• No results found

DEEL I: DE TEKST

4.2 H ET WONDER (7,11-15)

4.2.1 Beginsituatie

In 7,12b wordt de feitelijke noodsituatie geschetst: ‘en zie, een gestorvene werd uitgedragen’. De hoofdzin wordt ingeleid met καὶ ἰδού. De uitdrukking, die Lucas aan de Tenach ontleend heeft, is een manier van de verteller om de aandacht te vragen van de lezer voor een verhaalpersonage dat nog niet eerder genoemd was (Luc. 2,25; 5,12.18; 7,12.37; 8,41; 9,30.38; 10,25; 13,11; 14,2; 19,2; 22,47; 23,50; 24,4.13; Hand. 1,10; 8,27; 16,1) of voor een bijzondere situatie of gebeurtenis.1 In een aantal wonderverhalen komt deze zegswijze voor om de noodlijdende of betrokkene(n) op de noodlijdende te introduceren (Luc. 5,12.18; 8,41; 9,38; 13,11; 14,2).2 Hier in Lucas 7,12 wordt aandacht gevraagd voor een dode, die buiten de stad zal worden begraven.3 De verteller gebruikt hier niet het woord νεκρός, zoals in vers 15a, maar τεθνηκώς, een participum perfectum, met de

functie van een substantief. De lezer dient uit τεθνηκώς op te maken dat het gaat om iemand die

1

P.FIEDLER, Die Formel "Und siehe" im Neuen Testament (SANT 20), München 1969, 65. Zie ook P.L.DICKERSON, The New Character Narrative in Luke-Acts and the Synoptic Problem, JBL 116/2 (1997), 291-31, spec. 294vv.. Hij noemt ἰδού een van de zeven manieren waarop Lucas een nieuw verhaalpersonage introduceert. D.K.CAMPBELL, The Prince of Life, BSac 115 (1958), 341-347, spec. 342) meent dat ‘zie’ wel eens de verrassing zou kunnen aanduiden, veroorzaakt door de plotselinge ontmoeting van de twee groepen.

2 Vgl. F.W.DANKER,Jesus and the New Age. A Commentary on St. Luke’s Gospel, Philadelphia 1988, 185: ‘…. Luke

uses this septuagintalism with the force of italics to introduce a number of stories in which Jesus performs a miracle or otherwise acts in an extraordinary manner (5:12; 7:37; 9:30, 38; 10:25; 13:11; 14:2; 19:2; 24:4, 49)’; Luc. 7,12 noemt hij daarbij echter niet.

3 Het verbum ἐκκομίζω is een hapax legemonenon in het NT. In Hand. 5,6.9 en 10 wordt – in een zelfde situatie

(begrafenis) – een ander verbum, ἐκφέρω, gebruikt. Zonder het prefix (ἐκ) komt het werkwoord κομίζω in Luc. 7,37

zojuist gestorven is. Dat het om een jong iemand gaat, blijkt uit het vervolg (zie νεανίσκε in 7,14e). Een aantal uitleggers beschouwt de (vroege) dood van de jongen als oordeel van God, als gevolg van zware zonde.4 Deze gedachte vindt echter geen basis in de tekst. A. Harbarth wijst er terecht op dat we over de oorzaak van zijn vroege dood niets horen.5

Aan de hoofdzin (7,12b) gaat een bijzin (7,12a) vooraf. Bijzin en hoofdzin contrasteren met elkaar. Het actieve werkwoord (ἤγγισεν) staat tegenover het passieve (ἐξεκομίζετο),6

leven (‘hij’) tegenover dood (τεθνηκώς). U. Busse spreekt van een overgang van licht naar donker.7

In Lucas 2,39 en 5,4 wordt de temporele bijzin met ὡς direct gevolgd door de hoofdzin, in 7,12 wordt hij ‘onderbroken’ door καὶ ἰδού. Om de verhouding tussen hoofd- en bijzin te kunnen bepalen, moeten we eerst aandacht schenken aan de positie van καὶ ἰδού. Sommigen verstaan καὶ ἰδού als een interjectie en vatten de rest van de zin op in vervolg van de bijzin, zoals uit deze vertaling blijkt: ‘Zodra hij echter de poort van de stad naderde, – en zie – werd een gestorvene uitgedragen …..’8

