• No results found

Dijxhoorn neemt ontslag

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L (pagina 188-200)

Was van Rhijns uittreden uit het kabinet een nagenoeg rimpelloos gebeuren, het ontslag van Dijxhoorn (12 juni '41) ging met stormen gepaard. Z elf heeft hij dat ontslag steeds als resultaat gezien van kwalijke kuiperijen van Gerbrandy en van ’t Sant (met de koningin op de achtergrond) - wij kunnen die opvatting niet onderschrijven, erkennend overigens dat Dijxhoorn het bij de koningin verbruid had, met van ’t Sant overhoop was komen te liggen en Gerbrandy’s vertrouwen geleidelijk-aan had verloren.

Dijxhoorn was van alle zelfkritiek gespeend; hij had zich met name geen moment gerealiseerd wat het effect geweest was van de defaitistische opvattingen die hij (minister onder wie strijdkrachten ressorteerden!) er in de zomer van '40 op nagehouden had. Nadien kon hij bij de koningin geen goed meer doen. Zeker, eind '40 en begin '41 was hij, wat het oorlogsverloop betrof, van meer vertrouwen gaan getuigen (wij herinneren er aan dat hij, in juni en juli '40 voorstander van verplaatsing van de regeringszetel naar Indië, in januari '41 tegenstander was geworden), maar andere tegen hem gerezen bezwaren waren niet verdwenen: hij was weinig besluitvaardig, weinig zelfstandig van oordeel ook en liet voortdurend over zich heen lopen, waardoor hij met situaties geconfronteerd werd waarover hij dan wel heftig verontwaardigd was maar waar hij toch hulpeloos tegenover stond.

In de periode augustus ’ 39-mei '40 had hij als minister geen slechte naam gehad, en naar wij menen: terecht niet. Maar het ministerschap in Londen was geheel iets anders dan het ministerschap in Den Haag. In Den Haag had elke minister de steun gehad van bekwame hoofdambtenaren, van politieke en andere vrienden, en vaak ook van zijn vrouw. In die situatie traden zwakke kanten in zijn persoonlijkheid minder naar voren.

1 D e Enquêtecommissie ‘heeft zich afgevraagd o f de regering zich niet al te gemak­ kelijk heeft neergelegd bij de toestand, zoals die was gegroeid’ (a.v., dl. III a, p. 15), d.w.z. bij een Rekenkamer die slechts uit één persoon bestond. W ij kunnen niet inzien dat daar enig nadeel uit voortgevloeid is.

In Londen evenwel stond die minister er alléén voor: hij miste de steun van zijn vrouw en van het gezinsleven in het algemeen (dat had voor D ijx- hoom veel betekend), hij had zijn oude politieke en andere vrienden niet langer om zich heen, hij was het contact met de vaste kring van ervaren hoofdambtenaren kwijt. Ook was veel van het beschermend omhulsel van protocol en ceremonieel weggevallen: hij stond in Stratton House in een en dezelfde lift met nieuwsgierige journalisten en drukpratende secretaressen.

Leiding kon hij slechts geven, respect kon hij slechts inboezemen, indien hij

een krachtige, zelfstandige persoonlijkheid was. Anderen misten die kracht en die zelfstandigheid in Dijxhoorn. Hijzelf niet - en het zijn juist naturen als de zijne die in de conflicten die onvermijdelijk met het ministerschap verbonden zijn (conflicten die in oorlogstijd met extra heftigheid beleefd worden), het vermogen missen om zakelijke argumenten rustig tegen elkaar a f te wegen en dan een duidelijke beslissing te nemen, maar die steeds hun persoonlijk prestige bedreigd achten en dan onhoudbare stellingen gaan verdedigen met een hardnekkigheid die zij zelf als kracht ervaren, maar die een gemaskeerde vorm van zwakheid is.

