• No results found

Dementie vergt ziektespecifieke benadering

5 Uit de hokjes, naar inter disciplinaire samenwerking

5.5 Doorbreek het concurrentiemodel

Katrien Luijkx is als algemeen sociaal wetenschapper gewend om multi­ of inter­ disciplinair te werken: “Volgens mij hebben we veel meer gemeen dan dat er alle­ maal verschillen zijn. Probeer vooral naar de overeenkomsten te kijken en niet alsmaar de verschillen zo te benadrukken.” Ook Roy Kessels doet een oproep aan de collegae: “In Nederland moeten wij samen optrekken. Want de concurrentie zit niet in Amsterdam of Groningen. Die zit in Amerika. Dus wij moeten samen dat geld verdelen en samen optreden. We moeten verschillen tussen die centra juist gebruiken en samenbrengen. Door te zeggen: we zitten niet alleen op de biomar­ kers, maar wij kijken ook naar niet­farmacologische interventies, wij kijken naar de kwaliteit van zorg, we kijken naar de jonge patiënten met dementie.” John van Swieten benoemt een ander voordeel van nationale samenwerking: “Soms gaat internationale samenwerking makkelijker dan nationale samenwer­ king. Nou ja, dat is wel te begrijpen, want je eet internationaal wat minder uit dezelfde ruif, je bent minder elkaars concurrent in het buitenland.” Frans Verhey benadrukt hoe belangrijk het is goede relationele verbindingen met anderen te maken om écht multidisciplinair samen te werken. “Samenwerken in beschei­ denheid”, aldus Verhey: “Niemand weet hoe dementie nu in elkaar steekt, het is één grote puzzel. Dus je moet elkaar het speelveld gunnen en alles wat goed onderzoek is, is in principe interessant. Maar ook bescheiden blijven, doe geen grote claims en verwacht niet dat het tot dé oplossing leidt. Er bestond een beetje

romantisch idee van out of the box denken en dan ga je het alzheimerprobleem

oplossen. Daar geloof niemand meer in, denk ik. Dus ja, je borduurt op elkaar voort, kleine stapjes.…” Net als Verhey ziet ook John van Swieten dementie als

een grote puzzel: “We willen allemaal onze eigen hobby horse als één van de

oorzaken en één van de modificeerbaren. En dat is de optelsom van alles. Wij geloven heel erg in de maakbaarheid van het leven en we willen heel graag aan knoppen draaien. Maar als je gewoon bekijkt hoe het eigenlijk waarschijnlijk is, zijn het een heleboel knopjes die samen maken dat er mogelijk iets gebeurt.” Jos Schols: “Ik denk dat we in eerste instantie behoefte hebben aan een totaal­ overzicht van wat er allemaal loopt. Want ik noem nu wel een aantal dingen, maar in Amsterdam zijn verschillende hoogleraren met veel meer dingen bezig, met allerlei mensen. Die doen ook niet meer alles zelf en hebben groepen mensen om zich heen die onderzoekslijnen trekken.

En dat doen de hoogleraren in Nijmegen, Groningen en Leiden allemaal net zo. Hoe weet je dan wie wat doet en met wie je zou kunnen samenwerken?!

Ik zou best behoefte hebben aan een fat­ soenlijk overzicht van wat er allemaal loopt. Dat willen we ook gaan realiseren binnen SANO (samenwerkingsverband van zes academische werkplaatsen ouderenzorg), maar daar heb je het alleen maar weer over die hoogleraren in de verpleeghuizen. Ik heb het nut van overzicht zelf ervaren toen we de onderzoeksagenda voor de geriatrische reva­ lidatie maakten. Toen hebben we eerst op een rij gezet wat er allemaal loopt en dan zie je hoe gevarieerd dat is. Dan kan je zien waar de lacune of overlap zit. En dan kan je tegen elkaar zeggen wie welke focus kiest en waar kunnen we samen optrekken om samen iets binnen te halen in plaats van elkaar te bevechten om die bescheiden bedragen. En waar liggen nog hiaten? Onder­ zoeken we de grensvlakken voldoende? Want ook in de praktijk is comple­ mentariteit nodig die er vaak nog niet is. Daar kunnen we samen beter van worden. Maar daar staan we eigenlijk nog helemaal aan het begin.”

Veel dementieprofessoren verzuchten dat meer samenhang en samenwerking nodig is en dat we juist bij elkaar aanvulling en complementariteit moeten zoeken. Als je samenwerkt met anderen geeft dat zowel de afzonderlijke onderzoeken als de gezamenlijke lijnen enorme impulsen. Cees Hertogh doet een appel op de onderzoeksfondsen om veel langere multidisciplinaire onder­ zoekslijnen mogelijk te maken: “Eén van de discussies die we bijvoorbeeld met ZonMw en VWS wel hebben is: geef ons nou eens de mogelijkheid om langer aan projecten te werken. Want nu is het heel moeilijk om goede subsi­ dies te verwerven voor meer langlopend onderzoek, we moeten eigenlijk altijd al halverwege aan implementatie gaan denken en producten opleveren. Nogal instrumenteel, maar voor echte verandering en implementatie heb je gewoon een langere adem nodig om heel methodisch te werken. In die ZonMW­ projecten komen we heel vaak niet verder dan halfwas producten.”

Martien Kas: “Ik vind dat wij in Nederland, gezien onze economische status, veel te weinig investeren in fundamenteel onderzoek. Het is ongelofelijk hoe goed wij nog internationaal presteren in verhouding tot de investeringen die er gedaan worden nationaal. Omdat wij heel goede handelaren zijn, hebben we ons heel goed internationaal weten te positioneren, maar we moeten het

UI T DE HOK JES, N A A R IN T ER DIS CIP L IN A IR E S A MEN WER K IN G

onze claim dat we een innovatieve kenniseconomie willen zijn, doen wij schamele investeringen in onze nationale wetenschap. Zulke schaarse middelen zorgen voor een nog zwaarder concurrentiemodel. Als er relatief weinig middelen en heel veel goede wetenschappers zijn, dan krijg je natuurlijk een enorme competi­ tie.” Paul Lucassen vult aan: “Al die concurrentie nu is contraproductief; de hoe­ veelheid tijd van uitstekende onderzoekers en doktoren, die nu verloren gaat met het schrijven, en beoordelen, van competitieve, en niet gehonoreerde onder­ zoeksaanvragen, is elk jaar weer enorm. Dat is tijd waarin ook goed onderzoek en betere patiëntenzorg verricht had kunnen worden. Dat zou een grote zorg voor de financiers als NWO, ZonMW en eigenlijk ook de KNAW en VSNU moeten zijn. Ten dele komt dat door de schaarse middelen, ten dele ook door de compe­ titie en de huidige inefficiëntie van het aanvraagsysteem, dat wil zeggen het papierwerk en de enorme bureaucratie rond de aanvragen zelf. Voor een ziekte van dergelijke proporties met enorme naderende kosten voor ons land, is het verbazingwekkend dat er niet meer urgentie wordt gevoeld om dit verdeelproces veel efficiënter te organiseren en daarnaast budgetten in overeenstemming te brengen met de orde van grootte van het probleem. Als je kijkt naar de budget­ ten die jarenlang beschikbaar zijn voor bijvoorbeeld kankeronderzoek, dan begrijp je waarom de vooruitgang dáár de goede kant op gaat. Gezien de maat­ schappelijke last, zou dat voor het hersen­ en dementie­onderzoek om dezelfde redenen ook meer in verhouding moeten zijn.”

6 Dromen over € 10 miljoen: