• No results found

Een en ander over „Dualistische Economie" ')

door

Ir. E. P. WELLENSTEIN.

De vraag of er met reden van een tropisch-koloniale staathuis-houdkunde kan worden gesproken, is gedurende de laatste jaren van verschillende zijden in beschouwing genomen en in de belang-wekkende rede, waarmede BOEKE het hoogleeraarsambt aan de Leidsche universiteit heeft aanvaard, is ook door hem aan deze vraag aandacht geschonken. Hij komt tot de conclusie, dat voor bepaalde economische verschijnselen als die hier te lande, noch het element tropisch, noch het element koloniaal, dan wel de vereeniging van beide, begrenzend zijn. Deze stelling wordt aan de hand van verschillende voorbeelden nader ontwikkeld en tegenover het ver-werpen van de niet bruikbaar geachte omschrijving — waarmede ambtelijk de hem toegewezen leerstof is omgrensd — komt BOEKE

tot het aanvaarden van een begrip, „dualistische economie", als omschrijving van die leerstof.

Wij hebben de vraag of van een aparte tropisch-koloniale staat-huishoudkunde kan worden gesproken steeds meer of minder van ondergeschikte beteekenis geacht, al is het niet tegen te spreken, dat door juiste indeeling van wetenschappelijke stof, dikwerf noode-looze arbeid kan worden gespaard. Verder heeft deze vraag som-wijlen onverdiend krenkende uitspraken betreffende een tegenover Westersche techniek tot minderwaardigheid veroordeeld Oosten tot gevolg gehad; ook wel het brengen van economische uitbuitings-verschijnselen in de koloniaal-staatkundige sfeer, waarin zij niet te huis hooren. Op die wijze hebben beschouwingen ter zake dikwerf 1) Dualistische Economie. Rede gehouden bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleeraar in de tropisch-koloniale staathuishoudkunde aan de rijks-universiteit te Leiden door Dr. J. H. BOEKE op den 15den anjuari 1930.

116 EEN EN ANDER OVER „DUALISTISCHE ECONOMIE".

meer gevoerd tot het scheppen en onderstrepen van steriele tegen-stellingen dan tot een ontwikkelende begripsverruiming. Daarbij deed en doet zich dan nog dikwerf de omstandigheid voor, dat de woordenkeus in de betreffende debatten niet altijd zoodanig scherp werd gehouden, dat begripsverwarringen te vermijden waren.

Er moet bij de vraag of werkelijk van een tropisch-koloniale staathuishoudkunde kan worden gesproken, uiteraard in de eerste plaats vast staan, wat daarbij onder „staathuishoudkunde" is te verstaan. Nu onderscheiden Duitsche schrijvers „Volkswirtschafts-lehre" tegenover „Volkswirtschaftspolitik"; de Franschen kennen de „économie pure" tegenover de „économie politique"; bij Engel-schen en Amerikanen staat „economie science" tegenover „politi-cal economy". Bij Nederlandsche schrijvers vindt men deze beide wetenschappen — weliswaar in voortdurende wisselwerking en somwijlen elkander overdekkend, doch doorgaans uiteenloopend — over het algemeen onder een en dezelfde verzamelnaam gebracht.

Wel heeft TREUB in zijn intreerede aan de Amsterdamsche univer-siteit * ) , waaraan hij den titel gaf van „De ontwikkeling der staat-huishoudkunde tot sociale economie" het verschil tusschen beide wetenschappen — zoo men wil: onderdeden van één wetenschap — scherp belicht, toch vindt men met deze zóó wenschelijke, somwijlen onmisbare, onderscheiding in de Nederlandsche economische litera-tuur steeds minder rekening gehouden, hetgeen o.i. te betreuren valt.

