• No results found

Reglement op de uitoefening der Politie, de Bur- gerlijke rechtspleging en de Strafvordering onder

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Reglement op de uitoefening der Politie, de Bur- gerlijke rechtspleging en de Strafvordering onder "

Copied!
158
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

•m

DE ZESDE TITEL

•s * 'J' ß

I 't

i

!

VAM HET

Reglement op de uitoefening der Politie, de Bur- gerlijke rechtspleging en de Strafvordering onder

de Inlanders en de daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera en daar-

op betrekking hebbende Staats- en Bij bladen (in extenso).

BIJEENVERZAMELD DUO H

'R. M. A. DHIPOKOESOEMO,

Inlandsoh-OJßcier van Justitie van Keboemen.

•'—•>Ss-o-sB-

re (âj ;

ïttdüasesss*

JOGJAKARTA, — W. A. TAN DER H U C H T & Co.

1900.

i:;i;!i',i:i|-.i:!!jii!!l!liilii!( ii:i!ii,Mi!i:ilii:ii s::l::l;t:n klinui:iiiiiii::i!ii'i'-

^^^^z^^^z^:^^^^^zzz::^^ ^^z:z-^ m

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 1947

h

(3)
(4)
(5)

DE ZESDE TITEL

VAN HET

Reglement op de uitoefening

1

der Politie, de Burgerlijke rechtspleging en de Strafvordering onder de Inlanders

en de daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera en daarop betrek-

king hebbende Staats- en Bij- bladen (in extenso).

BIJEENVERZAMELD DOOK

R, M. A, DHIPOKOESOEMO,

Inlandsch-Offioier van Justitie te Keboemen.

/ V * VOOR

(TAAL-,U

JOGJAKARTA, — "W. A. VAN DEH H U C H T & Co.

1900.

(6)
(7)

-.

L. S.

Met de verzameling van de hierachter volgende bepalingen c. a. on- der bevoegde leiding bedoelt de ondergeteehende slechts den betrokken Hee- ren Ambtenaren bij het Binnenlandsch-Besttmr zoo mogelijk een dienst te bewijzen.

Hoogachtend-'

DHIPOKOESOEMO.

Keboemen, 31 Juli 1900.

(8)
(9)

REGLEMENT

©p de uitoefening dei? politie, de burgerlijke rechtspleging en de straf vordering onder- de I n l a n d e r s en de

daarmede gelijkgestelde p e r s o n e n . (Staatsblad 1848 No. 16)).

ZESDE TITEL.

Van de 'Residenten en Assistent-Residenten.

Artikel 75.

[1]. De Resident staat aan het hoofd der politie in zijne residentie, eu is bevoegd om tot derzelver handhaving den bijstand der gewapende macht te vorderen.

[21. De Residenten zijn elkander te dien aanzien wederkeerig hulp en bijstand noodig.

Artikel 76.

Niemand mag zouder schriftelijk

bevel van den Resident, of namens

dezen van den Assistent-Resident,

in hechtenis worden genomen, dan

alleen in de gevallen bij dit regle-

ment voorzien, waarin de bevoegd-

(10)

heid tot het doen van aanhoudingen uitdrukkelijk aan anderen is toege- kend.

[Artikel 4<]. In geval van misdrijf of overtreding op heeterdaad ontdekt, is een ieder bevoegd den verdachte aan te kou- den en te brengen voor eenen der met de uitoefening der politie belaste beambten.

Deze laatsten zijn, in geval van ont- dekking op heeterdaad, tot die aanhou- ding verplicht, alsmede tot de onmiddel- lijke aanwending van alles wat dienstig kan zijn om het feit tot klaarheid te bren- gen.

[Artikel 12]. De gestelde nachtwach- ten zullen alle lieden, die door het dra- gen of vervoeren van verdachte goederen, liet drijven van buffels of ander vee, waar- van zij het bezit niet kunnen rechtvaar- digen, of om eenige andere reden, grond geven tot het vermoeden, dat zij een straf- baar feit hebben gepleegd of voornemens zijn te plegen, moeten aanhouden en on- verwijld voor het dorpshoofd brengen.

[Artikel 16]. Behoudens het bepaal- de bij artikel 12, mogen de dessahoof- den nimmer op eigen gezag iemand in hechtenis nemen, dan alleen bij ontdek- king op heeterdaad, of wanneer er ge- gronde vrees bestaat, dat verdachte per- sonen zich door de vlucht aan de ver- volging zullen onttrekken.

In alle gevallen van gevangenneming

zullen zij den verdachte, binnen vier en

twintig uren na de aanhouding, voor liet

districtshoofd doen brengen, met de ge-

(11)

3 —

tuigen en al wat tot bewijs van het ge- pleegde leit kan dienen.

[Artikel 18]. In afwachting der komst van het districtshoofd of van eenen be- ambte die hem vervangt, zal het dorps- hoofd op de plaats zelve en elders waar dit met vrucht schijnt te kunnen geschie- den, alle mogelijke inlichtingen omtrent de toedracht der zaak trachten in te win- nen, en zich niet slechts in het bezit stel- len van alle voorwerpen, welke dienstig kunnen zijn om de waarheid aan het licht te brengen, maar zich ook verzekeren van de verdacht voorkomende persouen, en de- ze tot aan de komst van het districtshoofd in dier voege doen bewaken, dat zij niet met elkander, noch met andere pesonen in overleg of verstandhouding kunnen treden.

Het dorpshoofd zal de aldus aangehou- den personen ondervragen aangaande hun- ne tegenwoordigheid op de plaats des mis- drijf s en hunne schuld of deelneming aan hetzelve ; indien er ooggetuigen ter plaat- se aanwezig zijn, zal hij hen aan deze ter herkenning voorstellen, eu wanneer, zij hun aanwezen op eene andere plaats dan die des misdrijfs, of wel het wettig verkrij- gen van de bij hen gevonden verdachte goederen bewezen mochten, zal hij reeds aanstonds zoo veel mogelijk onderzoek doen naar de waarheid dier opgaven.

Indien de verdachte personen of som-

mige hunner niet hebben kunnen worden

aangehouden, zal het dorpshoofd zijne amb-

genooten in de naburige dorpen onver-

wijld doen kennis dragen van alle om-

(12)

standigheden, die tot opsporing der schul- digen kunnen leiden.

Zoodra liet districtshoofd of een amb- tenaar van zijnentwege op de plaats is aangekomen, zal het dorpshoofd zich on- der diens bevelen stellen.

[Artikel 21]. Het dorpshoofd is me- de verplicht om zich naar de plaats van het gebeurde te begeven, en het districts- hoofd daarvan onmiddellijk bericht te doen toekomen, in geval van moord, doodslag, zware verwonding, brandstichting, roof, diefstal met braak, en alle andere mis- drijven welke zichtbare sporen achterlaten.

Het bepaalde bij artikel 18 is in alle die gevallen toepasselijk.

[Artikel 4 3 ] . Indien bij de schouwing reeds voldoende aanwijzing van schuld tegen iemand bestaat zal het districtshoofd den verdachten persoon in verzekerde be- waring nemeu en denzelven gelijktijdig met de bij het vorige artikel vermelde stukken aan deu Regent opzenden.

[Artikel 4 5 ] . Wanneer eenig misdrijf is gepleegd en er reden is om te vreezen, dat de als daders of medeplichtigen ver- dachte personen, op vrije voeten blijven- de ontvluchten zouden, zullen zij die per- sonen kunnen in bewaring nemen en voor den Regent doen geleiden. De districts- hoofden zullen in het gebruik maken van deze bevoegdheid met omzichtigheid moeten te werk gaan.

[Bijblad N o . 1 2 7 6 ] . De in jongst ver- loopene maauden verkregene ondervinding heeft doen zien, dat Inlanders, die wegens

(13)

geringere misdrijven terechtgesteld, tot kortstondigen dwangarbeid of gevangenis- straf worden verwezen, voor en aleer h u n - ne zaak beslecht zij, eene praeventieve detentie ondergaan, welke de later vol- gende straf in langdurigheid verre over- treft. I k heb het noodzakelijk geoordeeld de aandacht van UHEdGestr. op dit kwaad, waartegen de heilzame bepaling van ar- tikel 296 van het reglement op de straf- vordering voor de Kaden van J ustitie op Java en het Hoog-Gereehtshof vau Neder- landseh-Indië, mitsgaders voor Residen- ten op Java en Madoera rechtsprekende in zaken van overtreding tegen Europe- anen en daarmede gelijkgestelde personen, vaak weinig zal vermogen, te vestigen, met aanduiding van den weg welke, mijns inziens, ter vermijding van hetzelve, voor zoover zulks mogelijk is, moet worden gevolgd.

Hiertoe heb ik de eer UHEdGestr. te wijzen op de artikelen 4, 12, 16, 4 3 , 44 en 81 van het Reglement op de Uitoe- fening der politie, de burgerlijke rechts- pleging en de strafvordering onder de Inlanders op Java en Madoera, welker strikte naleving door de dorps-, districts- en verdere politiehoofden, waarvoor de zorg UliEdGestr. bij dezen ten sterkste aanbevolen wordt, tengevolge moet heb- ben, dat buiten de gevallen van ontdek- king O]) heetei'daad, van vrees voor de ontvluchting des verdachten, dan wel van gewichtige tegen iemand opgerezene ver- moedens bij zware misdaden, niemand dan op bevel van den Resident of Assistent-

(14)

Resident, krachtens de aan deze bij de artikelen 76, 79 en 89 van meergemeld Reglement, verleende bevoegdheid zal wor- den in hechtenis genomen.

