• No results found

Belasting van het oppervlaktewater

In document Minas en Milieu. Balans en Verkenning (pagina 77-79)

KWALITEIT 1985-HEDEN

5.4 Fosfaat in bodem en grondwater

5.5.2 Belasting van het oppervlaktewater

Het oppervlaktewater in Nederland wordt door een groot aantal bronnen belast met nut- riënten. De belangrijkste zijn industrie, landbouw en de rioolwaterzuiveringinstallaties (RWZI’s). Overige (veelal communale) bronnen zijn overstorten, niet aangesloten huis- houdens, ongezuiverde lozingen via het riool en regenwaterriolering. Daarnaast wordt het oppervlaktewater nog belast met stikstof door directe atmosferische depositie. In tabel 5.5.1 wordt er een overzicht gegeven van de bijdrage van de diverse bronnen aan de belasting van het oppervlaktewater in 1985 en 2000 (WIB, 2002).

Duidelijk is, dat de industrie en de communale sector (waaronder de RWZI’s) een forse reductie van de emissies van N en P hebben gerealiseerd. Voor P speelt daarbij de invoe- ring van fosfaatvrije wasmiddelen en de defosfatering op RWZI’s een grote rol. De directe belasting door de landbouw (meemesten van sloten, erfafspoeling etc.) is ook sterk gereduceerd. De bijdrage van deze directe belasting is echter niet zo groot, het grootste deel van de belasting door de landbouw vindt plaats door af- en uitspoeling van nutriënten uit de mest.

M I L I E U D O E L S T E L L I N G E N E N M I L I E U K WA L I T E I T 1 9 8 5 - H E D E N 5

Tabel 5.5.1 Nationale emissies naar het oppervlaktewater in 1985 en 2000 (mln kg).

N N reductie % P P reductie % 1985 2000 1985 2000 Industrie 20 5 75% 13.4 1.5 89% Communaal RWZI’s 38 30 21% 10.8 2.9 73% Overig 12 3 75% 1.8 0.2 89% Landbouw Uitspoeling *) 70 73 -4% 4.3 4.0 8% Direct 10 6 40% 0.8 0.5 38% totaal **) 150 117 22% 31.1 9.1 71%

*) de getallen voor 1985 en 2000 zijn niet geheel vergelijkbaar, omdat ze met verschillende hydrologische basisgegevens zijn berekend

De RAP/NAP-doelstellingen (50% emissiereductie) zijn alleen voor P gehaald; de emissies van P naar het oppervlaktewater zijn in totaal met 71 % gedaald, terwijl de totale N-emissie in die periode slechts met 22 % gereduceerd is. Industrie en RWZI’s hebben voor P duidelijk een grote bijdrage geleverd aan de reductie van de emissies van 1985 tot 2000; de bijdrage van de landbouw hieraan is gering. Voor N is de emissie- afname van RWZI’s beperkt. De bijdrage van af- en uitspoeling uit de landbouw is nau- welijks veranderd.

Uit- en afspoeling landbouwgronden

De vrachten van uit- en afspoeling van nutriënten naar het oppervlaktewater kunnen niet direct gemeten worden. Ze variëren bovendien zeer sterk in de ruimte en de tijd. Daar- om worden deze vrachten modelmatig berekend.

Uit de berekeningen blijkt dat op landelijk niveau de uitspoeling van N en P in kilogram per hectare redelijk constant is gebleven gedurende de periode 1985-2000. Als echter een globaal onderscheid gemaakt wordt voor vier typen landgebruik (gras, maïs, bouw- land en natuur), zijn er wel duidelijke verschuivingen opgetreden: de uitspoeling van N (in kg/ha) onder maïs is afgenomen; onder gras en natuur is die iets toegenomen. Daar- entegen is de uitspoeling van P (in kg/ha) onder maïs juist toegenomen.

De bijdrage aan de totale uitspoeling van N is het grootst voor grasland (bijna de helft), gevolgd door bouwland, maïs en natuur. Per hectare is de uitspoeling het hoogst onder maïs, al lijkt dit dus langzamerhand te verbeteren. Voor P komt de grootste bijdrage van bouwland, daarna van gras gevolgd door maïs en natuur. Ook voor P levert het landge- bruik maïs de hoogste uitspoeling per hectare op.

5 M I L I E U D O E L S T E L L I N G E N E N M I L I E U K WA L I T E I T 1 9 8 5 - H E D E N

78

Achtergrondbelasting

In sommige delen van Nederland is sprake van een significante belasting van het oppervlaktewater met nutriënten, die niet het gevolg is van bemes- ting van de landbouwpercelen. Het gaat hierbij met name om nutriënten die worden aangevoerd met kwelwater en/of vrijkomen bij de mineralisatie van veen. Beide posten samen worden wel achter- grondbelasting genoemd en dragen bij aan de uit- en afspoeling van N en P.

Aanvoer met kwelwater is vooral van belang in delen van west- en noord-Nederland, waar plaatse- lijk hoge concentraties in het kwelwater voorko- men en bovendien door de aanleg van diepe droogmakerijen hoge kwelfluxen voorkomen. Mineralisatie van veen speelt overal waar ontwa- terde veengronden voorkomen een rol.

Een landsdekkend beeld van voorkomen en grootte van beide posten bestaat niet. Een recente studie uitgevoerd in westelijk Nederland laat zien dat de resulterende achtergrondbelastingen sterk varië- ren en enkele kg P ha-1j-1 en enkele tientallen kg N

ha-1j-1kunnen bedragen (Griffioen et al., 2002). De effecten op de ecologie zijn niet eenvoudig te voorspellen, doordat de belasting door het jaar heen aanzienlijk kan variëren als gevolg van sei- zoensvariaties in zowel kwelfluxen als mineralisa- tiesnelheden en bovendien sterk afhankelijk is van de hydrologische situatie in het algemeen. De achtergrondbelasting wordt niet veroorzaakt door bemesting, maar is wel het gevolg van men- selijke ingrepen in het verleden, zoals de aanleg van diepe droogmakerijen en de ontwatering van veenmoerassen. Daarnaast is het huidige (water)beheer in die gebieden van invloed. Met name op dit terrein liggen de mogelijkheden om de omvang van de achtergrondbelasting en de effecten op de ecologie te beïnvloeden. Peilverho- ging kan zowel de kwelwaterflux in droogmakerij- en als de mineralisatiesnelheid van veen vermin- deren. Door regelmatig baggeren van de watergangen kan het daarin opgeslagen fosfaat worden verwijderd.

Aanvoer via de grote rivieren

Een belangrijke bron is de aanvoer van N en P met de rivieren vanuit het buitenland. Dit kan echter ook “doorvoer” genoemd worden: een groot deel verlaat Nederland weer via dezelfde rivier. Opvallend is dat de vrachten in de Rijn sterk zijn afgenomen in de perio- de 1985-2000 (N: 35%, P: 61%), terwijl in Maas en Schelde alleen voor P een verbete- ring te zien is (25 resp. 35 %). In de Maas en de Schelde zijn de vrachten voor N toege- nomen; in de Maas bedraagt deze toename zelfs 43% (De Rijk en v.d. Roovaart, 2002).

In document Minas en Milieu. Balans en Verkenning (pagina 77-79)