Ware toch in de afgeloopen jaren beter met de door TREUB aan-gegeven en zeer bruikbare onderscheiding de noodige rekening gehouden, zoodat het verzamelwoord „Staathuishoudkunde" min-der verwarrend had kunnen werken, waarschijnlijk zou reeds eerder voor de oudere Nederlandsche universiteiten het groote gebrek aan kennis van de sociaal-economische verhoudingen binnen Nederlandsch-Indië zijn gevoeld en daarin op afdoende wijze zijn voorzien. Eerder zou waarschijnlijk in breedere lagen het denkbeeld hebben postgevat, dat de verbetering van die sociaal-economische verhoudingen in menig opzicht meer een vraagstuk is van staatkunde en van practische sociologie dan een zuiver economisch vraagstuk. Eerder zou erkend zijn, dat van de gebreken der econo-mische structuur tegenover de ontwikkelingsmogelijkheden der inheemschen reeds zooveel bekend is, dat voor verbetering vatbaar

*) 23 November 1896.

is, dat daarbij het economisch aspect in menig opzicht meer op den achtergrond kan blijven en waar het op den voorgrond komt, meer een normatief karakter heeft te dragen.

De uit- en opbouw van de inheemsche wereld had meer en beter kunnen zijn gediend.

Houdt men nu vast aan de onderscheiding tusschen staathuis-houdkunde en sociale economie, zooals zij door TREUB is gegeven, dan zou in de eerste plaats de vraag te stellen en te beantwoorden zijn of in die terminologie van een tropisch-koloniale staathuis-houdkunde kan worden gesproken.

Nopens deze vraag stelt BOEKE het navolgende op den voor-grond:

„Voor zoover westersche theoretische economen over ö!e

„begrenzing van de geldigheid hunner leeringen een oordeel

„hebben uitgesproken, hebben zij die begrenzing in tweeërlei

„richting gesteld: een historische en een territoriale", (blz. 6).

Hierbij moeten echter ook die economen in beschouwing worden genomen, die van geen begrenzing van hun leerstellingen willen weten, waarvan door BOEKE op C. A. VERRIJN STUART en GUSTAV CASSEL wordt gewezen en waartoe, reeds door den opzet van haar leerstellingen, in menig opzicht de mathematische, goeddeels ook de psychologische scholen gerekend moeten worden.

Een vaste uitspraak lijkt in deze hoogst bezwaarlijk. In de onder-werpelijke rede wordt ten slotte de stelling verkondigd, dat de bouwsteenen van de westersche theoretische economie bruikbaar mogen zijn, het daaruit opgetrokken gebouw echter voor de oos-tersche economie onbewoonbaar is (blz. 15).

Wij zouden de algeheele bruikbaarheid van die Westersche bouwsteenen niet gaarne zonder meer onderschrijven. Het is toch voor geen tegenspraak vatbaar, dat historische, inductieve, ook de statistische methode onmisbaar zijn geweest en nog steeds zijn om de resultaten van het deductieve onderzoek tot haar juiste propor-tion terug te brengen en de aandacht te vestigen op de onbewust gebleven praemissen, waarvan bij het deductieve onderzoek was uitgegaan en waardoor ten slotte de resultaten van dat onderzoek als slechts van beperkte strekking kunnen aanvaard worden.

Van conclusiën, welke de klassieke school als algemeen en

onom-118 EEN EN ANDER OVER „DUALISTISCHE ECONOMIE".

stootelijk aannam, is eerst in een veel later tijdperk aangetoond, dat deze slechts beteekenis hebben voor langere tijdsverloopen, doch ook voor kortere perioden als juist erkend, tot averechtsche gevolgtrekkingen moeten voeren. Het is een van de verdiensten van

BOEKE, dat hij destijds in zijn proefschrift sterk de nadruk heeft gelegd op de omstandigheid, dat bij beschouwing van het econo-misch gebeuren, naast het econoecono-mische motief ook het sociale motief van overwegende beteekenis kan zijn, daarmede met het aangeven van een verschijnsel paralel loopende aan verjongde en nieuwere stroomingen op economisch gebied, die met organische en ethische beschouwingswijzen allen vooruitgang verwachten van dit sociale motief en zoodoende de economische wetenschap brengen op haar grensgebied met de sociologie.

