• No results found

6.1. Bijdrage en praktische gevolgen

De 21ste eeuw wordt gekenmerkt door de opkomst van maatschappelijk verantwoord ondernemen als een centraal onderwerp voor wetenschap en praktijk (Aguinis e.a., 2012). Deze studie levert bijkomend inzicht in de relatie tussen MVO en AOC, door een nieuw verklarend mechanisme te verkennen.

Voorgaande studies hebben zich voornamelijk gebaseerd op de Social Identity Theory en de Social Exchange Theory om het verband tussen MVO en AOC te verklaren. Echter door te kijken naar societal

3,25 3,35 3,45 3,55 3,65

3,064 3,626 4,189

Societal impact

MVO-Consument

Other-regarding values

+1

Standaardafwijking Gemiddelde

-1

Standaardafwijking

impact als verklarend mechanisme, opent dit onderzoek nieuwe wegen voor de micro-organisatorische gedragsliteratuur. De mate waarin werknemers het gevoel hebben een bijdrage te leveren aan de maatschappij kan hun betrokkenheid met de gemeente of stad beïnvloeden. De resultaten van deze studie tonen aan dat MVO-initiatieven gericht naar de werknemer en de burger een positief effect hebben op societal impact, alsook societal impact een positief effect heeft op AOC. Bijgevolg bevestigt deze studie voor het eerst de rol van societal impact als mediator. Dit brengt belangrijke implicaties voor de praktijk van MVO binnen organisaties met zich mee.

Als eerste, toont dit onderzoek aan dat MVO-initiatieven bijzonder gunstig zijn wanneer ze gebruikt worden als middel om zinvolheid te geven aan het werk. In lijn met het onderzoek van Aguinis en Glavas (2017) zullen MVO-initiatieven gericht naar de burger leiden tot een hogere betrokkenheid, doordat medewerkers een hoger gevoel van zinvolheid ervaren. Met deze insteek kan MVO een oplossing bieden voor werknemers die geconfronteerd worden met een burn-out, verveling of zelfs carrière stagnatie (Aguinis & Glavas, 2017).

Als tweede, toont dit onderzoek aan dat de effecten van MVO-initiatieven opmerkelijk verschillen naargelang het geslacht. Zo voelen vrouwen zich meer betrokken tot de gemeente of stad waarvoor ze werken, terwijl mannen vaker het gevoel hebben effectief een bijdrage te kunnen leveren aan de maatschappij. Deze verschillen zijn van belang in een context waar hoofdzakelijk mannen of vrouwen werken. Aangezien in de publieke sector meer vrouwen dan mannen werken, is het inzetten op MVO-initiatieven des te belangrijk om de betrokkenheid van de medewerkers te verhogen. Daarnaast versterkt het investeren in MVO-initiatieven gericht naar de burger, het effect van societal impact, wat gunstig kan zijn om meer mannen tot de publieke sector aan te trekken. Verder onderzoek is echter nodig om deze conclusies te bevestigen.

Onze bevindingen suggereren het belang van de opsplitsing van de verschillende soorten MVO-initiatieven. MVO-initiatieven gericht naar de werknemer, het milieu of de burger beïnvloeden de attitudes van werknemers op een andere manier. Sommige initiatieven zijn effectiever dan andere, zo blijkt uit onze analyses dat MVO-initiatieven gericht naar de werknemer het grootste effect hebben om de betrokkenheid van de medewerkers te versterken. Dit kan managers helpen bij het implementeren van een effectieve MVO-strategie voor hun organisatie (Farooq e.a., 2014). Toch blijft het voor organisaties belangrijk om ook in te zetten op de andere vormen van MVO, aangezien MVO-burger en MVO-milieu ook nog steeds een positieve impact hebben op AOC. Net zoals in een bedrijfscontext, word geconcludeerd dat de voordelen van MVO-initiatieven niet enkel beperkt zijn tot de externe reputatie of tot externe stakeholders, maar ook reflecteren in positief gedrag van interne stakeholders van lokale besturen.

Een goede communicatie van het MVO-beleid van de organisatie is belangrijk zodat werknemers op de hoogte zijn de diverse initiatieven die de organisatie onderneemt. Dit onderzoek bevestigt immers de positieve impact van de perceptie van MVO-initiatieven op AOC. Het is hierbij wel van belang dat de initiatieven die de organisatie communiceert, ook effectief doorvoert. Indien dit niet het geval is, zal er inconsistentie ontstaan, waardoor er een negatieve impact op AOC zal ontstaan. (Rego e.a., 2010).

Onderzoeken waarin de relatie tussen MVO en AOC onderzocht wordt in een bedrijfscontext zijn niet nieuw. Echter, studies die het effect van MVO bespreken in de context van lokale besturen zijn gering.

Door medewerkers van lokale besturen in West- en Oost-Vlaanderen te bevragen wordt een nieuw spectrum bereikt.

Als laatste wordt het versterkend effect van other-regarding values onderzocht. Deze studie toont aan dat de positieve relatie tussen MVO-burger en societal impact versterkt wordt door het bezitten van other-regarding values. Dit bevestigt nogmaals het belang van de Person-Organization Fit in de context van lokale besturen.

