• No results found

Diagnose milieukundige effecten

In document Minas en Milieu. Balans en Verkenning (pagina 170-172)

II III IV V VI VII VII* IV V VI VII VII*Gras veen

10.3 Diagnose milieukundige effecten

10.3.1 Nitraat in grondwater

 Gezien de diversiteit waarin nu in de verschillende landen gemeten wordt, wordt aanbevolen zo spoedig mogelijk een voor de EU geharmoniseerd meetprotocol vast te stellen, waarin aan de diversiteit van de EU-landen ook uiting wordt gegeven.  De gemiddelde nitraatconcentratie in het bovenste grondwater onder landbouw-

grond op zand (125 mg per liter) lag in de periode 1995-2000 boven de nitraatnorm (50 mg per liter). Dit is lager dan in de periode 1992-1995 (circa 150 mg per liter). Dit is het gevolg van dalende N-overschotten bij de melkveebedrijven met name na 1995.

 Op klei lagen de concentraties (in het drainwater, dat dus het oppervlaktewater voedt) op circa 50 mg per liter (circa 11 mg per liter N). Dit is veel hoger dan de norm voor stikstof voor oppervlaktewater. Op veengronden is de gemiddelde con- centratie laag (circa 6 mg per liter).

 Er is bij nitraat sprake van een sterk verband met de grondwaterstand. Uit statisti- sche analyse van de gegevens voor melkveehouderij op zand (periode 1995-2000) blijkt dat op een bedrijf met 100% natte gronden (Gt I t/m IV) de gemiddelde con- centratie 73 mg per liter zou zijn en voor een bedrijf met 100% droge gronden (Gt VII en VII*) 182 mg per liter.

 Op melkveebedrijven die al een lager overschot weten te realiseren, worden fors lagere concentraties waargenomen (bijvoorbeeld De Marke). Het aantal gegevens van dit type bedrijven is echter nog te beperkt om te concluderen of de verliesnor- men 2003 voldoende zijn.

1 0 C O N C L U S I E S

 Er bleken grote verschillen in nitraatconcentraties tussen bedrijven. Deze worden naast de grondsoort en grondwaterstand mede verklaard door grondgebruik en de mate van beweiding en maaien in de herfst.

 In het diepere grondwater (>5 m-mv) worden lagere concentraties nitraat gevonden dan in het bovenste grondwater, met name als gevolg van grondwaterstroming, nitraatafbraak en reistijd. De gemiddelde nitraatconcentratie op 5-15 m in 2000 bedraagt 45 mg per liter en op 15-30 m 10 mg per liter. Met name bij meetpunten bij landbouw op zand worden overschrijdingen van de norm gevonden.

 Er is een goede relatie gevonden tussen de bemestingshistorie en het voorkomen van nitraat op dieptes van 5-30 m-mv. Het nitraatfront (de 1986-piek) heeft de diep- te van 5-15 m bereikt. Op grotere diepte (15-30 m) is het effect van de bemesting in het verleden nog maar beperkt terug te vinden omdat het nitraatfront deze diepte nog niet heeft bereikt.

 In het diepere grondwater dat als drinkwater wordt gewonnen, worden in enkele gevallen hoge nitraatconcentraties aangetroffen. Indien nitraat niet meer aanwezig is, wordt vaak een toename van hardheid en sulfaat waargenomen. Regionaal gezien zijn de winningen in het Limburgse lössgebied, in de Achterhoek en in Oost Brabant/Noord Limburg sterk beïnvloed.

10.3.2 Fosfaat in de bodem

 Circa 80 % van het landbouwareaal op zand is fosfaatverzadigd (d.w.z. heeft een fosfaatverzadigingsgraad van 25% of meer). Op de overige gronden (klei en veen) is circa 75 % verzadigd. Overigens is voor deze gronden nog geen protocol vastge- steld. Het areaal sterk verzadigde gronden (fosfaatverzadigingsgraad >50%) is veel lager bij klei (circa 6%) dan bij veen (circa 23%) en zand (circa 30%).