Daar verreweg de meeste misdadigers niet oj) heeter daad worden betrapt en vele zieh niet in de beide andere hierbo- ven aangeduide gevallen bevinden, zal het dus meestal van het oordeel van den Re- sident of Assistent-Resident afhangen of een van misdaad verdachte al dan niet in voorloopige hechtenis [de aanwending van welk middel niet steeds vereiseht wordt] gesteld worden zal. Wanneer nu door de Residenten scherp wordt toege- zien, dat nimmer dan in de bij de wet voorziene gevallen eene voorloopige in hechtenis stelling bij de bun ondergeschik- te ambtenaren wordt gedaan en zij zelve van dat middel niet dan bij volstrekte noodzakelijkheid gebruik maken, zal het boven door mij aangeduide kwaad eeni- germate althans, kunnen worden voorkomen.

[Bijblad No. 1 7 0 9 ] . Uit de kennis- name van de staten van de werking der Inlandsche politie over bet jaar 1863, naar aanleiding van mijne Circulaire van den 24ste December 1862 N o . 2 2 1 6 / 4 5 0 6 , van de verschillende Hoofden van Gewestelijk

Bestuur van Java ontvangen, is liet mij gebleken, dat die staten eene zeer ongun- stige verhouding aanwijzen fcusschen het aantal personen, als verdacht aan mis- drijf opgevat, en beu die inderdaad ter zake naar den bevoegden rechter overge- wezen en door dezen veroordeeld zijn.

I n de meeste Gewesten is meer dan de

(15)

7 —

helft der aanvankelijk opgevatte personen, bij gebrek aan voldoende aanwijzingen, bij het voorloopig onderzoek weder in vrijheid gesteld moeten worden, in andere Gewesten is de verhouding veel ongun- stiger, terwijl in enkele Afdeelingen niet het tiende gedeelte der gevangen geno- men verdachten naar den rechter is over- gewezen.

I k behoef er niet op te wijzen welk een kwaad door de ongegronde in hech- tenisstelling van zoo velen over de be- volking wordt gebracht, en boeveel na- deel daardoor tevens aan de Justitie wordt toegebracht, die inmiddels liet spoor dei- wezenlijke schuldigen ziet verloren gaan.

Dezen onguiistigen toestand acht ik hoofdzakelijk hieraan te moeten wijten, dat aan de mindere Inlandsche hoofden, met de uitoefening der politie belast- te groote vrijheid wordt gelaten in de voorloopige opvatting van verdachten, terwijl zij al licht meeiien zich van hun plicht te hebben gekweten, zoo zij slechts een verdachte, hoe onbeduidend ook de aanwijzingen tegen hem zijn mogen, aan de Justitie hebben geleverd.

Het kwaad zal naar mijn oordeel groo- telijks kunnen worden verminderd, door streug vast te houden aan de wettelijke voorschriften en toe te zien dat geen per- sonen zonder redelijken grond worden op- gevat.

Ingevolge art. 70 van het Reglement op de uitoefening der politie, enz. onder de Inlanders, mag niemand zonder schrifte- lijk bevel van den Eesident, of namens

(16)

S —

dezen van den Assistent-Resident, in hech- tenis worden genomen, als alleen in de gevallen bij dit Reglement voorzien, waar- in de bevoegdheid tot het doen van an- houdingen uitdrukkelijk aan anderen is toegekend.

Zoodanige bevoegdheid is, behoudens liet algemeen voorschrift van art. 4 van liet Inlandsch-Reglement, bij ontdekking op heeter daad, toegekend aan de nachtwach- ten in bet geval voorzien bij art. 12 van voormeld Reglement en bij art. 16 aan de dorpshoofden, bij o.itdekking op heeter daad of wanneer er gegronde vrees bestaat dat verdachte personen zich door de vlucht aan de vervolging zullen onttrekken.

Gelijke bevoegdheid is verleend aan de districtshoofden, in bet geval voorzien bij art. 43 van het Reglement en in het algemeen van ontdekking op heeter daad, maar zij moeten in andere gevallen vol- gens art. 44 onverwijld, onder overleg- ging der tot de zaak betrekkelijke rela- zen en andere stukken, een nauwkeurig verslag aan den Regent doen toekomen en diens bevelen vragen en inwachten.

Wanneer het echter te vreezen is, dat de verdachten aan eenig misdrijf, op vrije voeten blijvende, ontvluchten zouden, k u n - nen de districtshoofden ben in verzeker- de bewaring nemen en voor den Regent doen geleiden, doch is daarbij dien amb- tenaren in hel bijzondei- omzichtigheid aanbevolen.

I k heb het van belang geacht op de- ze aangelegenheid Uwe bijzondere aandacht te vestigen en heb de eer UHEdGestr.

te verzoeken, om de betrokken Inlandsche

(17)

i)

hoofden de vereischte omzichtigheid in deze aan te bevelen en toe te willen zien, dat niet zonder redelijken grond tot het in hechtenis nemen van verdachten wor- de overgegaan.

[Bijblad N o . 2 1 6 9 ] . Bijna algemeen schijnen de Residenten en Asistent-liesi- denten de meening te zijn toegedaan dat voor eiken beklaagde, die door hen ter zake van misdrijf of overtreding naar eene rechtbank van omgang of eenen Landaard verwezen is, voorloopige hechtenis onaf- scheidelijk aan de verwijzing is verbonden.

Deze meening is echter onjuist en niet in overeenstemming met de voorschriften van het zoogenaamd Inlandsen-Reglement.

De voorloopige hechtenis is, ingevol- ge het I e . gedeelte van de 4e. zinsnede van art, 83 van dat Reglement," alleen ver- plichtend ten aanzien van hen, die zich bij de verwijzing reeds in voorloopige hechtenis bevinden.

E n wanneer men nu nagaat, welke be- klaagden krachtens gezegd Reglement bij de verwijzing reeds in hechtenis k u n - nen zijn genomen, dan bevindt men dat een groot deel niet voorloopig in hech- tenis behoeft te zijn en dus ook bij de verwijzing niet in hechtenis behoeft te verblijven.

Zij, die bij de, verwijzing reeds in voor- loopige hechtenis kunnen zijn genomen, zijn :

I e , zij. die door de gestelde nachtwach- ten, als grond gevende tot liet vermoe- den dat zij een strafbaar feit hebbeu gepleegd of voornemens zijn te plegen,

(18)

10

zijn aangehouden en niet door het dorps- hoofd of den Regent zijn ontslagen [art.

12, 1 3 , en 51 Inlandseh-Reglement] ; 2e. zij, die op heeterdaad zijn ontdekt.

[Art. 4, 16 en 44 Inlandseh-Reglement].

3e. de verdachten, omtrent welke g e - gronde vrees bestaat dat zij zich door de vlucht aan de vervolging zullen onttrek- ken [art. 16, 18 en 45 Inlandseh-Re- glement] ; en

4e. diegenen, omtrent welken bij de be- schouwing van eeu lijk voldoende aanwij- zing van schuld bestaat, dat zij zich aan manslag hebben schuldig gemaakt, [art.

42 en 43 Inlandseh-Reglement].

Anderen behoeven, voor dat de Resi- dent of Assistent-Resident kennis heeft genomen van de rapporten, relazen en andere stukken, bedoeld bij art. 79 van het Reglement, niet in hechtenis te zijn en kunnen alleen op schriftelijken last van deze besturende ambtenaren, wanneer deze in die bescheiden genoegzamen grond vinden om hen rechtens verdacht te hou- den van zich te hebben schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, hetwelk gevange- nis of eene zwaardere straf ten gevolge kan hebben, vóór de verwijzing in hech- tenis genomen worden.

[Art. 76 en 79 Inlandseh-Reglement].

Behalve in de boven onder N o . 1, 2, 3 en 4 vermelde gevallen hebben dus de Residenten en Assistent-Residenten het geheel en al in hunne macht [voor zoo- verre de zaak namelijk niet is van de competentie van eenen Raad van Justitie]

Inlanders of met dezen gelijkgestelden,

(19)

1 1 —

die van misdrijf of overtreding worden verdacht, al of niet vóór de verwijzing in hechtenis te doen nemen.

Daartoe znllen onder anderen, redenen bestaan wanneer het misdrijf, waarvan de beklaagde wordt verdacht, van zoodauigen ernstigen aard is, dat hij daardoor als gevaarlijk moet worden geacht voor de openbare orde of voor de veiligheid van anderen, of wel wanneer bij den Rési- dent of den Assistent-Resident goed g e - motiveerde vrees aanwezig is, dat hij zal ontvluchten, of ook wel wanneer hij, op- geroepen zijnde om voor do autoriteit te verschijnen, weigerachtig is aan de op- roeping te voldoen, maar er zullen dan toch nog zeer vele gevallen overblij- ven, waarin het geheel onnoodig is den verdachte voorloopig in hechtenis te doen nemen.

I k heb enz.

[Bijblad No. 3 2 7 7 ] . Het is mij ge- bleken dat op vele plaatsen de gevange- nisregis ters, waarvan de aanhouding is bevolen bij art. 3 van het Reglement van orde en tucht [Staatsblad 1871 No. 78].

en waarvoor de modellen bij Circulaire van den Directeur van Justitie dd° 8 J u l i 1871 No, 1 8 1 4 / 2 8 5 8 [Bijblad No.

2488] zijn vastgesteld, zeer onvolledig en verward worden bijgehouden en op sommige plaatsen zelfs in het geheel niet bestaan.