Het vervolg na een καὶ ἰδού wordt echter meestal opgevat als het object van ‘en zie’. Dat is ook hier het geval. In de vertaling zou een dubbele punt na ‘En zie’ niet misstaan: ‘En zie: een gestorvene werd uitgedragen.’ Gevolg van deze lezing is dat Lucas 7,12b en 12a grammaticaal niet logisch op elkaar aansluiten. Anders gezegd, de beweging die in vers 12 is begonnen, wordt halverwege onderbroken. Deze onderbreking vatten wij op als een onderbreking van Jezus’ programma. Wat Jezus in de stad Naïn precies komt doen, mag in dit verhaal dan niet worden verteld, dat wil niet zeggen dat Jezus’ programma onbekend is.9

Hij heeft dat zelf al eerder bekendgemaakt: ‘Ook aan andere steden moet ik het koninkrijk van God als goed nieuws brengen’ (4,43).10

In 7,12c volgt een nadere bepaling van τεθνηκώς: μονογενὴς υἱὸς τῇ μητρὶ αὐτοῦ. De zin doet aan 8,42 (ὅτι θυγάτηρ μονογενὴς ἦν αὐτῷ ὡς ἐτῶν δώδεκα) en 9,38 (ὅτι μονογενής μοί ἐστιν) denken, met dit verschil dat in vers 12c een verbum ontbreekt. Hebben we hier met een ellips te maken11 of met een appositie? Wij menen het laatste. Met de aanduiding dat het om de enige zoon van een moeder gaat wordt het dramatisch karakter van de situatie versterkt (Recht. 11,34; Tob. 3,15; 8,17; Luc. 8,42; 9,38; Hebr. 11,17).12 Hoe diepgaand het verlies van een enig kind is, horen we ook in de Tenach, waar de rouw in zulk een situatie als volgt wordt beschreven:13

4

K.BORNHAÜSER, Studien zum Sondergut des Lukas, Gütersloh 1934, 55-57; W. GRUNDMANN, Das Evangelium nach

Lukas (THKNT 3), Berlin 19788, 159-160; L. SWIDLER, Biblical Affirmations of Woman, Philadelphia 1979, 215; S. DEMEL, Jesu Umgang mit Frauen nach den Lukasevangelium, BN NF 57 (1991), 41-95, spec. 56.58.

5

A. HARBARTH, „Gott hat sein Volk heimgesucht.” Eine form- und redaktionsgeschichliche Untersuchung zu Lk

7,11-17: „Die Erweckung des Jünglings von Nain” (Inaugural-Dissertation), Freiburg im Breisgau 1977, 238; M. KÖHNLEIN,

Wunder Jesu – Protest- und Hoffnungsgeschichten, Stuttgart 2010, 279.

6 HARBARTH,„Gott hat sein Volk heimgesucht”, 189, spreekt van een ‘Vorgangspassiv’, die alleen het voltrekken van de handeling tot uitdrukking brengt en afziet van het handelende subject) (…). Wie het handelend subject zijn, blijft hier nog onduidelijk, maar horen we even verderop (14): de dragers!

7 U.BUSSE,Die Wunder des Propheten Jesus. Die Rezeption, Komposition und Interpretation der Wundertradition im Evangelium des Lukas (FB 24), Stuttgart 1977, 170.

8 Zie de vertaling van 7,12b door F.BOVON, Das Evangelium nach Lukas (Lk 9,51-14,35) (EKKNT 3/2), Zürich, Düsseldorf & Neukirchen-Vluyn 1996, 355, ‘Als er sich dem Tor der Stadt näherte, siehe, wurde ein Verstorbener herausgetragen ....’

9 Zo wel W. VOGELS, A Semiotic Study of Luke 7:11-17, EgT 14 (1983), 273-292, spec. 281: ‘The main object or the value-object (of Jesus’ project, N.A.R.) remains obscure.’S.SABUGAL, «¡Joven, te lo digo, levántate!» (Lc 7,11-17). Análisis histórico-tradicional, EstAg 23 (1988), 469-482, spec. 479: ‘aunque ignoramos lo que le incitó a ello.’

