• No results found

ver-113 —

oordeelde Inlanders gemerkt : B B 1.

,, Veroordeelden, tot dwangarbeid in den ketting" en het tweede voor dezelfde klasse van veroordeelden, g e m e r k t :

B B 2. Veroordeelden tot dwangarbeid buiten den ketting, van elders komende'''' hebben een kolom meer, omdat ook de vermelding van het besluit, houdende straf-phatsaanwijzing, wordt vereischt.

Bij het derde register gemerkt : B B 3.

Veroordeelden tot dwangarbeid buiten den ketting 1er plaatse der veroordeeling, en liet vierde gemerkt, B B 4. Tot tenarbeid-stelling blokarrest en gevangenisstraf op de politierol veroordeelden,'1'' vervalt die kolom en is liet aantal gelijk aan dat der staten voor veroordeelde Europeanen.

Voor gegijzelde personen worden 2 re-gisters aangehouden.

Het eerste g e m e r k t : ,,C. Europeanen'1'' heeft 16 kolommen, het tweede gemerkt

„C. C. Inlanders'' 14, omdat voor gijze-ling van Inlauders niet alle vereischten dezelfde zijn als voor Europeanen.

Behalve deze moeten nog 3 registers aangehouden worden.

Het eerste gemerkt D, is een „Register van door gevangenen medegebrachte- en door den Cipiier in bewaring genomen goederen en gelden'', en moet aangehouden worden ter voldoening van art. 8 van liet regle-ment.

Het tweede, gemerkt E, is een regis-ter tot het opteekenen van de verleende vergunningen tot bezoek en, het gebruik en misbruik dal daarvan is gemaakt. Art. 19 tot 23 van het reglement.

Het derde en laatste, gemerkt E. is een

— 114

register van, ingevolge art. 52 en vol-gende van het reglement in de gevange-nis opgelegde straffen.

Op eene nauwkeurige bijhoading dezer registers stel ik ten hoogste prijs.

[Bijblad N o . 3 2 7 7 ] . Zie voren onder art. 76.

[Bijblad No. 4 2 0 1 ] .

Uit aanteekeningen van registratie, op gewijsden gesteld, is mij gebleken, dat sommige Officieren van Justitie bij de bepaling van den dag van het ontslag-van veroordeelden, den dnnr ontslag-van den lijfsdwang, welke wegens het niet betalen van opgelegde geldboeten kan worden on-dergaan, in rekening brengen.

Deze opvatting is onjuist.

De lijfsdwang is it^^» subsidiäre straf, welke de geldboete vervangt, maar slechts een middel om den veroordeelde, op wiens goederen het bedrag van de geldboete niet kan verhaald worden, tot de betaling daarvan te dwingen.

Volgt hieruit reeds van zelve, dat de mogelijke duur van den lijfsdwang bij de bepaling van den dag, op weiken een ver-oordeelde m vrijheid gesteld moet den, met in rekening gebracht mag wor-den, de hierboven vermelde wijze van handelen kan ernstiger gevolgen na Zieh sleepen, namelijk, dat de Ambtenaar be-last met het ontslaan van een veroor-deelde, die vóór of gedurende het onder-traan van den lijfsdwang betalen wil, zich, niettegenstaande de duidelijke wetsbepa-lingen, door den datum van het ontslag op het gewijsde gesteld, zoo zeer gebon-den acht, dat hij schroomt de

invrijheid-115 —

stelling van den veroordeelde te gelasten, alvorens liij het gevoelen van den Offi-cier van Justitie ingewonnen heeft, zoo-dat de mogelijkheid ontstaat, zoo-dat de ver-oordeelde eene langere berooving van zij-ne vrijheid ondergaat, dan volgens het gewijsde geoorloofd is.

Naar aanleiding van het bovenstaande, heb ik mitsdien de eer UEdG. te verzoe-ken, bij het registreeren van gewijsden de wettelijke voorschriften [Stbld. 1847 No. 28] nauwgezet toe te passen.

[Bijblad No. 4 2 0 8 ] .

Door den Directeur van Justitie zijn bij Circulaire van. 11 Maart 1886 N o . 1548 aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur aangeboden de hierachter vol-gende nieuwe modellen voor de dagstaten van het aantal gevangene Inlanders en met hen gelijkgestelden van iedere cate-gorie in elke gevangenis, en voor de sta-ten der voorgevallen veranderingen onder de dwangarbeiders in elke afdeeling of onderaf deeling, met verzoek om deze nieuwe modellen te willen volgen en doen volgen.

Ingevolge de Circulaire van genoem-den Departementschef van 14 Januari 1874 No. 167, moet op de bijhouding van de hierboven in de eerste plaats ver-melde staten door de cipiers of het an-der opziehtvoerend personeel bij de be-trokken gevangenissen, geregeld controle gehouden worden en maandelijks een af-schrift van die staten worden ingezonden aan het Departement van Justitie.

Ten aanzien van de hierboven in de tweede plaats vermelde staten is bij de

116 —

Circulaire van den Directeur van J u s -titie van 15 Januari 1875 No. 173 aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur, on-der verwijzing naar Bijblad No. 2476, opgemerkt, dat politioneel veroordeelden tot ten arbeid stelling aan de openbare . werken niet op die staten vermeld beliooren te w o r d e n ; — e n voorts dat de aanteeke-ning op de achterzijde der staten, be-treffende de wijze, waarop in de afgeloo-pen maand over de arbeidskrachten der veroordeelden is beschikt, niet mag wor-den achterwege gelaten, en dat de inzen-ding der staten geregeld na het verstrij-ken van iedere maand afdeelingsgewijze moet geschieden, zoodat uit iedere afdee-ling, door tusschenkomst van den Resi-dent, maandelijks een door dezen voor-gezien geteekende staat ontvangen wordt.

Eindelijk zijn bij de evenaangehaalde Circulaire van 15 Januari 1874 No- 173 nog de volgende voorschriften gegeven.

Vermits bij het Departement van J u s -titie op de wijze, aangegeven bij Staatsblad 1847 No. 28, een register wordt aange-houden van de veroordelden tot dwang-arbeid, wier sterfplaatsen door den Direc-teur worden aangewezen, behoort aan dat Departement door de Hoofden van Ge-westelijk Bestuur geregeld mededeeling te worden gedaan van elke aankomst van veroordeelden ter aangewezen sterfplaats, met opgave van dagteekening van aan-komst, naam van den veroordeelde en dag eu nummer van het besluit van sterfplaats-aanwijzing. Daardoor wordt controle op de geregelde verzending der veroordeel-den mogelijk.

— 117 —

Artikel 91.

Artikel 92.

Geene verzending van veroordeelden