W at hebben wij, afgezien van zijn opvattingen, in hoofdstuk i van Dijxhoorn verhaald? Dat hij voor het Nederlands Legioen de ene ongeschikte com­ mandant na de andere uitkoos en ook naliet om persoonlijk het Legioen te inspireren. Dat hij bij de verdere opleiding van de leerlingvliegers einde­ loos talmde en tenslotte een beslissing nam (vertrek naar Indië) die onjuist was. Dat hij de marine praktisch volledig uit handen gaf: aan Furstner. Dat hij zich de geheime dienst, die in Nederland steeds onder Defensie geressorteerd had, liet ontnemen: deze kwam (met zijn goedvinden) bij Gerbrandy (Justitie) terecht en werd onder leiding van van ’t Sant geplaatst. N u was die plaatsing onder Justitie wat het aspect ‘veiligheid’ betrof, nog wel te verdedigen, maar er was ook het aspect ‘inlichtingen uit bezet gebied’, waarvan te voorzien viel dat dat goeddeels militaire inlichtingen zouden zijn. Een zich van zijn verantwoordelijkheid bewuste minister van defensie zou er op gestaan hebben dat het verzamelen van deze inlichtingen onder hèm zou komen te ressorteren en dat hij het zou zijn die ze aan de Engelsen zou doorgeven. Dijxhoorn wist niet eens dat van Hamel, de eerste geheime agent, door Furstner aan van ’t Sant was afgestaan, door wie van Hamel nog voor de Centrale Inlichtingendienst, de C ID , opgericht was, aan M I-6 doorgegeven was; hij wist evenmin dat van Hamel eind augustus in Neder­

C O N F L I C T O V E R D E I N T E R N E R I N G E N

land gedropt was - wèl merkte liij na enkele weken dat geheime inlich­ tingen uit bezet gebied in Engeland binnenkwamen; hij ontving er afschrift van, maar die toezending werd plotseling gestaakt. Hij eiste verdere inzage. Deze werd hem door van ’t Sant op instructie van de koningin en met instemming van Gerbrandy geweigerd - en Dijxhoorn, hoe gegriefd hij ook door die weigering was, liet de zaak rusten.1 Nadien zag hij van ’t Sant als een vijand die hem geheel onverdiend bij de koningin zwartgemaakt had.

In die tijd, herfst '40, was Dijxhoorn de enige niet die veel op het optreden van van ’t Sant tegen had. Deze had, zoals wij in hoofdstuk 1 beschreven, van meet a f aan in samenwerking met M I-5 veel te maken gehad met het interneren van onbetrouwbaar geachte Nederlanders, enkele honderden, van wie wij twee in het bijzonder noemden: overste Zegers die lid van de N S B was geweest en op wie M I-5 na zijn aankomst in Engeland, op grond van een gesprek dat hij met Britse officieren gevoerd had, attent was gemaakt (Dijxhoorn had hem tot commandant van het Legioen willen benoemen), en de zakenman van Buuren die bemiddeld had bij Musserts contact met Mussolini. Van Buuren was een goede bekende van Dijxhoorn en Steenberghe. Dezen namen de internering van hun relatie hoog op en gingen spoedig van Gerbrandy eisen dat van Buuren vrijgelaten zou worden. Inderdaad, hoe begrijpelijk het ook was dat M I-5 van Buuren had laten in­ terneren toen het Engelse veiligheidsorgaan vernomen had (die inlichting kwam van van ’t Sant) dat hij Mussert, ‘leider van de Vijfde Colonne in Nederland’ , een belangrijke dienst bewezen had, objectief was er weinig reden, van Buuren lange tijd vast te houden: die dienst was in '34 bewezen, van latere relaties van van Buuren met Mussert was niets bekend, hij had integendeel (maar dit wist van ’t Sant niet) a f en toe inlichtingen gegeven aan GS-III in de periode waarin van Oorschot daarvan het hoofd was geweest.

