• No results found

Afbakening van het studiegebied

Het projectgebied bestaat uit de werkstrook, met aandacht voor die zones waar grondwerken zullen plaatsvinden, waar mogelijk grond/materialen wordt gestockeerd of waar tijdens de exploitatie nog een invloed op de bodem te verwachten valt. Het studiegebied kan worden opengetrokken tot buiten het projectgebied wat bodemkwaliteit betreft en dan meer bepaald de mogelijke effecten van verontreinigingsbronnen in de nabije omgeving van de werkstrook.

Beschrijving bestaande toestand Reliëf

De omgeving van het projectgebied kent een verschillend reliëf. Het noordelijk deel van het kabeltracé langs de industriezone is gelegen op een hoogte van ong. 12 tot 15 m TAW. Het meest zuidelijke deel van het kabeltracé nabij de Waalse grens is gelegen op een hoogte van ong. 23 m TAW. Op onderstaande reliëfkaart is ook duidelijk te zien dat de zuidelijke zone hoger gelegen is dan de noordelijke zone. Het gebied ten zuidoosten van het traject is echter nog hoger gelegen (o.a. het bosreservaat ‘Kluisbos’).

Figuur 4-1: Digitaal Terrein Model Geologie

De ondergrond ter hoogte van het projectgebied wordt vooral gevormd door formaties van het Quartair en daaronder het Tertiair. Onder het Quartair verstaat men de jongste twee miljoen jaar van de aardgeschiedenis.

De geologie in het studiegebied is beschreven aan de hand van de virtuele boringen beschikbaar in DOV (Databank Ondergrond Vlaanderen).

Ter hoogte van de post Ruien bestaat de ondergrond uit Quartaire afzettingen, bestaande uit de Formatie Arenberg en Stokkem (dikte ca. 6 m), en de Formatie Rozebeke, Kruishoutem, Meulebeke, Melle, Adegem, Oostwinkel, Eeklo, Oostende en Herzeele (dikte tussen 6 en 8 m). De formatie Arenberg en Stokkem bestaat voornamelijk uit organisch rijk zand en grind met veen, de formatie Rozebeke voornamelijk uit klei, zand en grind. De Quartaire afzetting bedekt hier de Tertiaire lagen Formatie Kortrijk (dikte ca. 24,5 m) en Formatie Hannut (dikte ca. 25 m) die werden gevormd tijdens het Paleogeen.

De ondergrond van het tracégedeelte langs de Avelgemstraat wijzigt beperkt. De Quartaire afzettingen bestaan uit de Formatie Arenberg en Stokkem met een kleinere dikte van ca. 2,5 m, de Formatie Rozebeke verdwijnt, en de Formatie Gent komt kort voor met een dikte van ca. 2 tot 4 m en bestaande uit eolische dekzanden. De Tertiaire lagen blijven hetzelfde.

In de ondergrond van het tracégedeelte langs de Scheldestraat is de Formatie Arenberg en Stokkem volledig verdwenen en wordt de Formatie Gent dikker tot ca. 6 m. Deze quartaire formatie bedekt nog steeds de Tertiaire lagen Formatie Kortrijk (dikte ca. 24 m) en Formatie Hannut (dikte ca. 30 m).

Richting de Grote Herreweg waarlangs het kabeltracé loopt worden de Quartaire afzettingen minder dik. De Formatie Gent blijft de bovenste laag, maar verkleint tot ca. 1m. Hierna volgen meteen de Tertiaire lagen zoals Formatie Mons-en-Pélève (beperkte dikte van ca. 0,5 m) dat voornamelijk bestaat uit zeer fijn kleirijk zand met glauconiet. Deze tertiaire laag wordt opnieuw gevolgd door de Formatie Kortrijk (dikte ca. 35 m) en Formatie Hannut (dikte ca. 30 m).

Ter hoogte van het kruisingspunt met de Waalse grens wijzigt de Quartaire laag naar de Formatie van Veldwezelt en Gembloux met een beperkte dikte van ca. 1,5 m en bestaande uit kleirijke loess. De Tertiaire lagen blijven hetzelfde.

De kabels in open sleuf zullen op een beperkte diepte van ongeveer 1,32 m-mv (Type A) en 1,50 m-mv (Type B), geplaatst worden. Er zullen echter ook gestuurde boringen uitgevoerd worden ter hoogte van verschillende obstakels zoals waterlopen. Bij uitvoering van het project zal bijgevolg geboord moeten worden onder de Quartaire lagen, nl. in de Tertiaire lagen.

