• No results found

4. Rechtspraak en het beneficial owner-vereiste in relatie tot EU wet en regelgeving

4.7 Dividenden, interesten en royalty’s binnen de EU

Voor dividenden en interest gelden binnen de Europese Unie (EU) verschillende tarieven. De Europese lidstaten beschikken over belastingsoevereiniteit met betrekking tot het bepalen van het heffingstarief over deze inkomstenbronnen. De heffingstarieven lopen echter sterk uiteen van 0% in Malta tot 33% in Frankrijk118. Dit geldt ook ten aanzien van winstbelasting.

Inkomsten uit dividend worden in Nederland bijvoorbeeld op grond van artikel 5 Wet op de Dividendbelasting 1965 belast met een voorheffing van 15%119.

Door de soms grote onderlinge verschillen in heffingstarieven kan het voor internationaal opererende ondernemingen aantrekkelijk zijn hun inkomsten te situeren in een land met een laag heffingstarief. Belastingverdragen verdelen ook in Europese situaties de heffingsrechten tussen bron- en woonstaat. In belastingverdragen die tussen Europese lidstaten zijn gesloten komt het beneficial owner-vereiste uit artikel 10, 11 en 12 OESO Modelverdrag minder voor. Het heffingstarief van de bronstaat wordt dan veelal verlaagd, indien de vennootschappen die bij de transactie betrokken zijn, zijn gelieerd. Zijn vennootschappen niet gelieerd, dan houden zij in beginsel het hogere heffingstarief, ook wanneer zij aangemerkt kunnen worden als beneficial owner. Binnen de EU is een duidelijke tendens waarneembaar naar de

afschaffing van bronheffing op grensoverschrijdende kapitaalopbrengsten van lichamen. De EU moeder-dochterrichtlijn elimineert dividendbelasting op winstuitkeringen tussen moeder- en dochtermaatschappijen die gevestigd zijn in verschillende lidstaten. De Interest- en Royaltyrichtlijn bewerkstelligt een soortgelijk doel120.

117 Munting, W.R., Weekblad Fiscaal Recht, WFR 2012/1064, Beneficial Ownership: handle with care,

https://www.navigator.nl/document/idda4e8c617b394f9983daf6063f338002?ctx=WKNL_CSL_183, 23 augustus 2012

118 Jongbloed, D.J.B., Van den Elst, S., VPB tarieven in Europa, http://www.jongbloed-

fiscaaljuristen.nl/emigratie/landeninformatie/zakendoen_in_buitenland/vpb_tarieven_in_europa/, 5 mei 2017 119 Jongbloed, D.J.B., Van den Elst, S., VPB tarieven in Europa, http://www.jongbloed-

fiscaaljuristen.nl/emigratie/landeninformatie/zakendoen_in_buitenland/vpb_tarieven_in_europa/, 5 mei 2017 120 Van Raad, C., Internationaal belastingrecht, Cursus belastingrecht, 2017-2018

4.7.1 De EU moeder-dochterrichtlijn

De moeder-dochterrichtlijn vindt haar oorsprong in artikel 220 en 221 van het EG Verdrag, die tot doel had om dubbele belasting binnen de Europese Gemeenschap af te schaffen. De moeder-dochterrichtlijn werd in 1990 ingevoerd met als doel om verschillen tussen

binnenlandse en grensoverschrijdende winstuitkeringen weg te nemen. De bepaling van de richtlijn is geïmplementeerd in Nederland door aanpassing van artikel 4 Wet

Dividendbelasting 1965121. Op grond van artikel 1 lid 1 Moeder-dochterrichtlijn kunnen

dochterondernemingen winst uitkeren aan de moedermaatschappij, zonder dat heffing plaats mag vinden over de winstuitdelingen. Indien heffing toch plaatsvindt, dan moet de lidstaat, waarin de moeder gevestigd is op grond van artikel 4 lid 1 letter a Moeder-

dochterrichtlijn zich onthouden van belastingheffing over deze winst. Dit wordt ook wel de vrijstellingsmethode genoemd122. Op grond van artikel 4 lid 1 letter b Moeder-dochterrichtlijn