In oktober deelden Dijxhoorn en Steenberghe formeel aan Gerbrandy mee dat zij persoonlijk ten volle voor van Buurens betrouwbaarheid instonden. Dat liet Gerbrandy weinig keus. Hij gaf van ’t Sant instructie, een brief op te stellen die, door Gerbrandy ondertekend, aan het Engelse

1 Oordeel van de Enquêtecommissie: ‘Het was de plicht geweest van de minister van justitie’ (Gerbrandy) ‘ die verantwoordelijk was voor de Centrale Inlichtingen­ dienst, de berichten, waarover zijn dienst de beschikking kreeg, ter kennis te brengen van de minister van defensie’ (a.v., dl. IV a, p. 69) - in dat oordeel is, menen wij, de algemene houding die Dijxhoorn in de voorafgaande maanden aan­ genomen had, onvoldoende verdisconteerd. E r kwam nog bij dat Dijxhoorn volgens van ’t Sant aan personen die er niets mee te maken hadden, had doen blijken dat er geheim contact met Nederland bestond; o f die bewering juist is geweest (wij zijn daar geenszins zeker van), hebben wij niet kunnen verifiëren.

Ministry o f Home Affairs and Home Security gezonden zou worden met

verzoek, van Buuren vrij te laten. Van ’t Sant schreef een concept voor die brief, dat hij parafeerde, gaf dat concept aan Gerbrandy - en er gebeurde niets. Daarbij veronderstellen wij dat de koningin Gerbrandy had doen weten dat zij wenste (dat wenste trouwens ook van ’t Sant) dat van Buuren geïnterneerd bleef. Medio november nam Post Uiterweer, een van de twee adjudanten van Dijxhoorn, van Oorschot in de arm die nog allerlei goede bekenden bij M I-5 had: kon hij niet zorgen dat van Buuren vrij kwam? Van Oorschot, die vernomen had dat van ’t Sant al een concept geschreven had, zag een oplossing: hij zond Post Uiterweer naar de kamer van Gerbrandy’s secretaris Kasteel, liet hem terugkomen met van ’t Sants concept, liet daar een afschrift van tikken, zette er ‘w .g. van ’t Sant’ onder, gaf dat afschrift aan een van zijn bekenden bij M I-5 - en ‘de volgende morgen’ (20 november), aldus van Oorschot, was van Buuren vrij man.1

W at van Oorschot gedaan had, was eigenlijk ontoelaatbaar maar de door hem doorgezette oplossing was conform de toezegging die Gerbrandy aan Dijxhoorn en Steenberghe gedaan had, en de minister-president het de zaak verder rusten, zij het dat hij alle begrip had voor van ’t Sants veront­ waardiging.2 Van Buuren van zijn kant was razend wegens zijn detentie (hij kreeg, aldus Veraart, ‘regelmatig het schuim op de mond als hij het had over de manier waarop hij was behandeld’3), Dijxhoorn en Steenberghe namen de oude betrekkingen met van Buuren weer op (men zag hen gedrieën lunchen in een restaurant) - en de koningin nam het zowel Dijxhoorn als Steenberghe kwalijk dat zij zich zo voor van Buuren ingezet hadden.

De zaak van overste Zegers was ernstiger dan die van van Buuren. Ook voor zijn vrijlating gaf Dijxhoorn zich moeite, maar vergeefs. Daar droeg

1 Getuige J. W . van Oorschot, Enq., dl. IV c, p. 340. 8 N aar aanleiding van dit gebeuren heeft de Enquêtecommissie louter op van ’t Sants beleid kritiek uitge­ oefend: zij meende, ‘dat zijn houding, nadat de ministers van defensie en justitie deze internering niet meer noodzakelijk achtten, getuigde van het voeren van een eigen politiek, die hem als dienaar van de Nederlandse regering niet paste.’ (a.v., dl. IV a, P- 70)

D ie kritiek lijkt ons niet juist: het is Gerbrandy geweest die, zij het op advies van van ’t Sant, de vrijlating van van Buuren enkele weken tegengehouden heeft (‘in alles heeft. . . de heer van ’t Sant mijn sanctie gehad en ik ben verantwoordelijk’, had Gerbrandy verklaard (a.v., dl. IV c, p. 1224)) en het zou, dunkt ons, deEnquête-commissie niet misstaan hebben wanneer zij haar bevreemding had uitgesproken over het optreden van van Oorschot die haar, w at hij gedaan had, zelf in geuren en kleuren had verteld (a.v., p. 340) en wiens relaas door Post Uiterweer was bevestigd, (a.v., p. 13 6 1) 3 Getuige J . A . Veraart, a.v., dl. II c, p. 342.