10 J. MAAS & N. TROMP, Constructief bijbellezen. Zelfstandig en actief in de bijbel lezen: een semiotische methode, Hilversum 1987, 90.91, houden ‘onderricht geven’ voor het narratief programma van Jezus, met als argument: ‘Met Jezus reizen immers zijn discipelen (en een grote schare).’

11 BDR § 190.4 (ὅς ἣν τῇ μητρὶ (αὐτοῦ) μονογενὴς υἱὸς).

12 J. NOLLAND, Luke 1-9:20 (WBC 35A), Dallas 1989, 324, en R.A. CULPEPPER, The Gospel of Luke. Introduction,

Commentary and Reflections (NIB IX), Nashville 1995, 158, spreken van het verhogen van gevoel van tragedie.

13 Zo ook M. SAILLARD, Miracles de résurrection dans les évangiles synoptiques. Histoire de la tradition et de la

Jeremia 6,26

Bedrijf rouw als over een enige zoon.

Amos 8,10

Dan zal ik een rouwgewaad brengen op alle heup en kaalheid op elk hoofd als rouw over een enige.

Zacharia 12,10

... en over hen zal ik een rouwklacht aanheffen als de rouwklacht over een enige zoon.

Een genitivus na μονογενὴς υἱός had meer voor de hand gelegen (vgl. de genitivus ἑκατοντάρχου

voor τινος δοῦλος in 7,2). Nu staat er een datief (τῇ μητρὶ αὐτοῦ), zoals ook in 8,42 en 9,38.14

Gaat het ook in 7,12 om een dativus possessoris?15 We zouden hier een dativus commodi willen bepleiten, omdat het hier meer gaat om het belang dan wel de betekenis van de zoon voor de moeder.16 Door zijn dood is hij niet meer in staat om zoon voor zijn moeder te zijn.

Waar τεθνηκώς met een appositie (v. 12c) nader werd aangeduid, gebeurt dat in een nieuwe zin in vers 12d met τῇ μητρὶ αὐτοῦ (‘zijn moeder’): ‘En zij was weduwe’ (vgl. 2,37). Dat het subject van de zin de moeder is, blijkt uit het pronomen determinativum αὐτή. Door de subjectwisseling (de zoon in v. 12b-c, de moeder in v. 12d) heeft de verteller de aandacht van de lezer heel subtiel naar deze vrouw verplaatst.17 Nu is de aandacht voor vrouwen in Lucas-Handelingen groot; een bijzondere aandacht toont de evangelist voor die vrouwen die in een kwetsbare situatie verkeren, zoals de weduwe (Luc. 2,36-38; 4,25-26; 7,11-17; 18,1-8; 20,47; 21,1-4; Hand. 6,1-7; 9,36-43).18 Daarmee zet Lucas de aandacht voor deze sociaal en economisch kwetsbare groep vanuit Tenach voort (Ex. 22,22-24; Deut. 10,18; 14,28-29; 24,19-22; Jer. 49,11; Ps. 68,6; 146,9; Spr. 15,25).19 De dramatiek van de situatie neemt toe met de mededeling dat de moeder weduwe is.20 De vrouw had al eerder haar man verloren. Met de dood eerst van haar man en nu haar enige zoon is de vrouw in een sociaal-economisch problematische situatie terechtgekomen. Er is nu niemand meer die haar beschermt, die voor haar levensonderhoud zorg draagt en die haar rechtens vertegenwoordigt. Het

Auferstanden in Naïn (Auferweckung des Sohnes einer Witwe aus Naïn). Lk 7,11-17, in: R.ZIMMERMANN (Hrsg.),

Kompendium der frühchristlichen Wundererzählungen. Band 1: Die Wunder Jesu, Gütersloh 2013, 571-582, spec. 572:

‘In der hebräischen Bibel kann der Verlust des “einzigen Sohnes” als stehender Begriff verwendet werden, um den Abgrund der Trauer zu beschreiben (…).’