Bodemgesteldheid

De bodem omvat de bovenste 1,25 m grond vanaf het maaiveld. Een uittreksel uit de bodemkaart is gegeven in onderstaande figuur.

Figuur 4-2: Bodemkaart met aanduiding bodemtypes (Bron: WMS DOV Verkenner) Het geplande tracé doorkruist volgens de bodemkaart:

- antropogene bodem (OB – bebouwde zone, ON – opgehoogde gronden);

- natte (zware) klei (Uep, Eepz);

- vochtige klei (Eep);

- vochtig tot droge zandleem (Pcp, Pdp, Pcc, Pdc, Lcc, Ldc);

- vochtig tot droog zand (Scc, Sdp, Sbp).

Profielontwikkeling

Een bodemprofiel is het resultaat van een ontwikkelingsproces, waarbij horizonten worden gevormd in een moedermateriaal. De aan- of afwezigheid van het bodemprofiel en het type kan eveneens worden afgeleid uit de bodemkaart (zie Figuur 4-2).

Hieruit blijkt dat de doorkruiste bodems volgens de bodemkaart hoofdzakelijk geen profielontwikkeling hebben (profielontwikkeling ‘p’). Deze bodems zijn bijgevolg ook niet gevoelig voor profielverstoring.

Vooral in het zuidelijk deel worden een aantal bodems ook gekenmerkt door profielontwikkeling ‘c’, welke als matig gevoelig voor profielverstoring beschouwd worden. Er dient echter opgemerkt te worden dat het tracé een bestaande weg volgt waardoor de bodem ter hoogte van de sleuf reeds verstoord is geweest door wegeniswerkzaamheden in het verleden. Er kan dus redelijkerwijze aangenomen worden dat de bodem ter hoogte van de volledige sleufbreedte reeds verstoord werd door eerdere werkzaamheden, waardoor de bodem hier als niet gevoelig voor profielverstoring wordt beschouwd.

Losgekoppeld van enige gebruiksfunctie kan een bodem als waardevol beschouwd worden vanuit een wetenschappelijk of maatschappelijk oogpunt. De ontwikkeling van een bodemprofiel is immers doorgaans een proces van duizenden jaren onder specifieke omstandigheden zoals de invloed van het moedermateriaal, het substraat, het klimaat, de geomorfologie en hydrologie, de fauna en flora, en de mens. Op deze manier vormt een bodemprofiel een weerspiegeling van de natuurlijke en cultuurhistorische voorgeschiedenis van een bepaalde locatie. Het bewaren en beschermen van de bestaande waardevolle bodems in Vlaanderen is belangrijk voor het behoud van ons bodemkundig patrimonium. De waarde van de verschillende profielen in het projectgebied werden afgetoetst aan de criteria voor de identificatie van waardevolle erfgoedbodems in Vlaanderen.

De doorkruiste gronden zijn evenwel niet opgenomen in de databank ‘waardevolle erfgoedbodems in Vlaanderen’. Er zijn geen waardevolle bodems gelegen in de directe omgeving van de geplande ondergrondse hoogspanningsleiding.

Bodemverdichting en –stabiliteit

Verdichting van de bodem door betreding treedt op wanneer de druk van de gebruikte voertuigen groter wordt dan het draagvermogen van de bodem.

De druk die door voertuigen wordt uitgeoefend, is vooral afhankelijk van de bandenspanning, en in mindere mate van de bandbelasting1. Het draagvermogen van de bodem wordt bepaald door de bodemtextuur, de bodemvochtigheid en het gehalte aan organisch materiaal in de bodem. Bodems met een fijne textuur (zoals leem) en een hoog vochtgehalte zijn zeer gevoelig voor verdichting.

Algemeen kan gesteld worden dat de bodem een gemiddeld draagvermogen heeft van 1 bar.

