• No results found

Doelstellingen voor de emissie of belasting

In document Minas en Milieu. Balans en Verkenning (pagina 58-62)

KWALITEIT 1985-HEDEN

5.2.3 Doelstellingen voor de emissie of belasting

De doelstellingen voor de emissie of belasting met nutriënten staan in tabel 5.2.4 weer- gegeven. Hierin is ook vermeld wanneer de doelstelling moet zijn bereikt.

5 M I L I E U D O E L S T E L L I N G E N E N M I L I E U K WA L I T E I T 1 9 8 5 - H E D E N

58

Tabel 5.2.3 Overzicht van de voornaamste doelstellingen voor het zoute oppervlaktewater en de daarbij behorende normen voor totaal-N [mg/l] in de Rijn (Bron: Prins et. al., 2002; Van Liere en Jonkers, 2002; De Vries et al., 1998a; Prins et al., 2002).

streefbeeld Noordzee Rijn % reductie

(kustgebied)

DIN< 1,5 maal natuurlijke achtergrondconcentratie 0,5 1,4 81

50% vermindering algenbiomassa in voorjaar 0,6 1,8 75

25% reductie van jaargemiddelde biomassa - 3,0 50

geen zuurstofloosheid in gestratificeerde delen - 3,0 50

Atmosfeer (stikstof)

In internationaal kader is afgesproken dat Nederland de emissie van ammoniak moet terugbrengen naar 128 kton, waarvan circa 115 mln kg vanuit de landbouw (Gothenburg protocol en EU-NEC richtlijn). In NMP4 is voor 2010 een nationale emissiedoelstelling van 100 kton NH3(waarvan maximaal 86 kton uit de landbouw) aangegeven. Deze is scherper dan in internationaal kader is afgesproken in verband met een wenselijk geach- te veiligheidsmarge in relatie tot onzekerheden in emissies en effecten van maatregelen, vanwege de voortrekkersrol die Nederland wil vervullen en om de natuur extra bescher- ming te bieden. Als richtinggevend doel voor 2030 geldt een totale emissie van 30-55 kton NH3. Daarnaast wordt aangegeven dat aanvullend gebiedsgericht beleid nodig is. Voor de emissie van N2O (lachgas) geldt de doelstelling van 6% reductie van de emissie van broeikasgassen in 2008-2012 t.o.v. 1990 conform het Kyoto protocol. De Neder- landse N2O emissie wordt voor 47% veroorzaakt door land- en tuinbouw (RIVM/ CBS, 2001).

Bodem

Voor de bodem zijn doelen voor de belasting geformuleerd die gerelateerd zijn aan het tegengaan van nadelige milieueffecten in verband met de rol van grondwater voor eco- systemen en voor de bereiding van drinkwater. De belangrijkste bron van bodembelas- ting met N en P is het gebruik van meststoffen in de landbouw (N: 90%; P: 85%; RIVM/CBS, 2001). De verliesnormen van MINAS zijn hiervan een uitdrukking (zie

paragraaf 2.1). De N-verliesnormen voor 2003 vloeien tevens voort uit de EU-Nitraat-

richtlijn die Nederland verplicht om maatregelen te nemen teneinde de (grond)waterver- ontreiniging door nitraat uit agrarische bronnen te verminderen.

In NMP4 is aangegeven dat in de periode tot 2030 aanscherping van de fosfaatverlies- norm tot 1 kg/ha gewenst is. Naar de huidige inzichten is deze waarde een uitdrukking van het duurzaamheidsniveau. Daar waar fosfaat een probleem vormt voor het realise- M I L I E U D O E L S T E L L I N G E N E N M I L I E U K WA L I T E I T 1 9 8 5 - H E D E N 5

Tabel 5.2.4 Doelstellingen voor de emissie/belasting voor nutriënten (Bron: NW4 regeringsbeslissing (VenW, 1999); NMP4 (VROM, 2001)).