14 Zie ook M.L. VEYRON, Le toucher dans les Évangiles, Paris 2013, 115.

15 Voor de dativus possessoris, zie GGNT § 176b; BDR § 189.

16

GRUNDMANN, Das Evangelium nach Lukas, 159, zegt naar aanleiding van de dativus dat deze de betekenis laat raden die de jongen voor zijn moeder bezit; F. GODET, Commentaar op het Evangelie van Lucas, Utrecht z.j., 413, zegt over de dativus dat deze de tederheid van de pas verbroken band uitdrukt. Volgens J. ERNST,Das Evangelium nach Lukas

(RNT), Regensburg 19835, 186, duidt de Griekse constructie met de datief het afhankelijk zijn (van haar zoon) aan.

17

Verandering van onderwerp binnen dezelfde zin doet zich vaker voor bij Lucas (Luc. 15,15; 17,2; Hand. 6,6; 10,4), vgl. G. ROCHAIS, Les récits de résurrection des morts dans le Nouveau Testament (SNTSMS 40), Cambridge (1981) 2005, 26v.

18 Voor de weduwe in Lucas zie R.M.PRICE, The Widow Traditions in Luke-Acts. A Feminist-Critical Scrutiny (SBLDS 155), Atlanta 1997; M. LEINEWEBER, Lukas und die Witwen. Eine Botschaft an die Gemeinden der

hellenistisch-römischen Gesellschaft (EH 23/915), Frankfurt 2011; C. BACK, Die Witwen in der frühen Kirche, Frankfurt am Main 2015, 90-168.

19 Voor de weduwe in het OT zie R.D. PATTERSON, The Widow, the Orphan, and the Poor in the Old Testament and Extra-Biblical Literature, BSac 130 (1973), 223-234; F.C. FENSHAM, Widow, Orphan and the Poor in Ancient Near Eastern Legal and Wisdom Literature, JNES 21 (1992), 129-139; M. SNEED, Israelitic Concern for the Alien, Orphan, and Widow. Altruism or Ideology? ZAW 111 (1999), 498-507; P. GALPAZ-FELLER, The Widow in the Bible and in Ancient Egypt, ZAW 120 (2008), 231-253; A. SCHNELLENBERG, Hilfe für Witwen und Waisen. Ein gemein-altorientalischen Motiv in wechselnden alttestamentlichen Diskussionszusammenhängen, ZAW 124 (2012), 180-200.

20 CAMPBELL, The Prince of Life, 343: ‘The saddest note is found in the words “and she was a widow”. Once before they had carried a body through the gate, the body of this woman’s husband.’

brengt S.M. Fischbach tot de uitspraak dat de vrouw aan een ellendig bestaan in bittere nood is uitgeleverd.21

De schets van de beginsituatie eindigt met de vermelding dat de vrouw door een aanzienlijke menigte uit de stad wordt begeleid. De betrokkenheid van de mensen op deze weduwe komt ermee tot uitdrukking.22 De focus is op haar (zie σὺν αὐτῇ). De menigte die Jezus begeleidt, heet ὄχλος πολύς (‘een talrijke menigte’) (Luc. 5,29; 6,17; 8,4; 9,37, plur. 5,15; 14,25; Hand. 6,7), ter onderscheiding daarvan noemt de verteller deze menigte ὄχλος (τῆς πόλεως) ἱκανός (‘een

aanzienlijke menigte’). Deze formulering komt verder niet in het Lucasevangelie voor, maar nog wel in Handelingen (11,24.26; 19,26).

Samenvattend moeten we zeggen dat de feitelijke noodsituatie, die in 7,12b wordt geformuleerd, één persoon betreft: ‘En zie, een gestorvene wordt uitgedragen’, maar deze wordt wel direct daarna in relatie getekend: ‘een enige zoon voor zijn moeder’. De verteller verlegt de aandacht vervolgens – in twee zinnen die aan 7,12a-c ondergeschikt zijn – naar haar. Wat uit alle bijstelling (v. 12c en 12d) blijkt, is hoe dramatisch de situatie voor de moeder is die weduwe is en nu – met dood van haar enige zoon – voor de tweede keer naar het graf moet. Dat hoeft ze niet alleen te doen, er blijkt een grote groep mensen uit de stad te zijn die haar daarin vergezellen.