1Dit hangt samen met het feit dat een luchtband bij constante spanning en toenemende belasting steeds verder afplat, waardoor het contactoppervlak bijna evenredig toeneemt, zodat de gemiddelde gronddruk vrijwel constant blijft. Een hoge

De gevoeligheid voor verdichting van de bodem kan afgeleid worden op basis van de bodemserie zoals aangegeven op de bodemkaart. De kleibodems ter hoogte van het projectgebied zijn sterk gevoelig voor verdichting op basis van de gegevens van de bodemkaart. De bodemtoestand ter hoogte van het projectgebied is echter reeds gewijzigd door de aanwezige weginfrastructuren. De geplande kabels liggen nagenoeg over de hele lengte onder reeds aanwezige wegenis. Het noordelijk deel van het tracé bevindt zich tevens in een industriezone waar bij de aanleg van de bedrijven en de reeds aanwezige leidingen de bodem reeds verstoord werd.

Bodemkwaliteit en bodemhygiëne

Volgens OVAM Geoloketten (geraadpleegd op 3/072020 via WMS) bevinden er zich verschillende bodemonderzoeken ter hoogte en in de directe omgeving van het geplande ondergrondse tracé. Een overzicht is terug te vinden in onderstaande tabellen en op onderstaande figuur.

Tabel 4-1: Bodemonderzoeken die doorkruist worden door de geplande kabels (Bron: OVAM Geoloketten, geraadpleegd op 3/07/2020)

Type onderzoek Dossiernummer Rapportdatum

Oriënterend bodemonderzoek na bodemsaneringsproject

977 19/07/2014

Eindevaluatieonderzoek 13157 15/06/2007

Oriënterend bodemonderzoek 4022 23/09/2008

Oriënterend bodemonderzoek 12150 28/04/2010

Beschrijvend bodemonderzoek 51625 22/12/2016

Oriënterend bodemonderzoek 20203 8/05/2012

Oriënterend bodemonderzoek 29172 28/01/2010

Oriënterend bodemonderzoek 30997 19/03/2008

Tabel 4-2: Bodemonderzoeken binnen een straal van 200 m rondom de geplande verbinding (Bron: OVAM Geoloketten, geraadpleegd op 3/07/2020)

Type onderzoek Dossiernummer BO op < 200 m Rapportdatum

Oriënterend bodemonderzoek 8064 2/03/1999

Oriënterend bodemonderzoek 35911 27/05/2008

Figuur 4-3: Bodemonderzoeken in de omgeving van de geplande verbinding (Bron: WMS OVAM Geoloketten, geraadpleegd op 3/07/2020)

Erosie

Kluisbergen is aangeduid als zeer sterk erosiegevoelige gemeente volgens de erosiegevoeligheidskaart van de Vlaamse Gemeenten. Op perceelsniveau wordt aangegeven dat de doorkruiste percelen en de percelen in de nabije omgeving van de geplande kabels (zeer) weinig tot laag erosiegevoelig zijn.

Figuur 4-4: Erosiegevoeligheidskaart van de Vlaamse gemeenten (Bron: WMS DOV Verkenner)

Figuur 4-5: Potentiele bodemerosiekaart per perceel (2020) (Bron: WMS DOV Verkenner)

Beschrijving geplande toestand en milieubeoordeling

De effecten voor de discipline Bodem zullen zich vooral voordoen in de aanlegfase.

Structuurwijziging

Verdichting van de bodem veroorzaakt enkele secundaire effecten: door het lagere poriënvolume van de bodem kan er minder regenwater infiltreren, waardoor meer water afstroomt, de grondwatertafel minder gevoed wordt, de piekdebieten in de waterlopen stijgen, het erosierisico stijgt, wortelgroei bemoeilijkt wordt, enz. De daling van de structuurkwaliteit van de bodem door compactie, heeft bijgevolg ook secundaire effecten op de waterhuishouding en de vegetatie.

Voor het bepalen van de gevoeligheid voor verdichting werd gebruik gemaakt van de bodemkaart, nl.

op basis van de combinatie textuur- en drainageklasse. De kleibodems in het noorden van het projectgebied zijn in principe sterk gevoelig voor verdichting en de vochtige zandleembodems worden als gevoelig beschouwd (zie §4.1.2.5).

Ter hoogte van de sleuf wordt de bodem echter overal als weinig verdichtingsgevoelig beschouwd. Het kabeltracé wordt immers aangelegd in de weg en zones met weginfrastructuren worden geacht reeds verstoord te zijn waardoor het risico op verdichting door de aanleg van de kabels minimaal is. Het noordelijk deel van het tracé bevindt zich tevens in een industriezone waar bij de aanleg van de bedrijven en de reeds aanwezige ondergrondse infrastructuren, de bodem reeds verstoord werd.