6.2. Beperkingen en aanbevelingen voor verder onderzoek

Een eerste beperking in dit onderzoek is dat de resultaten verkregen werden door middel van cross-sectioneel onderzoek (Bono & Mcnamara, 2011). Op deze manier werd enkel aangetoond dat de gevonden relaties op een specifiek moment in de tijd aanwezig waren en moeten deze dus met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Een bijkomend longitudinaal onderzoek zou daarom een goede aanvulling kunnen zijn op dit onderzoek. Zo kan worden nagegaan in welke mate het effect van societal impact en AOC wijzigt nadat er een verandering plaatsvindt in het MVO-beleid van de gemeente of stad. Verder werden de data enkel verzameld aan de hand van één bron, namelijk een schriftelijke enquête. Het voeren van bijkomend kwalitatief onderzoek, zoals individuele diepte-interviews, groepsgesprekken of observatie, zouden de causale relaties in dit onderzoek beter kunnen verklaren.

Een tweede beperking is het gebruik van self-reported data. De meeste onderzoekers zijn het erover eens dat common method variance een potentieel probleem is in gedragsonderzoek (Podsakoff e.a., 2003). In dit onderzoek werden medewerkers bevraagd door middel van een enquête. Het gebruik van self-reported data brengt enerzijds het risico op social desirability bias met zich mee, anderzijds kan het zijn dat de resultaten beïnvloed worden door de gemoedstoestand van de persoon (Podsakoff e.a., 2003; Brutus, Aguinis, & Wassmer, 2013; Spector, 1994). Het vertonen van sociaal wenselijk gedrag kan ervoor zorgen dat bepaalde antwoorden overdreven zijn of dat respondenten bepaalde informatie niet verschaffen, uit vrees dat hun leidinggevende deze antwoorden zou inkijken. Social desirability bias is om twee redenen problematisch. Langs de ene kant, kan dit mogelijks het gemiddelde van de antwoorden veranderen. Langs de andere kant, verbergt het de ware relatie tussen twee of meerdere

variabelen, waardoor een vals verband kan ontstaan (Ganster, Hennessey, & Luthans, 1983). Om deze bias te verhelpen, werd benadrukt dat de enquête volledig anoniem zou verlopen en dat het niet de bedoeling is om persoonlijke informatie te verwerken. Er werd bovendien beklemtoond dat de respondenten bij het beantwoorden van de vragen steeds hun eerste idee moeten volgen en dat er geen juiste of foute antwoorden zijn.

Een derde beperking is dat elke vraag beantwoord werd op basis van een 5-punts Likertschaal. Als gevolg hiervan kan het zijn dat de respondent de vraag steeds op eenzelfde manier beantwoordt of de resultaten hoger zijn dan werkelijk het geval is. Om het potentiële effect van deze response pattern bias tegen te gaan werd gebruik gemaakt van reversed-coded items (Podsakoff e.a., 2003). Deze items fungeren als snelheidsbumpers en zorgen ervoor dat de respondenten de enquête zorgvuldig invullen, in tegenstelling tot automatische, cognitieve verwerking (Podsakoff e.a., 2003). Het gebruik van meerdere beoordelingsschalen in verder onderzoek zou deze bias kunnen vermijden.

Daarnaast werd in deze masterproef gebruik gemaakt van convenience sampling, waardoor onze resultaten in mindere mate een representatief beeld vormen voor de populatie. Dit onderzoek werd uitgevoerd bij lokale besturen, waardoor verder onderzoek in een bredere context en herhaling van dit onderzoek in andere provincies in België of andere landen, de veralgemeenbaarheid en de externe validiteit van het onderzoek zou moeten verbeteren.

Recent onderzoek van Jones, Willness en Glavas (2017) toont het belang aan van het onderscheid tussen MVO op micro-, meso-, en macroniveau. Hierbij wordt microniveau beschouwd als datgeen waarbij psychologische inzichten van het individu aan de basis liggen, mesoniveau betrekking heeft op de relationele zaken tussen organisaties en macroniveau een bredere politieke, economische en maatschappelijke dynamiek kent. Verspreid over tientallen jaren aan onderzoeksactiviteiten, is de wetenschappelijke literatuur omtrent MVO gedomineerd door meso- en macroniveau-perspectieven.

Deze betreffen studies binnen de bedrijfsstrategie die de relaties onderzoeken tussen bedrijfsniveau-indicatoren van sociale- of milieuprestaties en financiële bedrijfsprestaties. De laatste jaren is er echter een explosie van microgericht MVO-onderzoek geweest op individueel niveau. Dit waren vooral studies over hoe en waarom werkzoekenden en werknemers MVO-praktijken ervaren en erop reageren (Jones e.a., 2017).

Figuur 6 toont een multi-level model voor verder onderzoek. Dit model bevestigt de rol van reacties op individueel niveau (micro), als het effect van MVO-praktijken op bedrijfsniveau (meso), verklaard door maatschappelijke impact op macroniveau (macro).

Interessant zou zijn om dit model te onderzoeken in een andere context. In de context van lokale besturen willen werknemers namelijk een impact maken op het welzijn en de welvaart van de

maatschappij. Echter, in een bedrijfscontext wordt vaak gestreefd naar winst, waardoor het zou kunnen zijn dat societal impact niet als verklarend mechanisme optreedt voor de relatie tussen MVO-burger of MVO-werknemer en AOC. Daarnaast zou het kunnen zijn dat andere MVO-initiatieven gemedieerd worden door societal impact. Naargelang de sector, de regio of het land kunnen de resultaten onderling vergeleken worden.

Figuur 6: Multi-level model voor toekomstig onderzoek