 De fosfaattoestand op minstens 30% van de Nederlandse landbouwgronden is land- bouwkundig gezien (onnodig) hoog tot zeer hoog. Het aandeel van de gronden met fosfaattoestand hoog is sinds in de afgelopen decennia gestaag gestegen.

10.3.3 Oppervlaktewater

 De totale nationale belasting van het oppervlaktewater is voor fosfaat afgenomen van 31 miljoen kg P in 1985 tot 9 miljoen kg P in 2000, een vermindering van circa 70%. Daarmee is deze RAP-NAP-doelstelling gerealiseerd. Voor stikstof echter niet; de stikstofbelasting is in dezelfde periode afgenomen van 150 naar 117 mln kg N, een vermindering van circa 20%.

 Deze verminderingen zijn vooral gerealiseerd door de industrie en de communale bronnen (fosfaatvrij maken van textielwasmiddelen en invoering van defosfatering op de RWZI’s).

 De directe belasting vanuit de landbouw (o.a. meemesten sloten) is ook sterk gedaald.  De belasting door uit- en afspoeling van N en P uit landbouwgronden is gedurende de beschouwde periode slechts weinig veranderd en daardoor relatief in belang toe- C O N C L U S I E S 1 0

genomen. In 2000 is de bijdrage van uit- en afspoeling circa 60% voor N en circa 45% voor P van de totale belasting uit alle bronnen, en daarmee tevens de belang- rijkste bron. Vertaling van de RAP-NAP-doelstellingen naar alle betrokken secto- ren, betekent dus dat deze afspraken voor de landbouwsector nog niet gehaald zijn.  De af- en uitspoeling vanuit de Nederlandse landbouw draagt voor 50-65% bij aan de belasting van het regionale oppervlaktewater in Nederland, voor 5-10% aan die van de Rijkswateren en in nog mindere mate aan die van het kustwater.

 Uit een tiental regionale studies blijkt dat de landbouw relatief de grootste belasting van de regionale watersystemen (circa 50%) veroorzaakt. De bandbreedte is groot, voornamelijk als gevolg van verschillen in hydrologie.

 Mede hierdoor is het op basis van de analyses tot nu toe lastig gebleken om een directe relatie te leggen tussen landbouwkundig handelen en de concentraties aan stikstof en fosfaat in het regionale oppervlaktewater.

 In de periode van 1985-2000 is, als een gevolg van reducties (in binnen- en buiten- land) van de belasting van het oppervlaktewater en van aanvullende maatregelen (zoals baggeren en doorspoelen) een duidelijke verbetering van de oppervlaktewa- terkwaliteit opgetreden. Dit geldt zowel voor de zoete en zoute rijkswateren, als voor de kleinere, regionale wateren. De afname in de belasting is vrijwel één-op- één vertaald naar concentratie-afnames. De richtinggevende waarden, zoals vastge- legd in de Vierde Nota waterhuishouding, worden op veel plaatsen nog ruim over- schreden.

 De verbetering van de waterkwaliteit betreft vooral fosfaat. Deze verbetering stag- neert nu ook.

 Van de nutriënten stikstof en fosfaat bepaalt fosfaat in vrijwel alle gevallen de eco- logische kwaliteit van het zoete water en stikstof die in het zoute water.

 Binnen Nederland zijn er grote regionale verschillen in nutriëntenconcentraties. In de regionale wateren in het landelijk gebied worden de hoogste concentraties aan- getroffen in gebieden op zeeklei of laagveen, waar zich een groot areaal (glas)-tuin- bouw bevindt.

 Ecologisch herstel van regionale wateren vereist een regionale aanpak; voor ecolo- gisch herstel van de kustwateren en grote zoete wateren is een internationale aanpak noodzakelijk.

10.4 Ex ante evaluatie landbouwkundige en

In document Minas en Milieu. Balans en Verkenning (pagina 170-172)