In het zuidelijk deel is de werkstrook gelegen ter hoogte van akkerpercelen met een vochtige zandleembodem, welke als gevoelig voor verdichting beschouwd worden, of ter hoogte van een vochtige zandbodem, welke als weinig gevoelig beschouwd worden. De oppervlakte van de werfzone welke overlapt met een gevoelige bodem voor bodemverstoring is relatief beperkt. Het werfdepot wordt bij voorkeur niet ingericht ter hoogte van de akkerpercelen met vochtige zandleembodem in het zuidelijk deel van het kabeltracé. Het globale effect van de aanleg van de kabels in huidig OHD inzake structuurwijziging wordt verwaarloosbaar tot hooguit beperkt negatief ingeschat (-1).

Figuur 4-6: detail ligging werkstrook in het zuidelijk deel van het kabeltracé Profielwijziging

In de aanlegfase zullen graafwerkzaamheden voor de aanleg van de sleuf, de moffen en de kasten ingrijpen op de bodemopbouw van de welbepaalde zone. Ook het inbedden van de kabels in gecontroleerde aanaarding bij de methode van de aanleg betekent een wijziging van het oorspronkelijke bodemprofiel. De bodem ter hoogte van de sleuf is echter niet gevoelig voor profielverstoring (zie §4.1.2.4). Binnen de werkstrook zijn in het zuidelijk deel van het projectgebied bodems gelegen welke matig gevoelig zijn voor profielverstoring. Echter hier wordt enkel de teelaarde afgegraven en nadien terug geplaatst. Het effect wordt bijgevolg voor alle ingrepen als niet significant beoordeeld (0).

Wijziging bodemhygiëne

Bij de aanleg van de ondergrondse hoogspanningskabels wordt er naar gestreefd om het uitgegraven materiaal volledig te gebruiken voor de heropvulling van de sleuf. Hiervoor wordt er hoofdzakelijk geen

“gebiedsvreemd” materiaal aangewend, waardoor de kans op een mogelijke wijziging van de bodemkwaliteit (o.a. op het vlak van textuur, milieuhygiënische kwaliteit, e.d.) bijna onbestaande is.

Ook de tijdelijke stockage van de uitgegraven (niet verontreinigde) grond naast de sleuf zal geen aanleiding geven tot een wijziging van de bodemkwaliteit.

Uitzondering hierop betreft de gecontroleerde aanaarding waarbij wel een beperkte hoeveelheid gebiedsvreemd materiaal wordt toegevoegd. Er kan vanuit gegaan worden dat deze gecontroleerde aanaarding geen verontreiniging bevat, waardoor er geen risico op extra bodemverontreiniging bestaat. Men dient evenwel aan de geldende wetgeving inzake grondverzet te voldoen, zodoende er geen effecten inzake verontreiniging verwacht worden.

In de directe omgeving (< 200m) van de aan te leggen kabels zijn verschillende bodemonderzoeken gekend. Als een eventuele verontreiniging zich tot in de werkstrook heeft verspreid op deze locaties, kan bij de graafwerken en eventuele bemalingswerken verontreiniging uit de bodem worden verwijderd. De verwijdering van de verontreiniging wordt als positief beschouwd. Stockage van de verontreinigde grond ter plaatse kan echter tot verspreiding van de verontreiniging leiden, wat dan weer negatief wordt beoordeeld. De nabijgelegen en doorkruiste bedrijventerreinen zijn sites met gekende bodemonderzoeken. De kabels worden echter ter hoogte van de bedrijventerreinen (deels) in percelen aangelegd waar reeds een bodemsanering of eindevaluatieonderzoek na bodemsanering heeft plaatsgevonden. Ter voorbereiding van de werkzaamheden zal, in het kader van het technisch verslag grondverzet, nog een specifiek onderzoek uitgevoerd worden naar de bodemkwaliteit ter hoogte van het kabeltracé.

Door het lekken van stookolie, benzine, oplosmiddelen, e.d. kan tijdens de aanlegwerken een verontreiniging van de bodem optreden. Gezien de uitvoeringsmodaliteiten en de gevolgde veiligheidsvoorschriften, wordt het risico op lekken tot een minimum herleid. Bovendien betreft het hier geïsoleerde puntbronnen (van potentiële bodemverontreiniging) waardoor het areaal dat mogelijks wordt verontreinigd eerder gering zal zijn.