Het pachtverschijnsel, door RICARDO voor den grond als zeld-zaamheidsverschijnsel ontwikkeld, wordt eerst veel later als een meer algemeen verschijnsel onderkend, dat allerminst aan den grond alleen immanent is, een onderkenning, welke wederom voert tot het begrip der „quasi-rent" van MARSHALL, der „rente d'habileté" van Fransche economen, een begrip, dat van overwegenden invloed wordt voor de onderkenning van ontwikkelingsmogelijkheden en overmacht van bestaande groot-bedrijven en de dikwerf zeer rela-tieve beteekenis der vrije concurrentie, het universeel geneesmiddel der Nederlandsche oud-liberale economie.

Dat GOSSEN'S wet van afnemende bevrediging in werkelijkheid kan voeren tot behoeftencurven van den meest uiteenloopenden vorm, welke bijv. bij de alcoholbevrediging van den drankzuchtige een geheel ander beeld vertoonen dan bij stilling van een normalen honger en weer andere bij een hang naar overtolligheden, is een waarheid, welke eerst sinds korten tijd de noodige — ook overdre-ven — aandacht krijgt en wederom geleerd heeft iets bijzonders te zien in wat lange tijden als algemeen werd aanvaard.

Uit deze enkele voorbeelden is ongetwijfeld de conclusie te trekken, dat ook de bestudeering van koloniale, zoowel als van tropische verhoudingen, de uitbreiding daardoor van inductieve e.a.

methoden zeer zeker bevruchtend op de staathuishoudkunde, ook in de meest zuivere beteekenis van „économie pure", zal moeten werken. BOEKE zelf geeft daarvan in zijn rede reeds dadelijk een aardige illustratie met zijn uitspraak:

dat de hooge rentevoet, die in de inheemsche maatschappij

„valt te constateeren, eerder aan de met de hier genoemde

„tegenstelling *) verband houdende geldschaarschte en aan de reeds genoemde onbewegelijkheid van de productiefactoren, dus ook aan de macht van de traditie moet worden toege-schreven, in het algemeen dus aan sociale oorzaken, dan aan

„den individueelen grond, door BÖHM BAWERK aangegeven van

„de perspectievische verkleining".

VON BÖHM'S agiotheorie krijgt hier door BOEKE een waardevolle belichting, ten deele geldigheidsbeperking, te danken aan BOEKE'S

kennis van bepaalde Javaansche verhoudingen.

Al erkent men echter ten volle de invloeden, welke de kennis van tropische en van koloniale verschijnselen op „economie science"

moet uitoefenen, de onderlinge verbinding van beide begrippen èn met de staathuishoudkunde tot een afzonderlijke wetenschap heeft weinig anderen zin dan van een in vaagheid, minder juiste om-schrijving.

Het koloniale karakter van economisch gebeuren vindt geen omgrenzing door de tropen, het tropische niet door koloniale in-vloeden. Vertoont toch Nederlandsch-Indië in zijn economische structuur in menig opzicht nog een koloniaal karakter, voor Britsch-Indië vervaagt dit karakter door de auto-activiteit van bovendrij-vende inheemsche groepen meer en meer. Voor deelen van West-Europa aanvaardt het economische leven onder het mom van zelf-beschikking in menig opzicht een getemperden kolonialen geest door het overheerschen van Amerikaansche invloeden. En binnen de tro-pen zelf, ook binnen een zelfde tropische kolonie, is een zoodanige verscheidenheid van economische vraagstukken te onderkennen, hier sterk afwijkend van Westersche verhoudingen, daar daarmede groote overeenstemming toonend, dat o.i. de stelling van BOEKE is te onderschrijven, dat van een tropisch-koloniale staathuishoud-kunde — staatshuishoudstaathuishoud-kunde hier in de beteekenis als door TREUB

daaraan gegeven — beter niet gesproken wordt. Mogelijke verwar-ring, ook in arbeidsdoelstelling, wordt zoodoende ontgaan.

De uitspraak, dat een gedegen kennis van de

sociaal-economi-*) De bedoelde tegenstelling is die tusschen productenhuishouding en geldhuishouding.

