• No results found

Beschrijving van bestaande toestand Grondwaterstand

De waterhuishouding van de gronden is afhankelijk van verschillende factoren: de diepte van de grondwatertafel, de permeabiliteit van de grond, de aard van het substraat en de topografische ligging.

Bodemkaart

De gronden beïnvloed door een permanente grondwatertafel, die gedurende een groot deel van het jaar op geringe diepte onder het maaiveld staat, vertonen wegens de reducerende invloed van het grondwater vanaf een zekere diepte die met de laagste stand van het grondwater overeenkomt, een grijze of blauwgrijze reductiehorizont. De reductiehorizont wijst dus op een permanente verzadiging met water.

De bodemhorizonten die tijdelijk door het water beïnvloed worden, vertonen gleyverschijnselen gekenmerkt door grijze en grijsbruine vlekken en door talrijke bruinachtige roestvlekken. Hun bovengrens geeft de gemiddelde hoogste grondwaterstand (winter en voorjaar) weer.

Op de bodemkaart wordt aan de hand van de draineringsklassen per grondsoort weergegeven op welke diepte er gleyverschijnselen voorkomen. Deze diepte geeft onrechtstreeks aan tot welke hoogte het grondwater kan voorkomen. Er dient opgemerkt te worden dat er met deze grondwaterstand niet hetzelfde bedoeld wordt als de permanente grondwaterstand weergegeven door de reductiehorizont.

De kabels doorkruisen volgende drainageklassen:

- b: droge zandige gronden, gleyverschijnselen tussen 90 en 120 cm diepte;

- c: zwak gleyig tot matig droge zandige gronden, gleyverschijnselen tussen 60 en 90 cm diepte;

- d: matig gleyigr tot matig natte zandige gronden, gleyverschijnselen tussen 40 en 60 cm diepte;

- e: sterk gleyige gronden met reductiehorizont of natte kleiige gronden, gleyverschijnselen tussen 20 en 50 m diepte.

Het tracé is dus gelegen in droge, matige tot natte gronden volgens de bodemkaart, waar kan verondersteld worden dat het grondwater tussen 120 cm onder het maaiveld en tot aan het maaiveld voorkomt (gemiddelde hoogste grondwaterstand).

Ook hier dient vermeld te worden dat bovenstaande gebaseerd is op basis van de gegevens zoals opgenomen op de bodemkaart. Aangezien de oorspronkelijke bodems zich echter onder een verstoorde bodem bevinden, geeft deze analyse geen correct beeld van de werkelijke situatie. Om een beter beeld te krijgen van het grondwaterstand wordt in navolgende paragraaf nagegaan welke gegevens er bekend zijn in de Databank Ondergrond Vlaanderen.

Databank Ondergrond Vlaanderen

Op basis van de boringen en sonderingen uit de Databank Ondergrond Vlaanderen kan eveneens de grondwaterstand worden afgeleid. Er zijn geen beschikbare grondwatermeetnetten gelegen nabij het projectgebied. Wel gebeurden er talrijke sonderingen en boringen ter hoogte van het geplande tracé (zie onderstaande figuur). Hieruit blijkt dat de grondwaterstand ong. 1,5 m onder maaiveld bedraagt.

Figuur 4-7: Sonderingen en boringen (Bron: WMS DOV Bodemverkenner) Grondwaterkwetsbaarheid

Het risico op verontreiniging van grondwater hangt af van talrijke factoren, die samen de kwetsbaarheid van de ondergrond bepalen. De aard en de dikte van de deklagen, de dikte en de eigenschappen van de watervoerende lagen en de dikte van de onverzadigde zone (diepte van de grondwatertafel) bepalen de kwetsbaarheid van het grondwater. De kwetsbaarheid van (de kwaliteit van) het grondwater is voor Vlaanderen weergegeven in kwetsbaarheidskaarten, met een schaal van vijf eenheden (van uiterst tot weinig kwetsbaar).