Rekening houdende met bovenvermelde afwegingen wordt het risico op wijziging van de bodemhygiëne (bodemkwaliteit) door aanleg van de hoogspanningskabel als beperkt negatief beschouwd (-1).

Grondverzet

Bij de aanleg van de hoogspanningskabels en de afwerking van de werkstrook wordt er naar gestreefd om zo weinig mogelijk grond uit het projectgebied te verwijderen. De bodem die door de kabels wordt ingenomen, wordt ook zo veel mogelijk terug in de sleuf ingebracht, alvorens de teelaardelaag terug te plaatsen. Gezien de sleuf ook gedeeltelijk opgevuld wordt met een gecontroleerde aanaarding, zal er een grondoverschot optreden. Het grondoverschot is inherent verbonden aan de graafwerken voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding. Het transport van grond dient conform de geldende wetgeving te gebeuren (Vlarebo). De vigerende wetgeving in verband met bodemsanering zorgt er bijgevolg voor dat er geen verspreiding van bodemverontreiniging optreedt ten gevolge van de afvoer van de gronden.

Wijziging bodemgebruik en bodemgeschiktheid

Tijdens de aanlegfase zal het huidige bodemgebruik tijdelijk verstoord worden. Dit wordt verder besproken onder de discipline Mens.

Aangezien de samenstelling van de bodem niet substantieel gewijzigd wordt, blijft de bodem geschikt voor alle huidige mogelijke bodemgebruiken, met uitzondering van het oprichten van constructies in de erfdienstbaarheidszone van de kabels. Ook dit wordt verder besproken bij de effectbespreking van de discipline Mens.

Wijziging erosiegevoeligheid

Tijdens de aanleg van de kabel wordt de mogelijks voorkomende vegetatie verwijderd en wordt de bodem vergraven. Gezien de bodems in de bestaande toestand volgens de potentiële bodemerosie-kaart per perceel (2020) nauwelijks gevoelig zijn voor erosie, worden verwaarloosbare effecten verwacht op de erosiegevoeligheid van de percelen (0).

Opwarmingseffecten door warmteafgifte van de kabel in de exploitatiefase

Door warmteafgifte van de ondergrondse kabels kan rondom de kabels opwarming van de bodem plaatsvinden. Afhankelijk van de warmteweerstand van de bodem kan een hogere temperatuurstijging rondom de kabels verwacht worden. Veen en in iets mindere mate klei kennen bijvoorbeeld een hoge warmteweerstand en zullen dus een snellere opwarming van de kabels en de bodem veroorzaken. Om de werking van de kabels te garanderen, mogen de kabels maximaal een temperatuur van 90 °C bereiken. Om dit technisch probleem te vermijden, worden ondergrondse hoogspanningskabels in een gecontroleerde aanaardingsbed aangelegd. Dit is standaard voorzien door Elia.

Deze gecontroleerde aanaarding heeft een relatief hoge warmtegeleidbaarheid waardoor de warmte sneller afgevoerd kan worden. Dit voorkomt dat de kabels te sterk opwarmen. Dit zorgt bovendien voor een ruimtelijke spreiding van de warmte waardoor de opwarmingseffecten op de bodem gereduceerd worden. De dikte van het aanaardingsbed wordt afgestemd op de bodemsamenstelling om steeds een voldoende koeling te bekomen. Het wordt zo gedimensioneerd dat de temperatuur aan het bodemoppervlak maximaal 15 °C zal bedragen bij een maximale belasting van de verbinding. Wanneer de bodem een hogere bodemwarmteweerstand heeft, dient er meer dolomiet rondom de kabels aangebracht te worden om te hoge temperatuurstijging van de kabels en de bodem te voorkomen. De dikte van een gecontroleerde aanaarding voor dit project bedraagt 70 cm bij een sleufdiepte van 160 cm.

In realiteit zal nooit de maximale capaciteiten van de kabels bereikt worden. Deze maximale capaciteit is 295 MVA met kabels van 2000 mm² ALU en 329 MVA met kabels van 2500 mm² ALU, wat overeen zou komen met een opwarming tot 90 °C. Er kan verondersteld worden dat een gecontroleerde aanaarding van 70 cm voldoende bescherming biedt om de warmteafgifte van de ondergrondse kabels te beperken.

Gezien de getroffen maatregelen door Elia worden geen negatieve effecten verwacht (0).