compartiment bron N P

atmosfeer (NH3) landbouw 86 mln kg (2010) -

atmosfeer (N2O) alle bronnen p.m. -

bodem, landbouw landbouw 180/140 kg/ha in 2003 1) 100/60 kg/ha in 2003 2) 20 kg/ha in 2003 3)

in 2030: 1 kg/ha

bodem, bos/natuur depositie 22 kg/ha (2010) -

oppervlaktewater: alle bronnen 50% reductie 50% reductie

zoet en zout in 1995 t.o.v. 1985 in 1995 t.o.v. 1985

1) voor grasland: 140 kg/ha “droog”; 180 kg/ha overig 2) voor bouwland: 60 kg/ha “droog”; 100 kg/ha overig 3) als fosfaat (P

ren van natuurambities (NBL 2100; LNV, 2001) moet in de periode tot 2010 gestreefd worden naar een fosfaatverliesnorm van 0 kg/ha. In gebieden met fosfaatverzadigde gronden moet worden onderzocht wat de gevolgen zijn van negatieve verliesnormen (gift =0) om tot opheffing van de verzadiging te komen.

Voor bossen en natuurterreinen is de atmosferische depositie de belangrijkste bron van bodembelasting met stikstof. Voor de maximale stikstofdepositie in 2010 geldt een doel- stelling van 1550 mol/ha (circa 22 kg/ha). Onderzoek wees uit dat het effect op de vegeta- tiesamenstelling (biodiversiteit) de meest bepalende factor is. Met deze doelstelling wordt 30% van de natuur volledig beschermd (Albers et al., 2001). Naast een nationale deposi- tiedoelstelling zijn ook provinciale depositieniveaus geformuleerd. Deze hebben niet het karakter van afrekenbare doelstellingen, maar zijn bedoeld om de resultaten van de beleidsinspanningen op nationaal/regionaal/lokaal niveau te kunnen vaststellen (NMP4). De landelijke depositiedoelen voor de bodem gelden wel als resultaatverplichting.

Oppervlaktewater

De emissiedoelstellingen voor oppervlaktewater komen voort uit de internationale afspra- ken met de Rijnoeverstaten (Rijnactieprogramma: RAP) en de landen die grenzen aan de Noordzee (Noordzeeactieprogramma: NAP). In het nationale beleid zijn deze doelstellin- gen vastgelegd in de derde Nota waterhuishouding (VenW, 1989). Voor stikstof en fosfaat houdt dit in een reductie van de emissies met 50% in 1995 ten opzichte van 1985. Het gaat hier om een resultaatverplichting voor alle bronnen gezamenlijk. Om dit te realiseren zijn er zijn diverse overeenkomsten gesloten tussen de rijksoverheid, lagere overheden en bedrijfstakken. Deze zijn er bijvoorbeeld voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties, de che- mische industrie, de zuivelindustrie en de glastuinbouw. In een aantal gevallen zijn de afspraken opgenomen in een Amvb, zoals voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties. Het uitgangspunt bij de overeenkomsten was dat alle bronnen een evenredige bijdrage aan de reductie moesten leveren, dus in de orde van grootte van 50%.

5.3

Nitraat in grondwater

5.3.1 Conclusies

 In het bovenste grondwater in de zandgebieden is de gemiddelde nitraatconcentratie in de periode 1996-2000 ruim twee keer hoger dan de MTR (50 mg/l als nitraat). Na correctie voor o.a. weerseffecten is in de periode 1992-2000 sprake van een daling van circa 150 naar circa 125 mg/l. Deze daling is in overeenstemming met de afna- me van het N-overschot in de melkveehouderij welke na 1995 is ingezet. De bijdra- ge van MINAS is niet aantoonbaar, maar dit is logisch omdat dit systeem nog te kort geleden is ingevoerd.

 Er is een duidelijk verband tussen nitraatconcentratie en de grondwatertrap (Gt). Bij droge gronden is de concentratie veel (meer dan twee keer) hoger dan op natte gron- den. De analyse van de gegevens wijst uit dat Gt VI beter past in de Gt groep matig droog dan bij de groep droog (Gt VII en hoger).