120 EEN EN ANDER OVER „DUALISTISCHE ECONOMIE".

>N

sche verhoudingen binnen Nederlandsch-ïndië in hooge mate ge-wenscht is, zal wel door niemand betwist worden; evenmin, dat het aangewezen is aan de Nederlandsche universiteiten hieraan de noo-dige aandacht te schenken, vooral aan die universiteiten, waar in de opleiding voor een dienstuitoefening hier te lande is voorzien.

BOEKE stelt hiervoor nu de wenschelijkheid van de studie van wat hij genoemd heeft „dualistische economie". De vraag moge in beschouwing worden genomen of, en zoo ja in hoe ver deze bena-ming juist kan worden geacht.

Op den voorgrond wordt gesteld, dat alle economen (sociaal-economen) in hun beschouwingen stilzwijgend uitgaan van één algemeene praemisse, n.l.:

„die van eenheid der maatschappij, waarin zich de

econo-„mische verschijnselen afspelen,

„Die eenheid vertoont zich dan in den samenhang van de

„niveaux van welstand en ontwikkeling van de

maatschappij-„leden en in het — trots verstoringen en sprongen — organisch,

„evolutionnair karakter van de economie dier maatschappij,

„in den samenhang ook van de individueele

welvaartsbegrip-„pen. Practisch beteekent deze samenhang geen gelijkheid in

„economische ontwikkeling, maar een verschil, dat dermate

„gradueel is, dat het theoretisch mag worden verwaarloosd".

Hiertegenover is te wijzen op maatschappijen, waar de economi-sche samenhang zoodanig verbroken is, dat het economisch gebeu-ren een tweeslachtig karakter gaat dragen.

De kracht nu, welke deze dualistische toestanden heeft gescha-pen, zou het kapitalisme wezen, hetwelk in Westersche landen

samensmeltend heeft gewerkt, in Oostersche landen daarentegen een ^ geheel andere uitwerking heeft gehad. De ontwikkeling onder het

kapitalisme bracht toch in die Westersche landen een welvaarts-overschot, dat wederom remmingen in actie bracht, welke den bevol-kingsaanwas deden vertragen. In het Oosten zou daarentegen

MALTHUS' wet ongebreideld zijn blijven werken. Dit Oosten toch ging mank aan onvoldoende ontwikkeling van techniek en econo-mische organisatie.

Deze onderscheiding tusschen Oost en West laat BOEKE later echter wederom vallen met een verwijzing naar Japan, om daarvoor een economisch criterium in de plaats te stellen, en wel:

„dat de dualistische economie die gebieden betreft, waar het

„kapitalisme niet als scheppende kracht heeft gewerkt, de

„technische ontwikkeling de groote massa niet versterkend en

„verheffend heeft beroerd, waar dientengevolge de economi-s c h e toeeconomi-stand van een overwegend agrarieconomi-sche bevolking

„stagneert en de wet van MALTHUS onverzwakt werkt".

Wij vermogen de tegenstelling, zooals zij hier is gegeven niet zonder meer als voldoende juist te aanvaarden en waar het syste-matiseeren van een ziekteverschijnsel dikwerf van grooten invloed kan zijn op de genezing, moge nopens de aangegeven onderschei-ding het volgende worden opgemerkt.

De kapitalistische productiewijze vertoonde en vertoont in haar ontwikkelingsgang, ook in Europa, in menig opzicht een tijdelijke of meer permanente overheersching van bepaalde landen of volks-klassen. Het Engeland van de eerste helft der vorige eeuw had b.v.

een grooten voorsprong op andere deelen van Europa, welke voor-sprong die deelen — na haar gerealiseerd te hebben — eerst lang-zamerhand te niet hebben kunnen doen. De eerste Nederlandsche spoorwegen behoefden de medewerking van Engelsche ingenieurs om tot stand te kunnen worden gebracht; bij den bouw van Fransche lijnen werd dikwerf zelfs van Engelsche arbeiders gebruik gemaakt.

Jaren lang bestond op machinaal gebied een schatplichtigheid aan het Vereenigd Koninkrijk. De textiel industrie is in Nederland met regeeringssteun tegen de Engelsche mededinging van huisnijverheid tot kapitalistisch bedrijf uitgebouwd. Op de ontwikkelingsmoge-lijkheden van scheepvaart en scheepsbouwnijverheid waren en zijn de vervoerscontracten op kosten van de koloniën van overwegenden invloed.