Het behoeft geen betoog, dat hierdoor controle over de gevangenen, hunne opname in de gevangenis en hunne tijdige invrijheid- stelling of verzending bemoeielijkt wordt.

(20)

12 -

Naar aanleiding hiervan breng ik, voor zooveel noodig, onder Uwe aandacht de aan de Hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk Bestuur bij artikel 42 van genoemd Regle- ment opgelegde verplichting, om steeds toe te zien, dat de voorgeschreven regis- ters behoorlijk worden aangehouden en beveel ik U in het belang eener goede contrôle, de stipte naleving van dat voor- schrift dringend aan.

Voorts vestig ik Uwe aandacht op de ondervolgende onregelmatigheden, die op veel plaatsen nog voorkomen, met verzoek daarvan, voor zoover zij te Uweiit plaats hebben, een einde te maken:

I e . I n strijd met artikel 76 van het Inlandsen-Reglement worden praeventieve gevangeneu in de gevangenis opgenomen op mondelingen last van het Hoofd van Bestuur of op een door den Djatsa af- gegeven briefje, instede van op een schrif- telijk bevel van liet Hoofd van Plaatselijk Bestunr.

De Cipiers moeten echter een wettig bevelschrift ontvangen en dit in hunne registers opnemen, ten einde niet aan ' strafrechterlijke vervolging volgens artikel

70 van het Europeesche of artikel 78 van het Inlandsch-Strafwetboek blootge- steld te worden.

2e. I n sommige Aideelingen wordt de berekening van den straftijd niet gelet op het bepaalde bij artikel 366 van het I n - landsch-Reglement, volgens hetwelk de maand op dertig dagen gesteld wordt.

3e. Bij door den Landraad tot één jaar dwangarbeid buiten den ketting of eene mindere straf veroordeelden wordt de ter-

(21)

13 —

mijn van 21 dagen niet overal afgewacht vóór de tenuitvoerlegging van de vonnis- sen, waarvan geen revisie verlangd wordt.

Uit is onwettig, ook al hebben de ver- oordeelde en de Ujaksa vóór het verstrij- ken van dien termijn verklaard, dat zij geen revisie verlangen, daar geen vonnis mag worden uitgevoerd vóór den dag, waarop het kracht van gewijsde heeft verkregen, hetgeen alleen blijken kan uit de acte, bedoeld bij de tweede alinea van artikel 317e van het Inlandsch-Ee- glement.

[Bijblad No. 4030]. Zoowel in de hiel- te. Lande verschijnende tijdschriften, aan de kennis der rechtswetenschap gewijd, als in andere geschriften worden herhaalde klachten aangeheven over langdurige prae- ventieve hechtenis.

Het is der Begeering bij onderzoek gebleken, dat vele van die klachten niet ongegrond zijn en het komt Haar voor, dat zij bij voldoende bekwaamheid, dili- gentie en vigilantie der betrokken amb- tenaren en colleges dikwijls hadden kun- nen- en voor den vervolge ook zullen kunnen worden voorkomen.

Het behoort tot de competentie van UHEdG. om de ambtenaren aan Uw toe- zicht onderworpen aan eene strenge en stipte opvatting hunner taak ook te dien aanzien te houden.

Niet dan in zeldzame gevallen pleegt echter UHEdGestr. der Regeering mede- deeling te doen van de tekortkomingen, welke op dit punt te Uwer kennisse ko- men, zoodat veel Haar onttrokken blijft, dat vooral bij kwesties van bevordering

2

(22)

zijn gewicht in de schaal behoorde, te leggen. De Regeering, wenschende al hetgeen in Haar vermogen ligt te doen om ecne prompte rechtsbedeeling te be- vorderen, zag daarom gaarne, dat U H E d G . op de langdurige en onnoodige gevangen- houdingen streng acht gaf en van Uwe aanmerkingen en terechtwijzingen ter zake dadelijk aan de Regeering mededeeling deed, opdat te zijner tijd, voor zooveel noodig, daarop kunne worden gelet.

Door enz.

[Bijblad N o . 4 1 6 2 ] . Bij het Koninklijk besluit dd° 10 Februari 1885 No. 1 1 , afgekondigd bij liet Indisch Staatsblad van dit jaar No. 8 1 , zijn de bestaande bepalingen omtrent de voorloopige in hechtenis- en de terechtstelling van I n - landers en met dezen gelijkgestelde per- sonen op Java en Madoera aanmerkelijk gewijzigd en bestaat er tusscheu deze en de thans nog vigerende voorschriften een zeer groot verschil.

Door de Regeering is mij opgedragen de betrokken ambtenaren te wijzen op de strekking der nieuwe bepalingen in welke de voorloopige hechtenis a. moet, b . kan worden bevolen, en C. uitdrukkelijk ver- boden is.

I n voldoening aan deze opdracht, heb ik de eer Uwe aandacht op het navol- gende te vestigen :

Ofschoon liet overbodig geacht kan wor- den, zoo teeken ik ten overvloede dan, dat deze bepalingen behooren opgevolgd te worden, zoowel door de Hoofden van Gewestelijk- en Plaatselijk Bestuur, die

(23)

15 —

met rechtsspraak belast gebleven zijn, als door hen, in wier gewesten rechtsgeleer- den als voorzitters van de landraden zijn benoemd.

Uit de considerans van liet Koninklijk besluit blijkt, dat de lioofdstrekking is paal en perk te stellen aan het misbruik, hetwelk van de bevoegdheid om inlanders voorloogig gevangen te nemen en te hou- den gemaakt wordt.

Om die reden behoort dit punt het eerst behandeld te worden.

Vooraf echter is het noodig er op te wijzen, dat, zooals uit de gewijzigde arti- kels 83 en 84 van het Inlaiidsch-llegle- ment blijkt, door deze bepalingen geen inbreuk wordt gemaakt op de bevoegdheid van de ambtenaren en beambten van de politie, om in het belang van het hand- haven der openbare rust, personen aan te houden, zooals onder verschillende woorden in artikel 12, 4 5 , 18. 2 1 en 4 3 van het lulandsch-Eeglement is toegestaan.

Ten einde echter het belemineren van de persoonlijke vrijheid zooveel mogelijk te voorkomen, behooren de daartoe bevoeg- de Inlandsche en Europeesche ambtenaren er voor te waken, dat ten opzichte van die aangehouden personen de betrekkelijke voorschriften met de meeste zorgvuldig- heid worden nageleefd.

• Omtrent de gevallen, in welke de aan- gehouden verdachten in voorloopige hech- tenis moeten blijven of daarin gesteld moeten worden, kan ik mij kortheidshalve gedragen aan de gewijzigde redactie van art. 83 alinea 1 van het Inlandsoh-B,e- gle inent.

(24)

I n alinea 2 van dat artikel zijn de gevallen opgenomen, in welke de inhech- tenisstelling of het daarin verblijven toe- gelaten is.

I n de eerste plaats wordt genoemd, indien tegen het feit dwangarbeid buiten den ketting voor meer den twee jaren is bedreigd, of met andere woorden indien het minimum der bedreigde straf twee jaren dwangarbeid buiten den ketting is, zooals bijv. in art. 4 7 , 5 0 , 57, 66, 67, 9 7 , 1 0 9 alinea 3 , 1 1 9 , 122 alinea 3, 1 2 I , 385 enz. van het Inlandsen-Strafwetboek.

I n de tweede plaats worden eenige straf- bare feiten genoemd, tegen welke als mi- nimum eene straf beneden twee jaren dwang- arbeid buiten den ketting is gesteld.

Omtrent dit laatste punt merk ik op, dat de inhechtenisstelling enz. ook toe- gepast kan worden op hen, die door zich, na het ondergaan van vroegere bij de wet

vermelde veroordeelingen, schuldig te ma- ken aan feiten, strafbaar gesteld bij ar- tikel 305 voorlaatste alinea, 317 alinea 2, 328 alinea 2, 332 alinea 2 en 350 alinea 2 van evenaangehaald wetboek, tot eene zwaardere, dan de bij die wetsbepa- lingen bedreigde straf, veroordeeld moeten worden.

I n de derde plaats volgen de overtredin- gen, waartegen behalve geldboete of ver- beurd verklaring, dwangarbeid buiten den ketting is bedreigd.

Indien de tot overwijzing bevoegde amb- tenaar oordeelt, dat het gehouden onder- zoek te onvolledig is, om naar aanleiding daarvan te kunnen beschikken, moeten

(25)

17 —

zij, die verdacht worden feiten te hebben gepleegd sub

Ia a. bedoeld, aangehouden blijven, en kan het voortduren van de aanhouding of het aanhouden van hen sub

Ia b. vermeld, met inachtneming van de daarbij gemaakte onderscheidingen, bevo- len worden, zooals blijkt uit de redactie van de gewijzigde alinea 3 van art. 84 van het Inlandsch-Reglement.

In alle andere gevallen is de inhech- tenisstelling of het laten voortduren van de voorloopige aanhouding verboden.

Dit geldt zoowel voor hen, die naar de Rechtbanken van Omgang en de Land- raden verwezen worden, als voor hen wier zaken tot de kennisneming van den po- litierechter, het regentschaps- of districtsge- recht behooren, zij moeten onmiddellijk in vrijheid gesteld worden. Vindt echter de tot overwijzen bevoegde ambtenaar ter- men de zaak dadelijk op de politierol te behandelen dan moeten de daarheen ver- wezen verdachten, die tot het ondergaan der straf van ten arbeidstelling voor den kost zonder loon of gevangenis veroor- deeld worden, die straf onmiddellijk na de uitspraak ondergaan en vervalt h u n - ne invrijheidstelling.

