exposition’!

70 Zie o.a. TRIBLE, Exegesis for Storytellers, 3-5 (‘Introducing the Characters’).

71 FOHRER, Elia, 34-35.53, meent dat de deuteronomistische auteur van Koningen de motivering eruit heeft gelaten, omdat hij de afgodendienst van Achab al in de ‘Eingangsformel’ vermeld heeft! TIMM, Die Dynastie Omri, 54; BECK,

Elia und die Monolatrie,100;ALBERTZ, Elia, 75; de pagina daarna (76) merkt Albertz evenwel op dat de Baäldienst van Achab, beschreven in 1 Kon. 16,29-33 de motivering oplevert; OTTO, Jehu, Elia en Elisa, 158.

72 A. VAN DER BORN, Samuël – Koningen (BOT), Roermond & Maaseik 1956, 103; FOHRER, Elia, 7-8.93; O. EIßFELDT, Die Komposition von I Reg 16,29-II Reg 13,25, in: F. MAAS (Hg.), Das Ferne und Nahe Wort. FS. L. Rost (BZAW 105), Berlin 1967, 49-58, spec. 52; J. GRAY, I & II Kings. A Commentary (OTL), London 19702, 377.378; COHN, The Literary Logic, 335; J. ROESLER, Elia und Greimas auf dem Karmel. Semiotische Analyse von 1 Kön 16,29-18,46, in: K. GRÜNWALDT & H. SCHROETER (Hg.), Was suchst du hier Elia? Ein hermeneutisch Arbeitsbuch (Hermeneutica 4), Rheinbach-Merzbach 1995, 196-212, spec. 201; AUSLOOS, Exegetische Commentaar, 569; BRANCH, Revealing

Strength and Weaknesses, 178; F. NAULT, Révélation et violence: La critique de l’économie religieuse dans le cycle d’Élie (1 Rois 17,1 à 19,21), ETR 78 (2003), 181-202, spec. 185-186; S. OTTO, The Composition of the Elijah-Elisha Stories and the Deuteronomistic History, JSOT 27 (2003), 487-508, spec. 503. Daartegenover staat HAUSER, Yahweh versus Death, 13: ‘He (d.i. Elia, N.A.R.) does not …. inform the king that the drought is sent (…) as a punishment for Ahab’s worship …’.

73 Zie b.v. SMEND, Das Wort Jahwes an Elia, 534: ‘Mag es auch plausibel erscheinen, daß die Trockenheit im jetzigen Zusammenhang durch xvi 30-33 ausreichend motiviert ist …?’; SIMON, Reading Prophetic Narratives, 158: ‘Elijah’s laconic announcement to Ahab of the impending drought is incomprehensible without background information about Ahab’s sins of Baal worship’; CRÜSEMANN, Elia – die Entdeckung der Einheit Gottes, 32: ‘Elia spricht sein Wort zum König von Israel, und im Zusammenhang des deuteronomistischen Geschichtswerk ist damit ganz eindeutig (sic, N.A.R.) eine Reaktion auf den Zuwendung Ahabs zu Baal gegeben, wie sie vorher in der deuteronomistischen Einleitung berichtet wurde (16,30ff)’; THIEL, Könige (1 Kon 17,1-24), 24: ‘Diese Textreduktion sollte den Beginn des Dürre-Zyklus enger mit der dtr. Präsentation Ahabs verbinden und dabei gleichzeitig die Dürre-Ankündigung begründen, wie sie in 16,30-33 in dtr. Sicht formuliert ist’; WALSH, 1 Kings, 226: ‘Since all we know of Ahab is the narrator’s catalogue of Ahabs sins in 16,29-34, we naturally interpret the drought as a punishment from God. Yet neither the narrator nor, surpringly, Elijah himself confirms that interpretation’; M.J.M. COOMBER, Exegetical Notes on 1 Kings 17:8-16: The Widow of Zarephath, ExpTim 118,8 (2007), 389-390, spec. 389.

74 Vgl. H. DHARAMRAJ, A Prophet like Moses? A narrative-theological reading of the Elijah narratives (Ph.D. thesis), Durham 2006, 9: ‘he (d.i. de verteller, N.A.R.) neither confirms nor denies either by his own comment or through Elijah that the drought follows on the list of sins drawn out earlier. It is for the reader to make the connection between the sins catalogued and the announcement of the drought, not only because of their juxtaposition, but from the deuteronomic echoes created.’ M. GARSIEL, From Earth to Heaven. A Literary Study of the Elijah Stories in the Book of Kings, Bethesda 2014, 29-30, zegt van de aankondiging – op grond van 18,18 – dat ze ‘seems arbitrary’ om uiteindelijk te beweren: ‘Elijah’s drought declaration was his own initiative’.

75 De lezer vernam – opvallenderwijs? – geen reactie van Achab op de aankondiging van de droogte door Elia in 17,1 (zie ook TIMM, Die Dynastie Omri, 54; SIMON, Reading Prophetic Narratives, 161). De verteller lijkt de reactie van Achab uitgesteld te hebben tot het moment dat de droogte ook echt gevolgen voor hem kreeg (zie 18,5-6) en hij naar Elia op zoek gaat; vgl. HAUSER, Yahweh versus Death, 14: ‘The royal response to Elijah’s challenge will be developed