kan, indien de winst wel wordt belast, de dochtervennootschap de over deze winst geheven belasting van haar belasting aftrekken. Deze methode wordt de verrekeningsmethode genoemd. Voor toepassing van de moeder-dochterrichtlijn moet eerst aan voorwaarden worden voldaan. De moeder- en dochtermaatschappij moeten een rechtsvorm hebben, zoals door de moeder-dochterrichtlijn is voorgeschreven. Daarnaast dienen beide maatschappijen inwoner te zijn van de betreffende lidstaat. Op grond van artikel 3 lid 1 Moeder-

dochterrichtlijn kan een moedermaatschappij alleen als een moeder worden aangemerkt, indien zij een deelneming van ten minste 20% heeft in het kapitaal van een andere

vennootschap. Tot slot dient het op grond van artikel 1 lid 1 Moeder-dochterrichtlijn te gaan om een uitkering van winst.

De werking van de Europese moeder-dochterrichtlijn kan sterk worden vergeleken met het beneficial owner-vereiste uit het OESO Modelverdrag. Ondanks dat beide regelingen van elkaar verschillen kunnen zij beiden leiden tot een verlaging van de bronbelasting. De

moeder-dochterrichtlijn stelt echter hogere eisen met betrekking tot het belang. Immers eist de moeder-dochterrichtlijn een belang van ten minste 20%. Wel kan worden gesteld dat de moeder-dochterrichtlijn geen belemmering vormt voor het toepassen van het beneficial owner-vereiste op grond van het OESO Modelverdrag. Indien het belang groter is dan 20% wordt de bronbelasting op grond van het beneficial owner-vereiste niet alleen verlaagd, maar door de werking van de moeder-dochterrichtlijn kan deze in feite worden verlaagd tot nihil123.

4.7.2 De Interest- en Royaltyrichtlijn

Op 3 juni 2003 werd binnen Europa een Interest- en Royaltyrichtlijn ingevoerd. Het doel van de Interest- en Royaltyrichtlijn is onderlinge verschillen tussen binnenlandse en

grensoverschrijdende betalingen van winst weg te nemen. Op grond van artikel 1 lid 1 Interest- en Royaltyrichtlijn worden uitkeringen van interest of royalty’s vrijgesteld van alle belastingen in de bronstaat, op voorwaarde dat de ontvangende onderneming de uiteindelijk gerechtigde is tot de interest en royalty’s124. Volgens Brandsma en Pancham beperkt het

“vrijgesteld van alle belastingen in de bronstaat” zich niet alleen tot bronbelasting, maar tot

121 Van Raad, C., Internationaal belastingrecht, Cursus belastingrecht, 2017-2018

122 Van Raad, C., Internationaal belastingrecht, Cursus belastingrecht, 2017-2018 123 Van Raad, C., Internationaal belastingrecht, Cursus belastingrecht, 2017-2018

alle belastingen die geheven kunnen worden ten aanzien van interest en royalty’s125. Als

voorwaarde geldt dat de ontvangende onderneming de beneficial owner moet zijn tot de inkomsten. Artikel 1 lid 4 Interest- en Royaltyrichtlijn geeft aan dat een onderneming alleen wordt beschouwd als beneficial owner, indien de uitkering aan haar ten gunste valt en zij niet optreedt als tussenpersoon, gemachtigde of trustee126. Deze definitie komt sterk overeen

met de tekst in artikel 10, 11 en 12 OESO Modelverdrag. Brandsma en Pancham geven aan dat het beneficial owner begrip hier een communautair begrip is. Wel kan het Hof van Justitie deze communautaire term eenzelfde strekking geven, aangezien geen reden is voor een andere interpretatie127. Door de onduidelijke formulering kan de mogelijkheid worden

gegeven om bij de uitleg van de term aan te sluiten bij internationale jurisprudentie. In een aantal belastingverdragen tussen Europese lidstaten is het beneficial owner-vereiste uit het OESO Modelverdrag niet opgenomen met betrekking tot inkomsten uit interest en royalty’s. Het belastingverdrag verdeelt dan slechts de heffingsrechten tussen de lidstaten. De

ontvangende vennootschap hoeft in de Europese situatie niet aangemerkt te worden als beneficial owner om gebruik te maken van het verlaagde tarief.