Als tot dit onderwerp behoorende ves- tig ik de aandacht op art. I I van het onderwerpelij k Koninklijk-Besluit, krach- tens hetwelk beklaagden, die ingevolge de thans nog vigerende bepalingen zich in hechtenis bevinden, bij de inwerking- treding van dit besluit dadelijk op vrije voeten gesteld moeten worden, indien zij

(26)

volgens de nieuwe voorschriften niet in hechtenis gesteld mogen worden.

Alvorens van dit onderwerp af' te stap- pen, vermeen ik te moeten wijzen op een thans vrij algemeen heerschend misbruik, n. 1. dat de besturende ambtenaren zieh de bevoegdheid aanmatigen om op vrije voeten gelaten beklaagden, na hunne ver- oordeeling door de Landraden, maar vóór dat de vonnissen in kracht van gewijsde gegaan zijn, bij wijze van voorzorgsmaat- regel gevangen te laten nemen.

Is toch een strafgeding eenmaal in handen van den rechter, dan houdt alle bevoegdheid tot inmenging door besturen- de ambtenaren op, zij treden eerst dan weer handelend op, als de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken, ten fine van ten uitvoerlegging, in h u n - ne handen gesteld worden.

I k acht het noodig de aandacht op dit punt te vestigen, om de besturende amb- tenaren te vrijwaren voor strafvervolging, tot welke dergelijke onwettige handelin- gen aanleiding kunnen geven.

De overige artikelen zijn te duidelijk om uitgebreide toelichtingen te vereischen.

Met een enkel woord stip ik aan, dat besturende arnbtenareu, die met de recht- spraak belast zijn, in hunne hoedanigheid van voorzitter beklaagden naar den Land- raad behooren te verwijzen [art. 8 3 , jo.

2 4 0a en e van het Inlandsch-Reglemeut].

De gevallen bedoeld bij art. 2.40t» en 24<0d en volgende kunnen met stilzwijgen worden voorbij gegaan, omdat het niet aan te nemen is, dat de Resident [Assis-

(27)

— 19 —

Artikel 77.

De Residenten zijn verplicht om op schriftelijke vordering, hetzij van den Procureur-Generaal, hetzij van den Officier bij eenen der Raden van Justitie, of ook van eenen anderen

Resident, de, als verdacht opgegeven personen, die zich in hunne résiden- tiel] bevinden, in hechtenis te doen nemen, in welk geval de a a n h o u d i n g geschiedt op de verantwoordelijkheid van hem, die dezelve gevorderd heeft.

tent-Resident] die na gehouden onderzoek oordeelt, dat xle zaak tot de kennisneming van den Landraad behoort, in zijne hoe- danigheid van voorzitter van die recht- bank op die beslissing zal terugkomen.

Omtrent artikel 240

e

komt liet mij voor, dat dergelijke gevallen zich slechts kun- nen voordoen tusschen besturende amb- tenaren en zelfstandige Landraad voorzit- ters [Omgaande Rechters].

Door de verwijzing naar den politie- rechter, liet regentschaps- en districtsge- reelit ontstaat voor deze rechters wel de verplichting om die zaken te onderzoeken en te behandelen ; op hunne vrijheid van rechtspraak wordt daardoor geen inbreuk gemaakt, zij mogen eu moeten beslissen volgens de wet, zoo zelfs dat indien zij oordeelen, dat niet zij, maar rechtbanken met uitgebreider rechtsmacht daarvan ken- nis moeten nemen zij met vermelding van de daartoe leidende motieven in dien zin moeten beslissen.

Ik vermeen enz.

(28)

— 20 —

Artikel 78.

[1]. De Residenten zullen zonder ver- wijl kennis nemen van de hun door de Regenten, ingevolge ar- tikel 76, toegezonden rapporten der districtshoofden, en van de verdere daartoe betrekkelijke stukken, en daarop naar bevind van zaken beschikken, na het

gevoelen van den Regent geraad- pleegd en den Hoofddjaksa ge- hoord te hebben.

[2]. Indien de zaak een nader on- derzoek vereischt, stellen zij tot dat einde de stukke o in han- den van den Hoofd dj aksa, of van zoodanig ander beambte, als zij oordeelen daarmede te moe- ten belasten.

[Staatsblad 1867 No. 58].

Heeft goedgevonden en verstaan : Onder nadere goedkeuring des Konings te bepalen als volgt:

Art. 1. In de Assistent-Residentiën

Kraksaän en Loemadjang [Residentie Pro-

bolinggo], zijn met opzicht tot de politie

en Justitie alle voorschriften van het

Reglement op de uitoefening der politie,

de burgerlijke rechtspleging en de straf-

vordering onder de Inlanders en daarme-

de gelijkgestelde personen op Java en

Madoera, waarin sprake is van den Re-

gent, toepasselijk op den Patih, die iu

ieder dier af deelingen den Regent van

Probolinggo vertegenwoordigt.

(29)

n —

Art. 2. Voor zoover de Assistent-Re- sidentiën Kraksaän en Loemadjang be- treft, houdt het Regentschapsgerecht van het Regentschap Probolinggo zijne zittin- gen op de hoofdplaats van ieder dezer af- deelingen.

Art. 3. De afkondiging dezer ordon- n a n c e wordt gerekend bekend te zijn op den dag harer opname in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië.

[Staatsblad 1867 N o . 1 4 6 ] . Heeft goedgevonden en verstaan : Onder nadere goedkeuring des Konings te bepalen, als volgt :

Art. 1. I n de Assistent-Residentie An- jer [Residentie Bantam], zijn met opzicht tot de politie en Justitie alle voorschrif- ten van het Reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de lulanders en daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera, waarin sprake is van den Regent, toepasselijk op den Patih, die in die afdeeling den Regent van het Noor- der-Regentschap [Serang] vertegenwoor- digt.

Art. 2. Voor zoover de Assistent-Re- sidentie Anjer betreft, houdt het Regent- schapsgerecht zijne zittingen op de hoofd- plaats dier afdeeling.

Art. 3. De afkondiging dezer ordon- mancie wordt gerekend bekent te zijn, op den dag harer opname in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië.

[Staatsblad 1870 N o . 123].

Heeft goedgevonden en verstaan :

(30)

22 —

Ondei' nadere goedkeuring des Konings te bepalen, als volgt:

Art. 1. I n de Assisteiit-Residentiën dei- residentie Preanger-Regentschappen, waar een Patih den betrokken Regent vertegenwoordigt, zijn met opzicht tot de politie eu Justitie alle voorschriften van het Reglement op de uitoefening der P o - litie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de Inlanders en daar- mede gelijkgestelde personen op Java en Madoera, waarin sprake is van den Re- gent, op zoodanigen Patih van toepassing.

Art. 2. Het Regentschapsgerecht in de regentschappen der Preauger-Regent- schappen, waartoe meer dan eene Assis- tent-Residentie behooreu, houdt zijne zit- tingen op de hoofdplaats van elk dezer af deelingen.

Art. 3. Deze ordonnancie treedt in werking met den i e . Januari 1 8 7 1 .

[Staatsblad 1870 N o . 1 9 9 ] . Heeft goedgevonden en verstaan ; Met intrekking van art. 3 de]' ordon- nantiën van 10 September 1870 en van art. 4< der ordonnancie van dezelfde dag- teekening, Staatsbladen No. 1 2 1 , 122 en 123, te bepalen, dat het tijdstip der in- werkingtreding van die ordonnantiën in overeenstemming met de nadere bevelen van het opperbestuur later zal worden vastgesteld.

Aant. Zie de aaut. bij Stbld. 1870 No.

121, 122 en 123.

[Staatsblad 1871 N o . 4 5 ] .

Ordonnantie van den Gouverneur-Ge-

(31)

23

neraal, van 13 April 1 8 7 1 , waarbij, ten vervolge van de ordonnantie van 29 De- cember 1870, Stbld. N o . 199, wordt be- paald, dat de ordonnaneiën van 10 Sep- tember 1870, Stbld. No. 1 2 1 , 122 en 1 2 3 , houdende wijzigingen in liet Binnenlandsch- Bestuur in de residentie Preanger-Regent- scbappen, in werking zullen treden den I e . J u n i 1 8 7 1 .

[Bijblad No. 1518].

Tusschen een Resident en een Omgaan- den Rechter is verschil van gevoelen ge- rezen nopens de vraag, of bij afwezigheid van den Resident van de hoofdplaats van het Gewest, de Secretaris der residentie strafzaken naar een Rechtbank van Om- gang kan overwijzen.

Bij art. 93 en 112 van liet Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het be- leid der Justitie, is deu Secretaris eener residentie, bij afwezigheid, belet of ont- stentenis van den Resident, in sommige gevallen de bevoegdheid toegekend, om op te treden als Voorzitter van den Land- raad of als rechter in politie overtredin- gen, bedoeld bij de 4e. afdeeling van het 2e. hoofdstuk van dat reglement.

Maar nergens is de Secretaris bevoegd verklaard tot de werkzaamheden en ver- richtingen, welke bij art. 78 en volgen- de van het Inlandsen-Reglement aan de Residenten zijn opgedragen.