Het geplande tracé is heel beperkt in het noordelijk gedeelte gelegen in zeer kwetsbaar gebied (Ca1) met zand als watervoerende laag. Het overige gedeelte van het geplande tracé is gelegen in weinig kwetsbaar gebied (Cc) met zand als watervoerende laag en met een kleiige deklaag.

Grondwaterwinningen

Langs het noordelijke gedeelte van het tracé zijn ter hoogte van het industriegebied vergunde grondwaterwinningen gelegen, alsook ten zuidwesten van het tracé ter hoogte van een varkenshouderij. De vergunde grondwaterwinningen in de omgeving van het kabeltracé worden weergegeven in onderstaande tabel en figuur.

Tabel 4-4: Grondwaterwinningen in de omgeving van het geplande kabeltracé (Bron: WMS DOV Verkenner)

Naam exploitant Gebruik Vergund

debiet

Wannijn Afvalwaterafvoer 3.000 m³/j 13 m Pleistoceen

afzettingen, freatisch Lauwers NV Fokken van varkens 10.910 m³/j,

30 m³/d

10 m Pleistoceen

afzettingen, freatisch

Figuur 4-8: Grondwaterwinningen in de omgeving van het geplande kabeltracé (Bron: WMS DOV Verkenner) Grondwaterkwaliteit

Volgens de gegevens van OVAM bevinden zich binnen een buffer van 200 meter rondom het geplande tracé verschillende percelen waar bodemonderzoeken en/of bodemsaneringen hebben plaatsgevonden (zie § 4.1.2.6). Mogelijke verontreiniging van het grondwater is niet op voorhand

Zowel volgens de verziltingskaart van het grondwater van De Breuck (1974) als volgens de geactualiseerde verziltingskaarten (2014-2017) is het projectgebied niet gelegen in een zone met verzilt grondwater.

Grondwaterstroming

De geplande kabels zijn gelegen in een zone die aangeduid is als zeer en matig gevoelig voor grondwaterstroming.

Voor de doorlatendheid van de gronden wordt uitgegaan van de waarde per grondsoort. Deze k-waarde kan zowel afgeleid worden uit bodemonderzoek als uit literatuuronderzoek. In dit rapport wordt de k-waarde uit de literatuur gehaald en is dus slechts een indicatie van de waarde op het terrein.

In Tabel 4-5 worden de k-waarden voor de in het studiegebied voorkomende texturen weergegeven.

Tabel 4-5: Overzicht van de gemiddelde k-waarden van enkele grondsoorten

Textuur k-waarde (m/d)

Voor kleiige gronden zal dus een waarde van 10-4 m/d (± 10-9 m/s) gehanteerd worden, voor gronden op leem 10-3 m/d (± 10-8 m/s), zandleem 10-1 m/d (± 10-6 m/s) en voor zand 1 m/d (± 10-5 m/s).

Effectbespreking en -beoordeling Grondwaterhuishouding

Bij de aanleg van de hoogspanningskabel via het graven van open sleuven kunnen tijdens de aanlegfase bemalingen nodig zijn. Hierdoor zal het grondwaterpeil in de onmiddellijke omgeving van de sleuf tijdelijk dalen.

Bemalingen beïnvloeden de stromingsrichting van het grondwater. Dit zal naar de sleuf of bouwput toestromen zodat er een bemalingskegel ontstaat. De grootte van de bemalingskegel is afhankelijk van de bemalingsdiepte en van de bodemsamenstelling: hoe grover het bodemmateriaal, hoe meer invloed de bemaling uitoefent op het grondwater in de omgeving (dus hoe groter de bemalingskegel).

Volgende gebieden zijn kwetsbaar voor grondwaterdalingen ten gevolge van bemalingen:

 Kwetsbare ecosystemen. Het projectgebied en de omgeving kan beschouwd worden als niet gevoelig voor verdroging/vernatting (zie ook §4.4.3.4).