5 M I L I E U D O E L S T E L L I N G E N E N M I L I E U K WA L I T E I T 1 9 8 5 - H E D E N

 Het verband tussen concentraties en N-overschot en/of bemesting is nog zwak. Belangrijke reden is de nog korte tijdsduur waarin bedrijven met lage N-overschot- ten zijn onderzocht.

 In de kleigronden zijn de nitraatconcentraties in het drainwater circa 60% lager dan in het zandgebied maar steeds veel hoger dan de MTR voor N in oppervlaktewater. In het grondwater van de veengebieden zijn de nitraatconcentraties het laagst (circa 6 mg/l) en komt stikstof vooral in de vorm van ammonium en organisch gebonden stikstof voor.

 In het middeldiepe grondwater zijn de nitraatconcentraties bij landbouw op zand duidelijk hoger dan bij alle andere combinaties van grondsoort en bodemgebruik. Op grotere diepte worden lagere nitraatconcentraties gemeten. Dit komt door een combinatie van oorzaken (i) de overwegend horizontale stroming van het grondwa- ter naar sloten/beken etc. (ii) het optreden van denitrificatie in de bodem en (iii) de lange reistijd. Met behulp van grondwaterdatering kan de bemestingshistorie rede- lijk goed worden teruggevonden in het grondwater. Op grotere diepte (15-30m) kan het effect van de bemesting in het verleden vanwege de lange reistijd nog maar gedeeltelijk zijn doorgewerkt.

 De invloed van bemesting op het diepe grondwater bij pompstations van waterlei- dingbedrijven is sterk vertraagd en komt niet altijd tot uiting in verhoogde nitraat- concentraties. Momenteel zijn op 2 pompstations extra maatregelen nodig om nor- moverschrijding te voorkomen. Bij een 10-tal andere winningen wordt de streefwaarde overschreden. Neveneffecten van nitraatafbraak komen tot uiting in verhoogde concentraties aan sulfaat, hardheid en nikkel. De mate waarin dit gebeurt, hangt, behalve van de belasting, ook af van de eigenschappen van de bodem en verschilt per type winning. Regionaal gezien zijn de winningen in het Limburgse lössgebied, in de Achterhoek en in Oost-Brabant/Noord Limburg sterk beïnvloed.

5.3.2 Inleiding

Nitraat is zeer beweeglijk in de bodem. De stikstof die na het teeltseizoen in de bodem achterblijft, zal gedurende de herfst en winter grotendeels in de vorm van nitraat naar het grondwater uitspoelen, of via drainage of ondergrondse stroming in het oppervlaktewater terechtkomen. In de bovengrond, maar ook tijdens het transport van nitraat door de bodem, kan nitraat worden afgebroken tot stikstofgas (N2) of lachgas (N2O). Om zicht te krijgen op het effect van deze processen zullen in deze paragraaf niet alleen de nitraat- concentraties in het bovenste grondwater worden gepresenteerd, maar ook in het grond- water dat dieper in de bodem voorkomt. Hiertoe behoort ook het grondwater dat voor de drinkwaterbereiding wordt gebruikt. Overigens is nitraat niet de enige vorm waarin stik- stof in het grondwater voorkomt. In klei- en veengebieden komt stikstof vooral voor als ammonium en/of als organisch gebonden stikstof. Hierna worden de monitoringresulta- ten van het grondwater op drie diepteniveaus gepresenteerd, namelijk het bovenste grondwater (0- 5m diepte), het ondiepe-middeldiepe grondwater (5-30 m diepte) en het diepere grondwater (> 30 m). Nadere informatie is gegeven in Willems et al. (2002).

5.3.3 Nitraat in het bovenste grondwater bij landbouwbe-

In document Minas en Milieu. Balans en Verkenning (pagina 58-62)