Alleen kunnen de Assistent-Residenten in de afdeelingen en op de hoofdplaatsen, waar zoodanige ambtenaren voor de po- litie zijn aangesteld, krachtens het 2e.

lid van artikel 89 van het Inlandsch-Re-

(32)

glement, door den Resident gemachtigd worden om, namens hem die beslissingen te nemen, onder de waarborgen daarbij voorgeschreven ; doch met uitdrukkelijke bepaling bij het 3e. lid van voormeld artikel, dat die machtiging zich niet mag uitstrekken tot de overwijzing van zaken naar de Rechtbank van Omgang.

De Secretaris kan dus geene overwij- zing doen, maar de stukken zullen tot dat einde den Resident zelve behooren te worden toegezonden.

Eene overwijzing naar de Rechtbank van Omgang door den Secretaris, zoude zelfs in bepaalden strijd zijn met het be- ginsel van het 3e. lid van art. 89 van het Inlandsch-Reglement.

De Resident ontleende de bevoegdheid van den Secretaris tot overwijzing van strafzaken echter niet aan de reglemen- ten op de rechterlijke inrichting of de manier van procederen, maar aan art. 6 van de Instructie voor de Hoofden van Gewestelijk bestuur. [Stbld. 1859 ATo.

1 0 2 ] , krachtens welk artikel bij over- lijden, ziekte of andere wettige verbin- dering van den Resident, zijn ambt tijdelijk wordt waargenomen door den Assistent-Resident of door den Secre- taris, indien op de hoofdplaats geen Assistent-Resident bescheiden is en zulks tot dat door den Gouverneur-Oeneraal daarin zal zijn voorzien. Maar daar wordt een geheel ander geval bedoeld, namelijk dat het ambt tijdelijk uit hoofde van een der opgenoemde redenen is overgegaan op den Secretaris.

(33)

25 —

I n dat geval toch handelt de Secreta- ris niet quatalis, maar als waarnemend Resident ; en is als zoodanig tot alle han- delingen van Resident bevoegd, dus ook tot de overwijzing van strafzaken naar de Rechtbank van Omgang.

Is de Resident alleen afwezig van de hoofdplaats, dan blijft hij toch Resident ; hij moge den Secretaris opdragen de loo- pende administratieve werkzaamheden af te doen en de rechterlijke voor zoover de wettelijke bepalingen zulks toestaan ; de Secretaris heeft nogthans niet de bevoegd- heid alle rechten van den Resident uit te oefenen.

De Resident maakte de opmerking, dat indien de Secretaris eene zaak niet wettig kan overwijzen naar de Rechtbank van Omgang, hij zulks ook niet zal kunnen doen naar den Landraad. Die opmerking is juist.

Ofschoon hieraan geen bepaald verbod als van het 3e. lid van art. 89 van het Inlandsch-Reglement in den weg staat, is de bevoegdheid den Secretaris niet bij de wet gegeven en bestaat zij alzoo niet voor hem.

De Resident gaf ten slotte aan de Re- geering in overweging oin, naar aanleiding van art. 82 van het Regeerings-reglement en art. 2 van liet Reglement op de Rech- terlijke Organisatie te verklaren, dat onder de wettige verhindering, bedoeld bij art.

6 der Instructie voor de Hoofden van Gewestelijk Bestuur [Stbld. 1859 N o . 102]

ook begrepen is afwezigheid van den Re- sident en dat de daarbij vermelde amb-

(34)

26 —

tenaren mitsdien bevoegd zijn tot alle zoo- danige handelingen, als welke liet hoofd van het Gewestelijk Bestuur op de plaats aanwezig zijnde, zelf' zon kunnen verrich- ten.

Dit voorstel is niet beaamd, omdat het eene onjuiste opvatting van de wet ten grondslag heeft.

Is de Resident afwezig buiten het ou- der zijn bestuur geplaatst Gewest, dan treedt zeer zeker de Secretaris in zijn ambt op, maar is hij in zijn gewest en slechts van de hoofdplaats afwezig, dan blijft hij Resident en kan geen ander nevens hem dat ambt uitoefenen.

[Staatsblad 1880 N o . 1 6 4 ] . Hebben goedgevonden en verstaan : Art. 1. De Controleurs bij het Bhi- nenlandsch-Bestuur op Java en Madoe- ra, met uitzondering van hen, die op de hoofdplaatsen van Gewesten of van door Assistent-Residenten bestuurde afdeelin- gen zijn werkzaam gesteld, zijn verplicht om. van de misdrijven en overtredingen binnen hun ressort begaau, waarvan zij kennis dragen of bekomen, onmiddellijk mededeeling te doen aan den bevoegden ambtenaar van politie.

Art. 2. Zij zenden maandelijks aan het hoofd van bestuur der afdeeling waar- toe zij belmoren, eene opgave der boven- bedoelde berichten met vermelding van den ambtenaar van politie, ter wiens ken- nis zij het misdrijf of de overtreding heb- ben gebracht.

Art. 3. I n het geval bedoeld in art.

4 van het Reglement op de uitoefening

(35)

27 —

der politie enz. onder de Inlanders en de daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera, zijn zij, behoudens op- volging van art. 1 van dit besluit, ver- plicht indien geen met de uitoefening der politie belast beambte aanwezig is, liet voorschrift der 2e alinea van dat artikel op te volgen.

De dorpshoofden en politie-agenten.

wier bijstand zij hierbij inroepen, moeten hunne bevelen stipt opvolgen.

Art. 4. Bij ingewikkelde gevallen kan hun binnen hun ressort het nader onder- zoek worden opgedragen, bedoeld bij art.

78 van het in art. 3 van het in besluit aangehaalde reglement.

[Bijblad No. 4 1 4 5 ] .

I n de processen-verbaal van voorloo- pig onderzoek in strafzaken door de Iii- landsche Officieren van Justitie gehouden, komt, behalve de vermelding van den dag, op welken een beklaagde gevangen genomen is, in den regel slechts de dag- teekening van de sluiting van dat onder- zoek voor.

Dientengevolge wordt een behoorlijk toezicht op de handelingen van die Offi- cieren van Justitie zeer bemoeielijkt.

Moeten zij zich verantwoorden wegens den langen termijn tnsschen den dag van de gevangenneming en dien van het slui- ten van het onderzoek verloopen, dan be- roepen zij zich meestal, Ie op ziekte van beklaagden of getuigen, dan wel 2e op het niet verschijnen van de opgeroepen elders woonachtige getuigen, of van hen, die tijdelijk hunne woonplaats verlaten

(36)

— 28 —

hebben, of 3e op het uitstel veroorzaakt door het — meestal vruchteloos — opspo- ren van vermoedelijke mededaders en me- deplichtigen of van meerdere stukken van overtuiging, en eindelijk, als er geen van de bovenvermelde redenen kan wor- den aangevoerd, 4e op den tijd gevorderd voor het overschrijven van het proces- verbaal van het voorloopig onderzoek.

Bij het ontbreken van middelen oin het tegendeel te bewijzen, moet een be- roep op de sub no. 1 en 2 vermelde re- denen zeer dikwijls gaaf w eg aangenomen worden.

Het belang van een behoorlijk toezicht vordert das eene voorziening.

Deze is zeer eenvoudig.

Als algemeenen regel dient het navol- gende in acht genomen te worden.

Aan het hoofd van het proces-verbaal van voorloopig onderzoek moet behalve de vermelding van den dag van de ge- vangenneming van den beklaagde, indien deze bevolen is, ook de datum, op wel- ken met het onderzoek een aanvang ge- maakt is, gesteld worden.

Moet het onderzoek op andere dagen voortgezet worden dan behoort de datum mede opgegeven te worden.

Ook dient er zorgvuldig gewaakt te worden tegen het door sommige Inland- sche Officieren van Justitie in praktijk gebracht gebruik om, indien het door hen gehouden voorloopig onderzoek aanvulling behoeft, het door hen opgemaakt aanvul- ling- proces-verbaal te laten doorloopen onder dezelfde dagteekening, welke het eerste proces-verbaal heeft.

(37)

29 —

Omtrent de dikwerf aangevoerde redenen van verontschuldiging wordt opgemerkt:

Ad Ie"- Kan een onderzoek niet be- gonnen worden wegens ziekte van den beklaagde of moet bet wegens ziekte of het niet verschijnen van de opgeroepen getuigen gestaakt worden, dan behoort daarvan in het proces-verbaal aanteeke- ning gehouden te worden.

Hebben getuigen zich wegens zaken of uit anderen hoofde tijdelijk verwijderd, en is de plaats van hun verblijf bekend, dan mag niet op hunne terugkomst ge- wacht, maar moeten de noodige maatre- gelen genomen worden om hen ter plaat- se van h u n tijdelijk verblijf eene verkla- ring te doen afleggen.

Ad 3™ H e t aanvangen of voortzet- ten van een onderzoek mag niet afhan- kelijk gesteld worden van het nog niet opgespoord zijn van vermoedelijke mede- daders of medeplichtigen, behalve alleen in hoogst uitgezonderde gevallen, als er gegrond vooruitzicht op spoedige aanhou- ding van die personen bestaat, en het belang van een behoorlijk en richtig on- derzoek hunne ondervraging dringend vor- dert.

Een beroep voor het uitstellen van het onderzoek op het nog niet achterhalen van alle voorwerpen, welke als stukken van overtuiging moeten dienen, kan niet veel gewicht in de schaal leggen. I n t e - gendeel levert een vlag en nauwkeurig onderzoek grooter kans tot achterhaling van die voorwerpen op, dan eene lang- durige vertraging, waardoor aan mededaders en medeplichtigen gelegenheid gegeven

3

(38)

— 30

Artikel 79.