Ook op andere wijzen vertoont het (kapitalistische) productie-proces groote schokken. Het is de onvermijdelijke keerzijde van den arbeid van de ondernemers in de beteekenis door SCHUMPETER

daaraan gegeven.

In de tegenwoordige tijden treden andere moeilijkheden op den voorgrond en ondervinden aanmerkelijke deelen van het bedrijfs-leven de bezwaren van een instelling op grootere concentratie, even-wijdig loopende aan overvloed van sommige productiemiddelen,

gebrek aan andere, bezwaren, welke indien daarin niet door werk-loosheidsverzekering en andere maatregelen werd voorzien, in

122 EEN EN ANDER OVER „DUALISTISCHE ECONOMIE".

sommige gevallen een catastrophaal karakter zouden aannemen.

Elke wijziging van het productieproces, hetzij als technisch of ander ontwikkelingsverschijnsel, hetzij als gevolg van staatkundig ingrijpen, brengt nu eenmaal moeilijkheden en wrij-ving; het doet bestaande waarden te niet gaan, totdat de maat-schappij zich wederom op de best mogelijke wijze aan de nieuwe productieverhoudingen heeft aangepast.

Is het noodig of gewenscht hiervoor een speciale „dualistische economie" te onderscheiden?

Waar toch dit wijzigingsproces, somwijlen als een vooruitgang, somwijlen als een terugvallen te beschouwen, sterke tegenstellingen ten gevolge heeft, daar zijn daarvoor scherp onderschelden oorza-ken aan te wijzen, welke te zoeoorza-ken zijn of in de economische onder-drukking van het eene volk door het andere, dan wel een bepaalde volksklasse door andere, welke economische onderdrukking weder-om kan wortelen of in zuiver econweder-omische of in staatkundige oorzaken.

Voorbeelden van zuiver economische onderdrukking ziet men wel het sterkst in de vorige eeuw, goeddeels ook als gevolg van de meest gangbare economische leerstellingen van die dagen. Eerst later zou onderkend worden, dat het laisser-faire, laisser-aller niet veel meer inhield dan een ongebreidelde machtsuitoefening van den sterke, dien met die leerstelling een uitbuitingsrecht werd toegekend, waarvan veelal een dankbaar gebru;k is gemaakt. Lange jaren heeft het moeten duren, voordat aan de leeringen, vervat in bijv.

Lisfs: Das naüondle System der politischen Okonomie, de aan-dacht werd geschonken, welke zij verdienen. En onder den invloed van de Manchester school zag men onder andere, wat BOEKE zoo treffend aldus heeft uitgedrukt:

„Men kan haar aanduiden als de keerzijde van de

wester-„sche unificatie. Het massaproduct van de nieuwe westersche

„nijverheid stortte zich op de oostersche markt en vaagde hier

„de inheemsche volksnijverheid, den inheemschen handel en het

„inheemsche verkeerswezen weg. Het kapitalisme bood hier

„enkel nieuwe producten, maar gaf allerminst nieuwen arbeid.

„Het werkte hier in sociaal opzicht meer destructief dan con-structief. Het maakte vormen van maatschappelijke werkzaam-h e i d overbodig inplaats van de samengesteldwerkzaam-heid dier

ooster-„sche samenlevingen te verrijken, het brak daarmee allerlei

„plaatselijke sociale steunselen weg, maar opende niet de mo-gelijkheid dat er nieuwe voor in de plaats kwamen, het wierp

„een van nature snel groeiende bevolking op den

kleinland-„bouw terug, kweekte door rust en orde haar vermeerdering

„maar knotte haar differentieering."

Maar op één voornaam punt — doorslaggevend voor de onder-werpelijke beschouwingen — kan het vorenstaande niet worden onderschreven. Het verschijnsel Westen—Oosten als het hier is gegeven, is slechts het onderdeel van een meer algemeen vraagstuk.