C O N F L I C T O V E R D E I N T E R N E R I N G E N

Zegers-zelf toe b ij: de man was eerlijk als goud, diep verbitterd over het feit dat men hem gearresteerd had hoewel hij bereid was geweest, zijn trouw aan koningin en vaderland te bezweren, en die verbittering bevor­ derde dat hij bij elke ondervraging precies de antwoorden gaf die zijn inter­ nering bestendigden.1 Hij kwam pas in ’44 vrij en kreeg toen een functie bij het Nederlandse Rode Kruis te Londen.

N u waren in '40, gelijk vermeld, in totaal enkele honderden Neder­ landers op aanwijzing van M I-5 geïnterneerd, sommigen op losse gronden. Zij kwamen in kampen en gevangenissen terecht, waar de behandeling soms goed, soms minder goed was. M I-5 had aanvankelijk voor niets anders tijd dan voor het interneren - het afnemen van nadere verhoren moest wachten. Het hele jaar '40 door had het Home Office, waar de geïnter­ neerden onder kwamen te ressorteren, ook geen volledig overzicht, wie allemaal geïnterneerd waren, om welke redenen de interneringen waren verricht, en waar de geïnterneerden zich bevonden. Aan Nederlandse kant betrof het meestal schepelingen; hun schip voer dan vaak weg zonder dat de Nederlandse consul, in wiens ressort de internering verricht was, infor­ matie had gekregen en ook van ’t Sants CID bleef lange tijd van inlichtingen verstoken. Gevolg was dat de geïnterneerden, met inbegrip van de on- schuldigen onder hen, maandenlang niets van hun eigen regering merkten. Hadden zij met relaties in Engeland contact kunnen opnemen, dan gingen klachten naar Stratton House. Vooral Dijxhoorn en Steenberghe waren voor die klachten zeer gevoelig: zij stelden in november de zaak in de ministerraad aan de orde en het gevolg was dat Gerbrandy op de 26ste van die maand van ’t Sant een lange brief met kritische constateringen schreef waarin ook de door Dijxhoorn en Steenberghe gebezigde bewoordingen weergegeven werden: te weinig onschuldigen waren vrijgelaten (de CID was ‘schromelijk tekortgeschoten’), de CID wist zèlf niet wie er geïnter­ neerd waren (‘voor het prestige van de regering uitermate fnuikend’), veel geïnterneerden waren nog niet eenmaal verhoord (de CID was ‘volkomen

1 W ij citeren uit een verhoor van eind mei '4 1 het volgende. Vraag: ‘Wanneer bedankte u voor de N S B ? ’ Antwoord: ‘Ik heb nimmer bedankt . . . (Ik) ben . . . automatisch afgevoerd . . . Ik zou zelf nooit bedankt hebben en vermoedelijk nog lid zijn.’ Vraag: ‘Hoe staat u thans tegenover de N S B ? ’ Antwoord: ‘Ik weet het niet.’ Vraag: ‘Hoe staat u tegenover Duitsland?’ Antwoord: ‘Ik heb waardering voor de orde die het nieuwe regime in het binnenland gesticht heeft, en als soldaat be­ wondering voor het militaire kunnen van Duitsland . . . (Ik) ben nog steeds van mening dat . . . men tot een compromisvrede moet komen. Ik geef toe dat men mij in dit opzicht een defaitist zou kunnen noemen.’ (Verslag van verhoor, 28 mei 19 4 1, Enq., punt f, gestenc. bijl. 163)