Diepere ondergrond

De realisatie van de kabels wordt deels uitgevoerd door middel van gestuurde boring en wachtbuizen (zie § 2.3.3.1. en Figuur 2-6). Dit betekent dat de boringen en wachtbuizen mogelijks tot in het Tertiair reiken. De onderliggende kleilaag (Formatie Kortrijk) is echter dermate dik, zodat de boring niet door de onderliggende opvolging van aquitard- en aquifer-lagen heen zal boren. Er is dus geen risico op het wijzigen van de grondwaterhuishouding hierdoor.

Ten behoeve van de gestuurde boringen kunnen grondboringen en sonderingen uitgevoerd worden.

Op basis van de bekomen gegevens worden de specifieke uitvoeringseigenschappen (bvb. druk van bentoniet) aangepast. Op deze wijze wordt het risico op bvb. doorslag van bentoniet naar de oppervlakte, in de hand gehouden.

Er wordt geoordeeld dat mogelijke effecten onder controle zijn. Ten aanzien van de diepere ondergrond worden effecten beperkt negatief beoordeeld (-1).

Grensoverschrijdende effecten

Het project is enerzijds gelegen nabij Waals grondgebied en maakt anderzijds deel uit van een grotere kabelverbinding op Waals grondgebied. Bijgevolg worden specifiek voor dit project de grensoverschrijdende effecten nagegaan. De totale lengte van de ondergrondse hoogspanningsleiding tussen de bestaande post Elia Ruien en een nieuwe post in Wallonië te Thieulain bedraagt ongeveer 25 km.

Voor de discipline bodem zal de aanleg en exploitatie van de kabels op Vlaams grondgebied geen aanzienlijke effecten veroorzaken op Waals grondgebied.

De effecten van het Waalse deel van het totale project nabij de Vlaamse grens worden verwacht gelijkaardig van aard en grootteorde te zijn aan deze bekomen wanneer het projectvoornemen getoetst werd op Vlaams grondgebied zoals in §4.1.3. Er wordt verwacht dat de grensoverschrijdende effecten niet aanzienlijk zullen zijn voor wat betreft de discipline Bodem.

Conclusie en eventuele maatregelen

Het bodemgebruik zal in de exploitatiefase nagenoeg niet wijzigen. Effecten worden dan ook voornamelijk in de aanlegfase verwacht.

De oorspronkelijke kleibodems in het noorden zijn sterk gevoelig voor verdichting. De kabel is hier echter gelegen in een zone die reeds meermaals verstoord werd (wegenis en kabelaanleg). In het zuiden overlapt de werkstrook met onverstoorde bodems welke gevoelig zijn voor verdichting. De omvang van deze zones is echter beperkt. Samenvattend wordt het effect inzake structuurwijziging hooguit beperkt negatief ingeschat (-1).

De bodem ter hoogte van de sleuf is niet gevoelig voor profielverstoring, gezien deze gelegen is binnen de wegenis en deze dus in het verleden reeds verstoord werd. Ter hoogte van de werfzones komen in het zuiden bodems voor welke matig gevoelig zijn voor profielverstoring. Hier wordt echter enkel een afgraving van de teelaarde voorzien. Er worden dan ook geen significante effecten verwacht inzake profielverstoring (0).

Tijdens de werken zijn calamiteiten niet uitgesloten. Gezien de uitvoeringsmodaliteiten, de gevolgde veiligheidsvoorschriften en het feit dat het geïsoleerde puntbronnen zijn, wordt het risico op verontreiniging tot een minimum herleid. Het risico op verontreiniging wordt beperkt negatief ingeschat (-1).

Effecten ten aanzien van erosiegevoeligheid en opwarming van de kabel in de exploitatiefase worden verwaarloosbaar beoordeeld (0).

Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de effectbeoordeling per effectgroep.

Tabel 4-3: Samenvatting discipline Bodem

Aspect Beoordeling

Structuurwijziging (verdichting) -1

Profielvernietiging 0

Bodemkwaliteit -1

Bodemgebruik Zie discipline mens

Erosiegevoeligheid 0

Opwarmingseffecten 0

Voor de discipline Bodem wordt geconcludeerd dat er geen aanzienlijk negatieve effecten te verwachten zijn en een MER-onderzoek geen bijkomende informatie met betrekking tot de effectenanalyse zal opleveren.