 Grondwaterwinningen kunnen tijdelijk droog komen te staan indien ze zich binnen de werkstrook van de aan te leggen kabels bevinden. De dichtstbijzijnde vergunde grondwaterwinningen bevinden zich op ong. 50 m van het projectgebied, maar niet binnen de werkstrook.

Tijdens de aanlegfase van de werken voor een open sleuf wordt de bemaling ingesteld. Dit heeft gevolgen voor zowel het grondwater (verlaging grondwaterpeil) als het oppervlaktewater (tijdelijke verhoging van het debiet en mogelijke wijziging kwaliteit). Deze effecten worden hierna meer uitgebreid besproken en geëvalueerd.

T.g.v. de bemaling zal het grondwaterpeil in de onmiddellijke omgeving van de sleuf dalen. Er wordt rekening gehouden met een grondwaterstand van 1,50 m onder maaiveld (zie §4.2.1.1). Daarnaast wordt er bemaald tot 0,5 m onder de sleufdiepte.

Om de invloedstraal van een bemaling rond een bouwput te schatten, wordt algemeen gebruik gemaakt van empirische formules, zoals de formule van Sichardt2:

R = 3000 D . k

Met D = gewenste grondwaterstandsverlaging (in m) k = doorlaatbaarheidscoëfficiënt (in m/s) R = invloedsstraal van de bemaling (in m)

Voor sleufbemalingen geldt de formule van Sichardt niet volledig en wordt veelal onderstaande vergelijking gehanteerd:

R = 2000 D . k

Het toepassen van bovenstaande formule geeft slechts een indicatieve waarde van de invloedstraal van bemaling, die nodig is voor de aanleg van de kabels.

Om de formule te kunnen toepassen, moeten dus de gewenste daling D en de doorlaatbaarheid k gekend zijn.

Gewenste grondwaterstanddaling D: Aangezien bemaald wordt tot 0,5 m onder de sleufdiepte, wordt D als volgt berekend:

D = sleufdiepte (m) + 0,5 m – grondwaterpeil (m)

Op basis van literatuur- en terreingegevens is per deel de doorlatendheid bepaald. Aangezien de werkelijke doorlaatbaarheid niet exact gekend is over gans het traject, kan ook de invloed van de bemaling slechts ruw geschat worden. Om een schatting voor de doorlaatbaarheid langsheen het traject te bekomen, wordt rekening gehouden met de bodemsoort van de bodemkaart. In Tabel 4-5 worden de k-waarden (doorlaatbaarheid) voor de verschillende grondsoorten gegeven. Uit de discipline bodem blijkt dat de bodem in het projectgebied bestaat uit antropogene bodem, klei, zandleem en zand.

2 Conform MER-richtlijnenboek Water. Deze formule geeft een eerste inschatting bij het instellen van de bemaling.

Indien de bemaling langere tijd duurt, is deze berekening niet volledig correct. Echter, gezien de aanleg van dergelijke kabel in segmenten gebeurt, is de duurtijd van de bemaling slechts beperkt tot enkele weken. Er kan dan

De sleufdiepte bedraagt 1,60 m. De gewenste grondwaterstanddaling bedraagt dan 0,60 m. Zoals eerder aangegeven is de bodem antropogeen verstoord en is de hoogte van de grondwatertafel wisselend. Er kan echter verwacht worden dat in droge periodes geen bemaling noodzakelijk zal zijn, bij aanleg in een nattere periode is een beperkte bemaling waarschijnlijk nodig.

Via bovenstaande formules wordt dan een bemalingsstraal van maximaal ca. 4 m berekend, op basis van een doorlatendheid van zand (worst-case). Met een k-waarde van 1,5 x 10-4 m/s (grof zand, cfr.

MER Richtlijnenboek water) bekomt met een bemalingsstraal van ca. 18 m.

Er wordt nog eens benadrukt dat de bekomen waarden een eerste inschatting zijn van de invloedstraal van de bemaling.

In de discipline Biodiversiteit worden de effecten van een eventuele verlaging van de grondwatertafel besproken in §4.4.3.4 ‘Effectgroep verdroging/vernatting’.