Wanneer de Resident in de bij het vorig artikel bedoelde rap- porten, relazen en verdere be- scheiden, of in de stukken van het nader daarop gedane onder- zoek, genoegzamen grond vindt om een bepaald persoon rech- tens verdacht te houden van zich te hebben schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, hetwelk gevangenis of eene zwaardere straf ten gevolge kan hebben, kan hij diens gevangenneming en opzending bevelen, en zal in zoodanig geval verder ge- handeld worden overeenkomstig het bepaalde bij artikel 58 en 59, terwijl na afloop van het

wordt liet ontvreemde in veiligheid te brengen of van de hand te zetten.

Ad 4u m W a t eindelijk liet overschrij- ven van het proces-verbaal aangaat, bet is nauwelijks noodig op de gezochtheid van een dergelijk voorgeven te wijzen.

Een proces-verbaal behoeft geen kunststuk van schoolschrift te zijn ; het is voldoen- de, dat liet schrift duidelijk en leesbaar is, en dit vereischte is zoo groot niet oin te beletten, dat, zooals in de bedoeling van den wetgever ligt, het proces-verbaal onmiddellijk in den vereischten vorm op- gemaakt wordt.

I k enz.

[Zie art. 55 t/m 64 van het Inlandsch- lieglement].

(39)

31 — aldaar vermelde verhoor, de al- gemeene voorschriften van de volgende artikelen zullen wor- den opgevolgd.

[2]. Wanneer tegen het feit geldboe- te is bedreigd, zoomede wanneer in het geval bij de voorgaan- de alinea bedoeld, gevangen- neming niet wordt noodig ge- acht, kan de Resident zoo noo- dig de oproeping van den ver- dachte bevelen tegen een door hem te bepalen dag, en kan hij, ingeval van niet verschijning, gelasten dat de verdachte voor hem worde gebracht. [Stbld. 1876 No. 25 en 1895 No. 90].

[Staatsblad 1894 No. 217].

Heeft goedgevonden en verstaan : Te bepalen als volgt :

Wanneer krachtens de machtiging, ver- leend bij liet Koninklijk beslnit van 10 December 1892 No. 48 [Indiseh-Staats- blad 1894 No. 216], in eenige Controle afdeeling van Java en Madoera, de rechts- macht, bedoeld bij art. 110 van het Re- glement op de B.echterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch- Indië, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 16 Mei 1846 [Indisch-Staatsblad 1847 No. 23], zooals dit artikel gelezen wordt krachtens het Koninklijk besluit van 5 Maart 1869 [Indisch-Staatsblad 1870 No.

152], door den Gouverneur-Generaal aan

den Controleur dier afdeeling is opgedra-

gen, dan worden voor zooveel die afdee-

(40)

ling betreft, met afwijking in zooverre van de artikelen 4 8 , 79, 80, 8 1 , 84, 89 en 372 van liet Reglement op de Uit- oefening der politie, de burgerlijke rechts- pleging en de strafvordering onder de I n - landers e.Ti de daarmede gelijkgestelde per- sonen op Java en Madoera [Staatsblad 1848 No. 1 6 ] — de artikelen 79, 80, 8 1 , 84 en 89 gewijzigd of aangevuld bij de

Koninklijke besluiten van 12 November 1875 en 10 Februari 1885 [Indisch-Staats- blad 1876 N o . 25 en 1885 N o . 81] — en artikel 10 van liet Wetboek van Straf- recht voor Inlanders [Staatsblad 1872 N o . 85] ten aanzien der overtredingen, bedoeld in artikel 110 van liet Reglement op de Rechterlijke Organisatie!, doeli overigens met opvolging voor zooveel noodig van de verdere bepalingen van laatstgenoemd Reglement, de volgende regelen in acht genomen.

I. Bij de opzending der stukken door de districtshoofden aan den Regent, overeenkomstig artikel 48 van het Re- glement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de straf- vordering onder de Inlanders en de daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera [Staatsblad 1848 N o . 1 6 ] , worden de getuigen niet medegezonden.

I I . Bij de bemoeiingen van den Resident, hein in do artikelen 79, 80 en 84, alinea 1, van het in § 1 genoemde Reglement opgedragen, wordt geene verschijning van den verdachte bevo- len en wordt deze ook niet door den

(41)

33 —-

Resident ondervraagd, zullende de laatstgenoemde zich bepalen tot de kennisneming van de hem door den Regent toegezonden stukken.

Op gelijke wijze wordt gehandeld door de Assistent-Residenten, aan wie de Resident, overeenkomstig artikel 89 van hetzelfde Reglement, zijne bevoegd- heden ten deze heeft overgedragen.

I I I . N a het onderzoek, bedoeld in artikel 84 van het in § 1 genoemde Regle- ment, zooals dit volgens de vorige paragraaf dezer ordonnantie zal zijn gehouden, gelast de Resident of de daartoe bevoegd verklaarde Assistent- Resident den betrokken Controleur van de zaak kennis te nemen en daarin uitspraak te doen.

I V . De Controleur is verplicht geregeld, op bepaalde tijdstippen en ten min- ste éénmaal 's maands, het register van zijne beslissingen, voor zooveel noodig vergezeld van een schriftelijk verslag dienaangaande, aan den Resi- dent te doen toekomen.

Wanneer de te behandelen zaken door eenen Assistent-Resident naar hem worden verwezen, geschiedt de indie- ning van het Register door diens t u s - schenkomst.

V. De werkzaamheden, vermeld in arti- kel 369 van het in § 1 hiervoren be- doeld Reglement, worden bij de aan den Controleur opgedragen rechtspraak verricht door den hem toegevoegdeu Inlandschen schrijver als adjunct van den betrokken Hoofddjaksa of Djak-

(42)

— 34 —

sa; zijne bevoegdheid bepaalt zich tot de Controle- afdeeling waarin hij werk- zaam is.

V I . De verplichting, bedoeld bij artikel 372 van het in § 1 genoemde Re- glement, geldt ook voor de in deze Ordonnancie bedoelde Controleurs en adjuncten van de Hoofddjaksa 's en Djaksa 's.

V I I . De door de in deze ordonnantie be- doelde Controleurs opgelegde straffen van ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon en van gevangenis, kunnen worden on- dergaan, zoowel ter plaatse der ver- oordeeling overeenkomstig artikel 10 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders, of ter hoofdplaats van de Afdeeling of van het Gewest.

Artikel 80.

De Resident doet wekelijks op een of meer bepaalde dagen, na keunis genomen te hebben van de ter za- ke betrekkelijke stukken, de gevan- genen, die laatstelijk ter hoofdplaats zijn opgevat of derwaarts zijn over- gebracht, voor zich brengen en on- dervraagt hen in tegenwoordigheid van den Inlandschen-Officier van Justitie, evenzeer als de in de laat- ste alinea van het voorgaand arti- kel bedoelde personen, wier oproe- ping is bevolen, en de getuigen, zoo deze aanwezig zijn.

[Staatsblad 1876 No. 25 en 1895

No. 90].

(43)

35

[Staatsblad 1894 No. 217. Zie voren].

[Bijblad No. 2 0 1 7 ] .

Het Hoog-Gercohtshof, bij de behan- deling in revisie der strafzaken, door de Rechtbanken van Omgang behandeld, in ervaring gekomen zijnde, dat de meeste Hoofddjaksa 's en Djaksa 's de voorschrif- ten van de artt. 58 en volgende van het

Reglement op de Uitoefening der Politie, de Burgerlijke Rechtspleging en de Straf- vordering onder de Inlanders enz., zeer gebrekkig naleven, ten gevolge waarvan het voorloopig onderzoek geruimen tijd, soms vele maanden na de aanhouding der beklaagden wordt gehouden, alsmede dat, na beëindiging van het voorloopig onder- zoek, vele Hoofden van Gewestelijk be- stuur, in stede van, met opvolging van art. 80 en volgende van genoemd Re- glement, de zaken met den bij de wet voorgeschreven spoed in behandeling te nemen, mede soms verscheidene maanden laten verloopen, vóórdat omtrent de ver- wijzing naar den Omgaanden Rechter door hen wordt beslist, zoodat de voorloopige hechtenis van,, de beklaagden tengevolge van de onachtzaming van de voorschrif- ten der W e t en in strijd daarmede aan- merkelijk wordt verlengd, zoo heeft het Hoog-Gereehtshof de eer U E d G . te ver- zoeken, de noodige zorg te willen dragen, dat in den vervolge, ten aanzien der be- doelde strafzaken, in Uw Gewest de voor- schreven Wetsbepalingen behoorlijk wor- den opgevolgd.

[Bijblad No. 2 1 0 5 ] .

Reeds meermalen is mij gebleken, dat

(44)

36 —

sommige Hoofden van Gewestelijk- en van Plaatselijk-Bestuur in de meening verkeeren, dat zij vergrijpen van strafrech- terlijken aard, welke door klachten of aangiften ter hunner kennisse zijn geko- men, zoogenaamd huishoudelijk mogen afdoen.

Die meening is echter eene grove dwaling.

Op die wijze toch onttrekken zij wil- lekeurig strafzaken aan de kennisneming van het Openbaar Ministerie en van den Strafrechter.

En daartoe zijn zij ten eenenmale onbevoegd.

Zij zijn verplicht om aan alle klachten en aangiften wegens misdrijven en over- tredingen onmiddellijk zoodanig gevolg te geven, als de wettelijke bepalingen voor- schrijven.

Doen zij zulks niet, dan maken zij zich schuldig aan plichtverzuiin.

Ik enz.

[Bijblad No. 2547].