De Interest- en Royaltyrichtlijn bepaalt vervolgens dat de bronstaat niet mag heffen, indien de ontvangende vennootschap als beneficial owner kan worden aangemerkt. Men komt dan wel toe aan de beneficial owner-toets op het niveau van de Interest- en Royaltyrichtlijn. In de meeste Europese gevallen hoeft de ontvangende vennootschap niet beschouwd te worden als beneficial owner om in aanmerking te komen voor het verlaagde tarief op grond van het belastingverdrag. De ontvangende lidstaat zal dan de geheven bronbelasting moeten

vrijstellen of verrekenen om dubbele belasting te voorkomen. In tegenstelling tot de moeder- dochterrichtlijn wordt deze aanpak niet voorgeschreven door de Interest- en Royaltyrichtlijn. Brandsma beschouwt dit als een grote nalatigheid, omdat de kans blijft bestaan op dubbele belasting128.

4.7.3 Besluit voorkoming dubbele belasting

In het Besluit voorkoming dubbele belasting (BvdB) komt eveneens de term uiteindelijk gerechtigde voor. In artikel 16 lid 1 BvdB 2001 wordt vereist dat de belastingplichtige die verrekening claimt, de uiteindelijke gerechtigde moet zijn tot de winst. Sinds 2001 is deze

125 Brandsma, R.P.C.W.M., Pancham, S.R., Fokus op bronstaatheffing over dividenden in Europese Unie, Weekblad Fiscaal recht, WFR 2005/701,

https://www.navigator.nl/document/inod0be936254f807a4e3fb490d59bf49c4a/weekblad-voor-fiscaal-recht- fokus-op-bronstaatheffing-over-dividenden-in-de-europese-unie?ctx=WKNL_CSL_183&idp=https:%252F %252Fengine.surfconext.nl%252Fauthentication%252Fidp%252Fmetadata, 1 januari 2005

126 Richtlijn interest en royalty’s, Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten,

http://www.belastingtips.nl/files/vennootschapsbelasting/richtlijn_interest_en_royalties.pdf, 2003 127 Brandsma, R.P.C.W.M., Pancham, S.R., Fokus op bronstaatheffing over dividenden in Europese Unie, Weekblad Fiscaal recht, WFR 2005/701,

https://www.navigator.nl/document/inod0be936254f807a4e3fb490d59bf49c4a/weekblad-voor-fiscaal-recht- fokus-op-bronstaatheffing-over-dividenden-in-de-europese-unie?ctx=WKNL_CSL_183&idp=https:%252F %252Fengine.surfconext.nl%252Fauthentication%252Fidp%252Fmetadata, 1 januari 2005

128 Brandsma, R.P.C.W.M., Pancham, S.R., Fokus op bronstaatheffing over dividenden in Europese Unie, Weekblad Fiscaal recht, WFR 2005/701,

https://www.navigator.nl/document/inod0be936254f807a4e3fb490d59bf49c4a/weekblad-voor-fiscaal-recht- fokus-op-bronstaatheffing-over-dividenden-in-de-europese-unie?ctx=WKNL_CSL_183&idp=https:%252F %252Fengine.surfconext.nl%252Fauthentication%252Fidp%252Fmetadata, 1 januari 2005

voorwaarde opgenomen als antimisbruikbepaling129. Het is bedoeld om ‘dividend stripping’

tegen te gaan. In artikel 16 lid 1 en 2 BvdB 2001 is invulling gegeven aan het begrip

uiteindelijk gerechtigde. In lid 1 en 2 wordt bepaald in welke situaties een belastingplichtige niet wordt beschouwd als uiteindelijk gerechtigde. Deze antimisbruikbepaling geldt niet alleen voor dividenden, maar ook voor interest en royalty’s. De vraag is echter of dit ook bij interest en royalty’s zal leiden tot het gewenste resultaat130.

4.8 Internationale kritiek op de uitleg van het beneficial owner-