Er worden geen effecten verwacht ten aanzien van de vergunde grondwaterwinningen in de omgeving van de geplande leiding. De dichtstbijzijnde winning bevindt zich namelijk buiten de invloedstraal van de bemaling.

Na de aanlegwerkzaamheden is de oorspronkelijke ondergrond in de sleuf, rond de kabels, gewijzigd ten opzichte van de oorspronkelijke bodem. Een gevolg van het gewijzigde of gestoord profiel is dat de doorlatendheid ter hoogte van de heraangevulde sleuf veranderd kan zijn. Indien het bodemmateriaal op identieke wijze teruggeplaatst zal worden, is dit effect echter verwaarloosbaar. Echter, er zal ook gecontroleerde aanaarding aanwezig zijn, wat een impact kan hebben op de doorlaatbaarheid van de bodem.

Aanwezigheid van gecontroleerde aanaarding

De gecontroleerde aanaarding, waarin de kabels komen te liggen, heeft een grotere hydraulische doorlaatbaarheid dan de oorspronkelijke bodem. Hierdoor kan een drainerend effect optreden, indien in of nabij dit bed verlagingen gebeuren van de grondwaterstand. Na de aanleg van de ondergrondse kabel in een gecontroleerde aanaarding kunnen een drietal situaties ontstaan:

 De aanaarding ligt in zijn geheel onder de watertafel;

 De aanaarding ligt in zijn geheel boven de watertafel;

 De aanaarding ligt wisselend boven/ onder de watertafel.

Enkel in de laatste twee gevallen kan een mogelijks blijvend effect optreden op het grondwater. Dit kan zich uiten in ofwel toegenomen drainage of irrigatie. Drainage gaat gepaard met een verlaging van de grondwaterstijghoogte, irrigatie daarentegen met een verhoging ervan.

De oorzaak van een gewijzigde grondwaterstijghoogte is in veel gevallen een ongewenste aantakking van een verzadigd dolomiet tracé aan een waterloop waarvan het waterpeil een ander stand of regime kent dan de aangrenzende watertafel. Door de zeer hoge hydraulische doorlatendheid van het gecontroleerde aanaarding zal de waterhoogte die ingesteld is in de waterloop zich over grote afstand manifesteren in de aanaarding. Afhankelijk van die hoogte, boven of onder de omringende grondwatertafel zal ze irrigerend of drainerend werken. In sommige gevallen kan dit aanleiding geven tot ongewenste vernatting/verdroging langs het dolomiettracé. De invloedstraal kan lang zijn en vele 100den m bedragen. Alles hangt af van de precieze positie van de gecontroleerde aanaarding en het

potentiaalverschil tussen de aangetakte waterloop en de watertafel in en rond de aanaarding. Hier kunnen zelfs seizoenale invloeden een rol spelen. Waterlopen die doorgaans drainerend werken kunnen dan plots een irrigerende werking hebben op de watertafel in de aangrenzende percelen. Dit is dan uiteraard een tijdelijk verschijnsel.

De enige effectieve maatregel om doorslag van hydraulische druk te voorkomen, is de aanleg van bentonietkleistoppen op plaatsen waar het kabeltracé in de buurt komt van waterlopen (ongeacht de categorie), of waar waterlopen gekruist worden. In elk geval moeten ongeplande drainages vermeden worden.

In kader van dit project is dit potentieel effect echter minder relevant. De gekruiste waterlopen worden onderboord met gestuurde boringen. Op deze locaties wordt dan geen gecontroleerde aanaarding voorzien, zodat het risico op doorslag hier niet aanwezig is.

Verder zijn er in de exploitatiefase geen negatieve effecten te verwachten ten gevolge van grondwaterbemalingen.

Grondwaterkwaliteit

Door het lekken van stookolie, benzine, oplosmiddelen, e.d. kan tijdens de aanleg van de hoogspanningskabels bodemverontreiniging optreden met kans op uitloging naar het grondwater.

