• No results found

Conclusies op hoofdlijnen

In document Minas en Milieu. Balans en Verkenning (pagina 165-168)

II III IV V VI VII VII* IV V VI VII VII*Gras veen

10.1 Conclusies op hoofdlijnen

10.1.1 Milieu

 Het overschot (aanvoer minus afvoer) van de Nederlandse landbouw bedroeg voor stikstof in 2000 559 mln kg en voor fosfaat 112 mln kg P2O5. De mineralenover- schotten per eenheid oppervlak zijn in Nederland te hoog om de milieudoelstellin- gen te realiseren. Beperking van de mineralenverliezen vanuit de landbouw naar het milieu is om reden van diepe grondwaterkwaliteit en oppervlaktewaterkwaliteit wenselijk.

 Bij de oppervlaktewaterkwaliteit gaat het om ecologische doelstellingen, voor zowel het zoete als het zoute oppervlaktewater. Het zijn vooral de veengronden, de kleigronden en de nattere zandgronden die de belasting naar het oppervlaktewater veroorzaken.

 Bij de grondwaterkwaliteit gaat het om een gezondheidskundige doelstelling, namelijk de maximale hoeveelheid nitraat in het drinkwater. De stikstofbelasting van het grondwater is vooral een probleem op de drogere zandgronden. Omdat in veel gebieden in Nederland in de eerste meters nog denitrificatie optreedt, is het voor de bescherming van het diepere grondwater niet noodzakelijk dat het bovenste grondwater op alle locaties aan de norm van 50 mg per liter voldoet. Wel dient de nitraatconcentratie in het bovenste grondwater beperkt te worden, vanwege belas- ting van het oppervlaktewater en vanwege het vrijkomen van ongewenste stoffen bij denitrificatie (sulfaten, lachgas, zware metalen).

 Vanwege de constatering dat in veel gebieden in Nederland nog veel nitraat ver- dwijnt tussen het bovenste grondwater en het diepere grondwater, wordt aanbevo- len de diepte waarop aan de nitraatnorm wordt getoetst, te heroverwegen.

Stikstof niet-droge gronden

 Op de niet-droge zandgronden (392.000 ha) betekent aanscherping van de verlies- normen tot niveau 2002 een overschrijding van de nitraatnorm in het bovenste grondwater op een areaal van circa 146.000 ha. Bij de verliesnormen 2003 neemt dit af tot circa 114.000 ha. Op deze gronden treden ook in de diepere bodemlagen (1-10 m-mv) nog omzettingsprocessen op. Bovendien verdwijnt nog een deel door uitspoeling naar het oppervlaktewater, waardoor de nitraatconcentraties in het diepe grondwater in het algemeen lager zullen zijn dan 50 mg per liter. Beide verdwijn- processen zijn overigens processen die milieukundig ook niet gewenst zijn.  Voor het oppervlaktewater (vooral bij de niet-droge gronden) geldt dat de emissies

vanuit de landbouw bij aanscherping van de verliesnormen tot de niveaus van 2002 en 2003 t.o.v. 1985 (toetsing internationale RAP-NAP-doelstelling) een verlaging van circa 25% respectievelijk 30% betekenen. In termen van de ecologische kwali- teit van het zoete oppervlaktewater hebben deze reducties nog geen effect omdat dit wordt gemaskeerd door de fosfaatovermaat.

 De extra kosten voor de melkveehouderij voor doorvoering van de verliesnormen 2003 t.o.v. 2002 zijn 500 euro per gemiddeld bedrijf. Hetzelfde geldt voor een gemiddeld akkerbouwbedrijf. Indien als gevolg van de aanscherping de kosten voor mestafzet gaan stijgen, leidt dit ook voor de intensieve veehouderij tot extra kosten ten opzichte van de situatie 2002.

Stikstof droge gronden

 Op grond van de huidige bodemkaarten is het areaal gronden met Gt VII en VII* 140.000 ha en het areaal met Gt VI 220.000 ha. Vanwege verdroging zijn deze are- alen in werkelijkheid toegenomen. Uit berekeningen met het STONE-instrumenta- rium blijkt dat het areaal met Gt VI, VII en VII* circa 600.000 ha bedraagt.  Op de aangewezen droge zandgronden (Gt VI, VII, VII*; 320.000 ha) betekent aan-

scherping van de verliesnormen tot niveau 2002 een overschrijding van de nitraat- norm in het bovenste grondwater op een areaal van circa 262.000 ha. Bij de verlies- normen 2003 neemt dit af tot circa 216.000 ha. De gemiddelde nitraatconcentratie daalt op de gronden met Gt VII en VII* van 94 naar 75 mg per liter en de groep met Gt VI van 75 naar 58 mg per liter.