De verhouding van het industrieel overmachtige Engeland tegenover het vroegere Ierland wijst zulks overtuigend uit. Zou men ook in die verhouding van een dualistische economie willen spreken?

Geeft men zich nu rekenschap van de staatkundige oorzaken, die verhoudingen kunnen brengen, welke BOEKE tot zijn dualisme heb-ben gevoerd, dan kunnen daarbij de meest uiteenloopende redenen worden genoemd.

Men ziet èn in de Vereenigde Staten van Amerika en in vele deelen van Europa de belangen van den landbouw achtergesteld bij die van de industrie; de belangen van de landarbeiders in menig opzicht, zoo niet geheel opgeofferd aan die van de door hunne orga-nisaties overmachtige industrieele arbeiders.

Men kende in vroegere jaren in Britsch-Indië de economische knechting door een vrijhandelspolitiek, door het moederland opge-drongen en in haar belang gehandhaafd. De tegenstellingen van die dagen waren zuiver een uiting van koloniaal beheer, dat eerst in de tweede plaats aan de belangen van de kolonie aandacht schonk. Toen nu ruim een tiental jaren geleden de Montagu-Chelms-ford hervormingen aan Britsch-Indië op menig gebied autonomie brachten kwam de reactie en waar eenigszins mogelijk wordt steun aan jonge industrieën, een politiek algemeen aanvaard wachtwoord, hetwelk weliswaar een krachtige uitwerking heeft, zonder dat daar-mede echter binnen kort tijdsverloop de begrijpelijke achterstand tegenover andere landen kon worden ingehaald en waarbij alle fouten aan een heftige reactie eigen, nawijsbaar zijn. De econo-mische ontwikkeling daar te lande vertoont daardoor, ten deele als gevolg van bevolkingsaanwas, niet minder echter als een resultaat van groot grondbezit, het beeld van een verarmde en verarmende

* > s F ^

124 EEN EN ANDER OVER „DUALISTISCHE ECONOMIE".

1) Het Report of the Indian Fiscal Commission 1921/22 is zoodoende ge(ver)worden tot een felle aanklacht tegen de in voorafgaande jaren door het moederland opgedrongen tariefpolitiek.

landbouwbevolking eenerzijds, anderzijds een onderbetaalde indus-trie. Het verbeteringsvraagstuk is daar te lande aanbeland in de economische en sociologische sfeer.

Voor Nederlandsch-Indië is het onderwerpelijke vraagstuk nog geheel in de koloniale sfeer en zal door de overmatige aandacht, welke veelal geschonken wordt aan staatkundige en staatsrechtelijke vraagstukken, daarin voorshands nog wel blijven. Uiterst typeerend in deze is wel, dat waar Britsch-Indische staatslieden — vooral de z.g. nationalistisch getinten — van den aanvang af de onmisbaar-heid van economische vrijonmisbaar-heid voor staatkundige onwikkeling heb-ben doorzien 1), de commissie voor het herziening der Staatsinrich-ting in Nederlandsch-Indië, in haar in 1920 verschenen rapport, de beslissing over tariefvraagstukken als een „imperiaal" vraagstuk aan' het moederland toewijst. De staatkundige opbouw wordt daar-mede gesteld op een economischen ondergrond — zooals het in den

Voor Nederlandsch-Indië is het onderwerpelijke vraagstuk nog geheel in de koloniale sfeer en zal door de overmatige aandacht, welke veelal geschonken wordt aan staatkundige en staatsrechtelijke vraagstukken, daarin voorshands nog wel blijven. Uiterst typeerend in deze is wel, dat waar Britsch-Indische staatslieden — vooral de z.g. nationalistisch getinten — van den aanvang af de onmisbaar-heid van economische vrijonmisbaar-heid voor staatkundige onwikkeling heb-ben doorzien 1), de commissie voor het herziening der Staatsinrich-ting in Nederlandsch-Indië, in haar in 1920 verschenen rapport, de beslissing over tariefvraagstukken als een „imperiaal" vraagstuk aan' het moederland toewijst. De staatkundige opbouw wordt daar-mede gesteld op een economischen ondergrond — zooals het in den