Indien de nodige veiligheidsvoorschriften worden gevolgd, wordt het risico op lekken tot een minimum herleid. Bovendien betreft het hier geïsoleerde puntbronnen (van potentiële bodemverontreiniging) waardoor het areaal dat mogelijks wordt verontreinigd eerder gering zal zijn.

In het kader van eventuele aantrekkingen van verontreinigingen in de omgeving van het geplande tracé, wordt verwezen naar de effectbespreking van de bodemkwaliteit (zie § 4.1.3.3).

Bij een eventuele bemaling wordt de bemalingsstraal hier ingeschat op 4 – 18 m. Er wordt dan ook aanbevolen om bij de start van de bemaling staalnames te nemen. Indien een verontreiniging wordt waargenomen, dient het water gezuiverd te worden alvorens het mag geloosd worden. Hiervoor is bij bemaling een analyse en toetsing van het grondwater aan de oppervlaktewaterkwaliteitsdoelstellingen nodig. Indien de lozing van het bemalingswater voor de verontreinigingselementen een concentratieverhoging van meer dan 20 % in het oppervlaktewater veroorzaakt, kan een zuivering aangewezen zijn.

Grensoverschrijdende effecten

Het project is enerzijds gelegen nabij Waals grondgebied en maakt anderzijds deel uit van een grotere kabelverbinding op Waals grondgebied. Bijgevolg worden specifiek voor dit project de grensoverschrijdende effecten nagegaan. De totale lengte van de ondergrondse hoogspanningsleiding tussen de bestaande post Elia Ruien en een nieuwe post in Wallonië te Thieulain bedraagt ongeveer 25 km.

De mogelijke bemalingsstraal kan reiken tot op Waals grondgebied. De mogelijke bemaling kan ook een impact hebben op (rest)verontreiniging in het grondwater in de omgeving van het projectgebied.

De effecten worden verwacht gelijkaardig van aard en grootteorde te zijn aan deze bekomen wanneer het projectvoornemen getoetst werd op Vlaams grondgebied zoals in §4.2.2. Er wordt verwacht dat de grensoverschrijdende effecten niet aanzienlijk zullen zijn voor wat betreft de discipline Grondwater.

Conclusie

Eventuele bemalingen beïnvloeden de stromingsrichting van het grondwater. De bemalingsstraal zal echter zeer beperkt zijn. Bovendien zal ook de bemalingsduur beperkt zijn.

Gezien binnen de invloedzone van de bemaling geen vergunde grondwaterwinningen gelegen zijn, wordt geen effect verwacht op de aanwezige winningen (0). De grondwaterhuishouding zal wel tijdelijk zeer beperkt verstoord worden. Dit effect wordt verwaarloosbaar tot hooguit beperkt negatief beoordeeld (0/-1).

De voorgestelde aanleg methodes beperken het risico op doorslag of toegenomen drainage of irrigatie, zodat dit als verwaarloosbaar (tot hooguit beperkt negatief beoordeeld wordt.

Verder zijn er in de exploitatiefase geen negatieve effecten te verwachten ten gevolge van grondwaterbemalingen.

Effecten ten aanzien van de grondwaterkwaliteit worden hooguit beperkt negatief ingeschat (-1).

Calamiteiten in de aanlegfase zijn mogelijk, maar er zijn voldoende maatregelen en voorschriften voor handen. Het project voorziet namelijk controle van het bemalingswater.

Tabel 4-6: Samenvatting discipline Grondwater

Aspect Beoordeling

Grondwaterhuishouding 0 / -1 Aanwezigheid gecontroleerde

aanaarding / risico op doorslag

0 / -1

Grondwaterkwaliteit -1

Voor de discipline Grondwater wordt geconcludeerd dat er geen aanzienlijk negatieve effecten te verwachten zijn en een MER-onderzoek geen bijkomende informatie met betrekking tot de effectenanalyse zal opleveren.