 Bij de verliesnormen van 2002 en 2003 heeft het relatief natte deel van het areaal zandgronden met Gt VI (hoogste grondwaterstand GHG van 40-60 cm) een gemid- deld nitraatconcentratie van minder dan 50 mg per liter (respectievelijk 46 en 36 mg per liter). Het relatief droge deel (hoogste grondwaterstand GHG van 60-80 cm) heeft een nitraatconcentratie van meer dan 50 mg per liter (respectievelijk 65 en 53 mg per liter).

 Zowel uit de diagnose als uit de prognose blijkt dat Gt VI gronden zich niet zonder- meer gedragen als Gt VII/VII*-gronden.

 Globaal gesproken neemt de nitraatuitspoeling toe (en neemt de denitrificatie dus af) in de volgende reeks: Gt VI-nieuw < Gt VI-oud < Gt VII oud < Gt VII* oud. Veel van de “oude” Gt VI gronden zijn nu Gt VII geworden. De nieuwe groep Gt VI gronden valt in een nattere groep (met meer denitrificatie) en een drogere groep uit- een.

 Bij de invoering van de verliesnormen 2003 vindt op de droge zandgronden en löss nog steeds overschrijding van de nitraatnorm in het bovenste grondwater plaats (216.000 ha). Overschrijding van de nitraatnorm in het bovenste grondwater leidt in dieper grondwater op een aantal locaties (o.a. gelegen in Twente/Achterhoek (stuw- wallen), de Peelhorst, Midden Brabant en Limburg) tot overschrijding van de nitraatnorm wegens het ontbreken van afdoende omzettingsprocessen. In die gebie- den waar nitraat wel verdwijnt als gevolg van denitrificatie, moet rekening gehou- den worden met de vorming van sulfaat, hardheid en zware metalen.

 Aanbevolen wordt om de aanwijzing van de droge gronden te herzien. In relatie tot aanscherping van verliesnormen voor deze gronden dient ook aandacht besteed te worden aan de denitrificatiecapaciteit van deze gronden.

 De kosten van de aanscherping van de stikstofverliesnormen voor de droge gronden bedragen voor melkveebedrijven gemiddeld circa 1.000 euro en voor akkerbouw- bedrijven gemiddeld 500 euro. Voor enkele typen tuinbouwbedrijven en voor bedrijven op humusarme gronden kunnen de kosten hoger zijn. Voor de intensieve 1 0 C O N C L U S I E S

veehouderij leidt deze aanscherping waarschijnlijk niet tot extra kosten ten opzichte van de situatie 2002 (waarin de kosten overigens al hoog waren).

Fosfaat

 Bij de aanscherping van de verliesnormen 2002 naar 2003 ontstaat in 2003 een lan- delijk mestoverschot van circa 4 mln kg (bandbreedte 0-12 mln kg). De voorgestel- de fosfaatverliesnorm bedraagt in 2003 20 kg per ha (exclusief kunstmestfosfaat). Om de ecologische kwaliteit in de regionale wateren te herstellen zou de fosfaatver- liesnorm aangescherpt moeten worden tot 0-1 kg per ha (inclusief kunstmestfos- faat). Het herstel van de ecologische kwaliteit zal echter meer dan tientallen jaren vergen, gezien de in de afgelopen decennia opgebouwde voorraad fosfaat in land- bouwgronden en waterbodems. Het nemen van beheers- en inrichtingsmaatregelen kan dit herstel versnellen. De benodigde aanscherping leidt tot hoge kosten in alle sectoren, maar leidt als gevolg van de noodzakelijke krimp in de veestapel tot grote sociaal-economische gevolgen in de intensieve veehouderij (en in toeleverende en verwerkende bedrijven). Dit milieuprobleem is groot, maar de urgentie van de aan- scherping wordt in zekere mate gerelativeerd, omdat de huidige belasting ten opzichte van de opgebouwde voorraad (historische belasting) beperkt is. Geleidelij- ke aanscherping, gecombineerd met bijvoorbeeld opkoop van dierrechten, zal wel- licht tot minder drastische sociale en economische gevolgen leiden.