tekortgeschoten’), ‘bepaalde Nederlanders’ (Dijxhoorn en Steenberghe zullen wel aan van Buuren en overste Zegers gedacht hebben) waren ‘juist met medewerking van de Centrale Dienst’ zonder voldoende reden opge­ sloten (‘men achtte dit gebeuren op één lijn staande met . . . de lettres de

cachet van vóór de Franse revolutie’) en de gehele toestand was ‘absoluut

onhoudbaar’ ; deze ‘grieven’ overbrengend voegde Gerbrandy als zijn eigen oordeel toe dat de situatie die ontstaan was, wel onmiddellijk verbe­ terd moest worden, maar dat toch ‘in veel opzichten de verwijten te gemak­ kelijk (waren) gemaakt.’

Van ’t Sant verscheen op 29 november, negen dagen na van Buurens vrijlating, in de ministerraad (Dijxhoorn vroeg prompt waarom niet ook overste Zegers al vrijgelaten was), erkende dat hij inderdaad nog geen volledig overzicht van alle intemeringsgevallen bezat, maar wees er op dat al vijftig geïnterneerden vrijgelaten en een kleine honderd gevallen in behandeling waren. Het eerste overzicht dat Justitie van het Engelse Home

Office ontving (Gerbrandy had voor de zaak Churchills persoonlijke

aandacht gevraagd), kwam pas eind december binnen, maakte melding van precies honderd Nederlanders die toen geïnterneerd waren - en was onvolledig, want alleen al in één kamp dat van Boeyen begin februari '41 bezocht, tro f deze meer dan negentig Nederlanders aan. E r waren toen vermoedelijk in totaal tussen de twee- en driehonderd Nederlanders geïn­ terneerd; de meesten hunner zijn in '41 vrijgelaten, ca. zestig ‘zware ge­ vallen’ werden op het Isle o f Man vastgezet, en ernstige klachten zijn ons uit later tijd onbekend.1

Reden tot het uitoefenen van pressie hadden Dijxhoorn en Steenberghe in de herfst van '40 dus bepaald wèl, maar wij menen dat zij in dc nood­ situatie waarin Engeland zich bevond, van meer begrip voor van Buurens internering hadden kunnen getuigen, dat Dijxhoorn zich op losse gronden voor de vrijlating van overste Zegers ingezet heeft, en dat hij en Steen­ berghe onvoldoende oog hebben gehad voor de moeihjkheden waarmee

M I-5, en dus ook van ’t Sants CID , te kampen had.

Eind december, nadat weer ‘een lange discussie over de Nederlandse geïnterneerden’ in de ministerraad plaatsgevonden had, noteerde van den Tempel onder verwijzing naar van Buuren en Zegers in zijn dagboek: ‘Sommige ministers interesseren zich zeer voor deze heren. Zij werden tenslotte wat al te zeer voorgesteld als martelaars, wat mij bij interruptie

1 Toen de C ID begin '42 opgeheven werd, w erd het veiligheidswerk aan de Politiebuitendienst van Justitie opgedragen en de zorg voor de geïnterneerden w erd in juni '4 2 volledig door van Boeyen overgenomen.

enige onvriendelijke commentaar ontlokte.’1 Daar was reden voor. Steenberghe noch Dijxhoorn kwam het toe, zo hoog van de toren te blazen en Gerbrandy voelde zuiver aan dat hun opkomen voor van Buuren en Zegers in feite een politieke aanval was op hèm, op van ’t Sant en op de koningin, kort gezegd: op de diehards, wier ‘fanatisme’ in discrediet gebracht moest worden.