Bij artikel twee van het besluit van 12 December 1871 No. 41 is aan de Hoof- den van Gewestelijk Bestuur in N. I.

de stipte opvolging aanbevolen van de Circulaire van den Procureur-Generaal bij het Hoog-Gerechtshof van N. I. van 30 September 1868 No. 1946/4454.

[Bijblad No. 3168].

Herhaaldelijk worden bij mijn depar-

tement voorstellen ingediend tot uitbrei-

ding van het aantal Inlandsche-Ollicieren

van Justitie of tot het in dienst stellen

van schrijvers bij die ambtenaren boven

de reeds toegestane.

(45)

37 —

De Bestuurshoofden, die die voorstellen doen, wijzen daarbij meestal op liet vele schrijf wert, waartoe de ïnlandsclie Offi- cieren van Justitie verplicht zijn, daar zij behalve het onderzoek op de dagelijksche rol van zaken, de zaken, die naar den Landraad zijn overgewezen, nog nader moeten onderzoeken.

Het zijn vooral die zoogenaamde voor- loopige onderzoeken der Landraden, die al den tijd van de Djaksa 's en van h u n - ne schrijvers in beslag nemen en de ge- regelde en spoedige afdoening van zaken in den weg staan.

De bovenbedoelde aanvragen om meer hulp zijn daarvan het gevolg.

De daartoe strekkende voorstellen vinden bij de Eegeeriug zelden een gunstig onthaal en niet dan in bepaald urgente gevallen gaat zij er toe over, die hulp toe te staan.

Bij de behandeling dier voorstellen be- vond ik, de statistiek nagaande, dat en- kele Landraden met meer zaken 'en een personeel van een Djaksa met of zonder schrijver nooit over onvoldoend personeel klagen, terwijl daarentegen andere met minder zaken en een meer uitgebreid per- soneel van het Openbaar Ministerie nog meer hulp verlangden. Een onderzoek naai- de reden van dat verschil heeft mij doen zien, dat de Presidenten dier eerstgenoem- de Landraden van de Djaksa 's m den regel geen voorloopig onderzoek eisohen, maar bij de behandeling ter terechtzitting zich bedienen van een authentiek afschrift der politierol, waarin de verklaringen der o-etuigeu en de verdediging der beklaagden in het kort zijn opgenomen en waarop de

(46)

— 38 —

administratieve autoriteit hare overwijzing naar de Criminele terechtzitting had ge- grond.

Op die wijze van behandeling zijn van den kant van het Hoog-Gereohtshof nooit aanmerkingen gevallen.

Zij is ook, naar het mij voorkomt, niet in strijd met het lulandsch-Reglement, want daar waar de W e t spreekt van voor- loopige verklaringen der getuigen (artike- len 2 4 5 , 246, 249, 258, enz.] kunnen als zoodanig gelden hunne bij het onder- zoek op de rol gedane en in schrift ge- brachte verklaringen, terwijl cle admini- stratieve autoriteit volkomen bevoegd is, do getuigen, zoo noodig, op die verkla- ringen te beëedigen.

Deze wijze van behandeling komt mij zoo praktisch voor, dat ik gemeend heb haar te Uwer kennisse te moeten brengen.

Als Chef van het Departement toch ben ik belast met liet bewerken van de begrootingsafdeeling "Justitie"'' en de ve- le aanvragen om uitbreiding van perso- neel, maken liet uiterst moeilijk om bin- nen de gestelde perken te blijven.

Medewerking- enz.

[Bijblad ATo. 4L45 Zie voren onder artikel 78].

[Zie de artikelen 4 8 , 58, 60 t/m 62 van liet InlaMsch Reglement].

A r t i k e l 8 1 .

W a n n e e r d e R e s i d e n t v a n o o r - d e e l i s d a t er g e n o e g z a m e g r o n d b e s t a a t t o t v e r v o l g i n g v a n d e n be- k l a a g d e , h a n d e l t hij i n v o e g e a l s

(47)

— 39 —

[Stbld. 1894 No. 217, /ie voren ou- der artikel 78].

bij de drie volgende artikelen is voorgeschreven.

Artikel 82.

[1]. Indien naar zij H oordeel de zaak voldoende is onderzocht en be- hoort tot de kennisneming, het- zij van de Rechtbank van Om- gang, hetzij van den Landraad, zendt hij de stukken ten spoe- digste aan den Voorzitter der Rechtbank die hij bevoegd acht.

[Staatsblad 18S5 No. SI].

T21 Indien het onderzoek geloopen

L J ' 1 1 '

heeft over verschillende strat- bare feiten en de Resident van oordeel is dat er slechts ten aanzien van sommige daarvan genoegzame grond bestaat tot vervolging, geeft hij bij de toe- zending der stukken aan den Voorzitter schriftelijk kennis ter zake van welke der feiten de toezending geschiedt.

[Stbld. 1898 No. 66]. I Bij blad No. 4162. Zie voren onder artikel 76].

Artikel 83.

[1]. In de gevallen bij het voorgaand

artikel voorzien, gelast de Re-

sident dat de verdachte, wan-

neer deze reeds is aangehouden,

in voorloopige hechtenis zal blij-

ven, of anders daarin zal wor-

den gesteld, indien het feit

strafbaar is met eene der straffen

(48)

— 40 —

omschreven in artikel 5 No. 1 tot en met 4 van liet Wetboek van Strafrecht voor Inlanders.

[Stbld. 1898 No. 81].

f2]. Indien de verdachte beneden de zestien jaren oud is ; indien tegen het feit dwangarbeid bui- ten den ketting voor meer dan twee jaren is bedreigd, voorts in geval van verwonding, wedcr- spannigheid, bedreigingen, be- delarij of landlooperij, dan wel van eene overtreding, waarte- gen, behalve geldboete of ver- beurd verklaring, is bedreigd dwangarbeid buiten den ketting, kan de Resident, indien daar- voor gewichtige redenen bestaan, gelasten dat de verdachte in hechtenis blijft of wel gesteld wordt. [Stbld. 1898 No. 66].

[3j. In alle andere gevallen gelast hij dat de verdachte, als hij in hechtenis is, dadelijk op vrije voeten zal worden gesteld. [Stbld.

1885 Xo. 81]. [Bijblad No. 4162. Zie voren oud artikel 76].

Artikel 84.

[1]. Wanneer de Resident van oor-

deel is dat het feit behoort tot

zijne bevoegdheid, als rechtspre-

kende krachtens artikel 1 10 van

het Reglement op de Rechter-

lijke Organisatie en het beleid

(49)

e l - der Justitie in Nederlandsch- Indië, of tot die van een Regent- schaps- of districtsgerecht, kan hij zoo noodig een nader onder- zoek bevelen. [Stbld. 1895 No. 90]

[2]. Zoodra de zaak naar zijn ge- voelen voorloopig voldoende is onderzocht, doet hij haar, in- dien zij behoort tot zijne be- voegdheid, inschrijven in het bij artikel 369 bedoelde register en handelt verder zooals is voor- geschreven bij den XT II'

1

™ titel van dit Reglement; indien zij be- hoort tot de bevoegdheid van een Regentschaps- of een Districts- gerecht, gelast hij den bevoeg- den rechter om van de zaak ken- nis te nemen en daarin uitspraak te doen. [Stbld. 1876 No. 25].

[3"!. Na deze verschillende beslissin- gen wordt de beklaagde, indien de zaak niet ten zelfden dage kan worden berecht, zoo hij voorloopig is aangehouden, ter- stond in vrijheid gesteld, met last om op een bepaalden of hem nader aan te zeggen dag voor den rechter te verschijnen.

[Staatsblad 1885 No. 81].

Artikel 85.

[Stbld. 1894. No. 217. Zie voren on- der artikel 79].

[Bijblad No. 4162. Zie voren onder artikel 76].

Is vervallen. [Stbld. 1876 No. 25].

(50)

42 —

Artikel 86.

Wanneer het den Resident blijkt, dat tegen den beklaagde geene vol- doende bezwaren ter verdere vervol- ging bestaan, ot' dat denzelven ver- keerdelijk als misdrijf of overtreding is ten laste gelegd een feit, niet vatbaar voor gerechtelijke vervol- ging, zal hij zoodanigen beklaagde terstond op vrije voeten doen stellen.

Artikel 87.

Wanneer de Resident, alvorens de beslissingen te nemen, bedoeld in de artikelen 82, 84 of 86 van dit Reglement, een nader onderzoek noo- dig oordeelt, zal hij den Hoofddjak- sa of een ander politie hoofd daar- mede belasten, en den dag bepalen op welken de verdachte op nieuw voor hem zal moeten verschijnen of worden gebracht.

[Stbld. 1885 No. 81]. [Stbld'. 1889 No. 164. Zie voren on- der artikel 78].

[Bijblad No. 4162. Zie voren onder artikel 76].

Artikel 88.

Van alle de krachtens de voor- gaande artikelen door den Resident genomen beslissingen, wordt nauw- keurig aanteekening gehouden in een

daartoe bestemd register. Uit register wordt genoemd: „Het

Register van dagelijksche zaken".

(51)

— 43

Artikel 89.

[1]. In de afdeelingen der résiden- tiel! zijn de Assistent-Residen- ten, als vertegenwoordigende den Resident, belast met, en bevoegd tot de werkzaamheden en ver- richtingen, welke bij artikel 78 en volgende aan de Residenten zijn opgedragen ; zulks evenwel met dien verstande, dat zij, in plaats van zelve omtrent de wijze van afdoening der zaken te be- slissen, dien aangaande na raad- pleging van den Regent, en met vermelding van diens ge- voelen, eene schriftelijke voor- dracht doen, welke door hen met de ter zake betrekkelijke stukken ter beschikking aan den Resident wordt opgezonden.