Ammoniak en lachgas

 Met de aanscherping van vooral de stikstofverliesnormen wordt ook een bijdrage geleverd aan vermindering van de emissies van ammoniak en lachgas (een broei- kasgas) naar de atmosfeer. De aanscherping van 2002 naar 2003 leidt tot reducties van 6% voor ammoniak en 7% voor lachgas. Met de verliesnormen 2003 in combi- natie met volledige invoering van de AMvB-Huisvesting veehouderij wordt de doelstelling van de EU-NEC-richtlijn waarschijnlijk net gerealiseerd. Voor realisa- tie van de natuurdoelen zijn verdergaande ammoniakreducties nodig, waarvoor aan- sluiting nodig is op het Ammoniakbeleid.

10.1.2 Instrument MINAS

 Het Mineralenaangiftesysteem (MINAS) is conceptueel een goed instrument om te komen tot vermindering van de emissies uit de landbouw. Er wordt direct gestuurd op de belasting van het milieu. MINAS geeft de ondernemers een duidelijke prikkel om mineralenoverschotten te verminderen, maar laat daarbij de vrijheid van keuze van maatregelen aan de ondernemer.

 Uit de spelsimulaties, de individuele bedrijfsberekeningen, de spreiding van de overschotten tussen de bedrijven en de ervaringen in de mineralenprojecten (voor- loperbedrijven) blijkt dat er nog voldoende technische mogelijkheden zijn om ver- lagingen te realiseren. Uit de gegevens van vooral de mineralenprojecten blijkt dat ondernemers tijd nodig hebben om deze maatregelen in te voeren. Een tempo van 30-50 kg stikstof per ha per jaar is haalbaar.

 Hoewel MINAS pas kort geleden is ingevoerd, zijn er indicaties dat het een effec- tief instrument is. In de melkveehouderij zijn op de MINAS-plichtige bedrijven lagere stikstofoverschotten gerealiseerd. Deze overschotten zijn ook meer gedaald dan op bedrijven die nog niet MINAS-plichtig waren. Verder is sinds 1998 het stik- stofkunstmestgebruik aan het dalen.

 Hoewel MINAS de mineralenoverschotten doet verminderen, moeten bedrijven in het kader van MINAS over 1998 circa 60 mln euro heffing betalen. Dit betreft circa 39 mln euro voor de verfijnde aangiften en 18 mln euro voor de forfaitaire aangiften. De meeste heffing wordt betaald in de varkenshouderij, gevolgd door de pluimvee- houderij. Over 2000 moet circa 50 mln euro heffing worden betaald. Het is niet aan te geven of deze hoge heffingen worden veroorzaakt door feitelijke overschrijdingen van de toegestane milieubelasting, of dat dit ligt aan systeemfouten van MINAS.  Door kunstmestfosfaat onder MINAS te brengen, kan de fosfaatbelasting op kos-

teneffectieve wijze worden teruggebracht. De hoge fosfaatgiften zijn op veruit de meeste percelen landbouwkundig gezien niet noodzakelijk. Er is een extra variant onderzocht met stikstofverliesnormen op het niveau van 2003 en met een verhoog- de fosfaatverliesnorm (niveau 1998) met kunstmestfosfaat onder MINAS. Hieruit blijkt dat tegen lagere kosten eenzelfde milieuresultaat (in termen van stikstof- en fosfaatoverschot) kan worden gerealiseerd. Door de hogere fosfaatverliesnorm, ont- staat er ruimte op de mestmarkt, waardoor de mestafzetprijzen zullen dalen. Er ont- staat geen mestoverschot.

 Uit de grote spreiding in de dierexcretiefactoren in de intensieve veehouderij blijkt dat verdere verlaging hiervan mogelijk is. Dit kan leiden tot een substantiële afna- me van de stikstof- en fosfaatexcretie en daarmee van het mestoverschot.

 Het aandeel loze mestafzetovereenkomsten in de melkveehouderij is groot (75%). Deze overeenkomsten kosten wel geld, maar leveren geen milieurendement op. Dit wordt veroorzaakt door forfaits in de mestafzetovereenkomsten. Net als in MINAS zou hier op werkelijke waarden moeten worden overgegaan om de systemen beter te laten aansluiten. Bijvoorbeeld kan hier aan gebruik van voortschrijdende kennis over werkelijke waarden worden gedacht.

 Op varkens- en pluimveebedrijven is vaak het omgekeerde aan de hand: daar hoe- ven minder mestafzetcontracten gesloten te worden, dan er voor de feitelijke mest- afzet nodig is.

 De kosten voor mestafzet voor de intensieve veehouderijbedrijven zijn sinds de invoering van MINAS sterk gestegen, tot gemiddeld circa 15.000 euro per bedrijf per jaar.

10.2 Diagnose landbouwkundige en sociaal-

In document Minas en Milieu. Balans en Verkenning (pagina 165-168)