K R I T I E K OP V A N ’t S A N T

Van maand tot maand werd de verhouding tussen de koningin en Dijxhoorn slechter. Zij wenste een andere minister van defensie, maar kon haar doel niet bereiken: gegeven de tegenstellingen die nog steeds binnen het kabinet bestonden, voorzag Gerbrandy dat een heengaan van Dijxhoorn door het heengaan van anderen gevolgd zou worden. De koningin, uitermate gebelgd over van Oorschots ingrijpen in de zaak-van Buuren, wenste dat de Nederlandse militaire missie te Londen waarvan van Oorschot nog steeds hoofd was, opgeheven zou worden - Gerbrandy maakte die wens tot de zijne, maar Dijxhoorn weigerde medewerking: de missie bleef. Er waren voortdurend moeihjkheden over het toekennen van onderschei­ dingen: dc eerste drie Engelandvaarders kregen wèl het Bronzen Kruis, maar voor de volgende twee achtte Dijxhoorn dat tot ergernis van de koningin niet nodig. E r bereikten de koningin klachten over de slechte geest bij het Nederlandse Legioen - ze g a f ze aan Gerbrandy door, Gerbrandy verzocht Dijxhoorn, in de ministerraad een uiteenzetting te geven hoe het er met het Legioen voorstond, en Dijxhoorn, gegriefd dat Gerbrandy die klachten niet eerst met hèm besproken had, schreef hem prompt dat hij ‘ernstig (overwoog)’, ontslag te nemen.2 Toen Dijxhoorn medio januari '41 als gevolg van een door Gerbrandy overgebracht verzoek door de koningin ontvangen werd, viel van haar kant de ene geprikkelde opmerking na de andere, ‘bij de marine gaat alles goed’, zei zij, waartegen Dijxhoorn zich verweerde door te zeggen dat dat niet juist was, ‘ik vertelde toen aan Hare Majesteit’, aldus Dijxhoorn in het verslag dat hij onmiddellijk na het onderhoud schreef3, ‘dat destijds’ (meer dan zeven maanden tevoren) ‘H. M .’s ‘Sumatra’ en ‘Van Heemskerck’ naar Canada waren vertrokken, zonder dat ik, als minister van defensie, daar iets van wist.’ Voorbeeld na

1 Van den Tem pel: ‘Dagboek’, p. 47. 2 Brief, 13 dec. 1940, van Dijxhoorn aan Gerbrandy (Collectie-Dijxhoorn, map ‘ Stemming Legioen’). 3 Dijxhoorn: ‘Memoires’ , bijl. 2.

voorbeeld gaf hij ‘om aan te tonen hoe vlot men in de Londense samenleving over de tenen van de minister van defensie heenliep’ (niet beseffend dat hij met elk voorbeeld dieper in de achting van de koningin daalde). ‘Hare Majesteit verzocht mij, in den vervolge dergelijke zaken niet meer met haar te bespreken, zoiets had zij nog nooit meegemaakt. Aangezien ik niets meer zeide, ontstond er een pauze. N a naar schatting een minuut hervatte Hare Majesteit het gesprek met de opmerking dat zij mij in lange tijd niet had gesproken, omdat daar geen aanleiding voor was geweest’ - misschien wilde hij haar nu zijn mening zeggen ‘over de oorlogvoering te land en in de lucht. De marine mocht er klaarblijkelijk niet bij.’

Neen, en de koningin wenste Dijxhoorn ook niet bij de marine te zien. Toen een week o f vier later op de ‘Van Heemskerck’ een oorkonde aange­ boden werd aan de koningin, gaf zij Furstner instructie, wèl Gerbrandy voor die plechtigheid uit te nodigen, maar niet Dijxhoorn. Daags daarna, 12 februari, dreigde Dijxhoorn in de ministerraad voor de tweede maal met ontslag: ‘het zal voor hem tot consequenties kunnen leiden, indien zo iets zich herhaalt.’1

Gerbrandy zat ermee in. Het was hem al maanden duidehjk dat de koningin de vervanging van Dijxhoorn wenste. ‘N a veel lastige bespre­ kingen’ met haar (want hij wenste, hoewel hij niet veel vertrouwen meer in Dijxhoorn had, deze niet te laten vallen) legde hij tenslotte zijn zorgen aan van Boeyen voor. ‘Gerbrandy’ , zei deze, ‘je zult zien dat de koningin

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L (pagina 188-200)