[2]. Nochthans kunnen de Assistent-

Residenten in cle afdeelingen

en op de hoofdplaatsen waar

zoodanige ambtenaren voor de

politie zijn aangesteld, door den

Resident gemachtigd worden om,

namens hem, aangaande de bij

het vorige lid bedoelde onder-

werpen te beslissen, met name

ook om de daarvoor vatbare

zaken voor de politierol af te

doen, doch steeds onder ver-

plichting om geregeld, op be-

paalde tijdstippen, en ten min-

(52)

— 44 —

ste eenmaal 's maands, het re- gister van hunne beslissingen, voor zooverre noodig vergezeld van een schriftelijk verslag dien- aangaande, aan de Residenten te doen toekomen.

[3]. Voor plaatsen en in de geval- len, bij ordonnantie te bepalen, is het in dit artikel bepaalde ten aanzien van Assistent-Resi- denten toepasselijk op den ter plaatse bescheiden Controleur bij het Binnenlandsch-Bestuur, die dan mede de bevoegdheid heeft, omschreven in artikel 76.

[Stbld. 1897 No. 03].

[4]. Indien meer dan één Controleur bij het Binnenlandsch-Bestuur ter plaatse bescheiden is, geldt het in de vorige zinsnede be-

paalde voor den uit dezen door het Hoofd van Gewestelijk Be- stuur aan te wijzen Controleur.

[Stbld. 1897 No. 63]. [Stbld. 1891« No. 216].

Hebben goedgevonden en verstaan : De Gouverneur-Generaal van Neder- land sch-Indië wordt gemachtigd om, in

afwijking in zooverre van artikel 110 van

liet heglement op de Eechterlijke Orga-

nisatie en liet beleid der Justitie in Ne-

derlandsoh-Indië, vastgesteld bij Konink-

lijk besluit van 16 Mei 1816 [Indiscli-

Staatsblad 1847 No. 23], zooals dit ar-

tikel gelezen wordt krachtens het Ko-

ninklijk besluit van 5 Maart 1869 [In-

(53)

45

disch-Staatsblad 1870 N o . 1 5 2 ] , en van andere daarmede in verband staande be- palingen, de rechtsmacht bedoeld bij ge- meld artikel, waar zulks noodig mocht worden geacht, in de Gewesten op Java en Madoera, die daarvoor naar zijn oor- deel in aanmerking komen, op te dragen aan de Controleurs bij het Binnenlandsch- Bestuur ; wordende hij tevens bevoegd ver- klaard ter uitvoering daarvan de noodige maatregelen te nemen.

[Stbld. 1894 N o . 217. Zie voren onder artikel 79].

[Stbld. 1805 N o . 94.].

Heeft goedgevonden en verstaan:

Krachtens machtiging des Konings, met wijziging van art. 110 en 112 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch- Indië, en met aanvulling van art. 89 van het Reglement op de Uitoefening der P o - litie, de Burgerlijke rechtspleging en de Strafvordering onder de Inlanders en de daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera te bepalen :

De Resident van Japara is bevoegd, aan den Posthouder op Karimon-Djawa de uitoefening op te dragen der rechts- macht, bedoeld bij art. 110 van eerstge- noemd reglement, voorzoover betreft de eilanden Karimon-Djawa.

[Stbld. 1870 N o . 2 9 8 ] .

Heeft goedgevonden en verstaan : Art. 1. J)e Directeur van het Mari- ne-établissement te Onrust, of in geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van dezen, degeen, die hem vervangt, neemt

(54)

kennis van alle zaken van overtreding be- gaan op liet eiland Onrust en op de on- der dat eiland ressorteerende eilanden Kuiper en Purmerend, door Inlanders en met dezen gelijkgestelde personen, waar- tegen geene zwaardere straffen zijn be- dreigd, dan eene geldboete van ƒ 1 0 0 . — van ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon, van ten hoogste drie maanden of van gevan- genisstraf van ten hoogste acht dagen, met of zonder verbeurdverklaring.

Zijne uitspraken in die zaken zijn aan geenerhande voorziening onderworpen.

Art. 2. De bij het vorig artikel be- doelde zaken worden op daartoe door den Directeur bestemde dagen behandeld en afgedaan overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 368, 369, 370 en 371 van liet Reglement op de Uitoefening der Politie, enz. op Java en Madoera, het laatst gemeld artikel zooals het is gewij- zigd bij Koninklijk besluit van 3 Augus- tus 1874 No. 32. [Stbld. N o . 2 5 1 ] .

Art. 3. De Directeur staat aan het Hoofd der Politie binnen het in artikel 1 omschreven ressort.

Op hem zij ïi toepasselijk de artikelen 76, 77, 80, 8 1 , 82, 84, 86, 87, 88, 90, 91 en 92 van het Reglement op de Uit- oefening der Politie enz. op Java en Ma- doera; het derde en zesde artikel zooals zij zijn gewijzigd bij Koninklijk besluit van 12 November 1875 No. 13 [Iudisch- Staatsblad van 1876 N o . 2 5 ] .

Indien de Directeur oordeelt, dat de zaak voor den Landraad moet worden af-

(55)

— 47 —

gedaan, zendt hij de stukken aan den Re- sident van Batavia ter bepaling van den dag der terechtzitting, en ten einde ver- der te handelen als het mede bij genoemd Koninklijk besluit gewijzigd artikel 83 van gemeld reglement is voorgeschreven.

Art. 4. ])e binnen het artikel 1 om- schreven ressort bescheiden Inlandsche- Officier van Justitie is onmiddellijk on- dergeschikt aan den Directeur en ont- vangt van en door dezen de tot de uit- oefening zijner bediening betrekkelijke bevelen.

Op den Inlandschen-Officier van J u s - titie zijn toepasselijk de artikelen 58, 59, 60, 63 en 64 van het Reglement op de Uitoefening der Politie enz. met inacht- name van het bepaalde bij artikel 3.

Art. 5. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Januari 1877.

[Stbld. 1884 N o . 1 ] .

Heeft goedgevonden en verstaan:

Onder nadere goedkeuring des Konings, met afwijking van de artikelen 110 en 112 van het Reglement op de Rechter- lijke Organisatie en het beleid der J u s - titie in Nederlandsch-Indië en met aan- vulling van artikel 89 van het Reglement op de Uitoefening der Politie, de B u r - gerlijke rechtspleging en de Strafvordering onder de Inlanders en de met dezen ge- lijkgestelde personen op Java en Madoe- ra, te bepalen:

De Resident van Madoera is bevoegd aan de op de eilanden Sapoedi en Kan- gean geplaatste Controleurs bij het Bin- .nenlandsch-Bestuur, ieder voor zooveel

(56)

zijn ressort betreft, op te dragen de rechts- macht, bedoeld bij artikel 110 van eerst- genoemd Eeglement.

[Stbld. 1884 No. 6 7 ] .

Heeft goedgevonden en verstaan : Onder nadere goedkeuring des Koniugs, met afwijking van de artikelen 110 en 112 van liet Eeglement op de Rechter- lijke Organisatie en het beleid der J u s - titie in Nederlandsch-Indië en met aan- vulling van art. 89 van liet Eeglement op de Uitoefening der Politie, de Burger- lijke rechtspleging en de Strafvordering onder de Inlanders en met dezen gelijk- gestelde personen op Java en Madoera, te bepalen :

De Eesident van Japara is bevoegd aan den Controleur bij liet Binnenlandsch-Be- stuur, hem tijdelijk boven de formatie ten behoeve van de afdeeling Joaua toe- gevoegd, op te dragen de rechtsmacht, bedoeld bij art. 110 van eerstgenoemd Eeglement, voor zoover betreft de genoem- de afdeeling.

[Stbld. 1895 N o . 1 4 0 ] . Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk enz.

Ten tweede : I n de Contrôle-afdeeliii- gen Djaboeng [Modjokerto] en Karang- o-eneng [Sidajoe] der residentie Soerabaia

in de laatstgenoemde Contrôle-afdee- ling voor zoover betreft de desa 's gele- gen bezuiden de rivier de Solo-, zoome- de in de Contrôle-afdeeling Zuid-Bang- kalan der residentie Madoera, met uit- zondering van de onderdistricten Kamal, Labang, Kwanjar en Tragah, de rechts-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

aeruginosa strains is the presence or absence of the peptide synthetase, mcyB, in toxin producing and non toxin-producing strains respectively (Dittmann et al.,..

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

Met andere woorden: je verpleegkundi- ge kan gedeeltelijk zelf bepalen welke zorgen zij nodig acht en dus ook hoe- veel het RIZIV aan het Wit-Gele Kruis (of aan een andere dienst

§ bezit specialistische kennis van ontwerpmethoden voor het maken van technische producten en/of systemen.. § bezit specialistische kennis van het optimaliseren van een

Achtereenvolgens wordt besproken wat er bekend is over hun effect op het gedrag van automobilisten, welke typen boodschappen de meeste aandacht trekken, wat er bekend is over

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf stelt bij de voorbereiding van en het tot stand brengen van een overheidsopdracht of een speciale-sectoropdracht,

Artikel 3 van de embryowet van 11 mei 2003 stelt dat onderzoek op embryo’s in vitro is toegelaten indien aan al de voorwaarden van deze wet voldaan wordt en meer bepaald

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in