• No results found

D c Geers ‘desertie ’

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L (pagina 105-112)

W at te doen met de ontslagen minister-president?

Financieel was met royaliteit voor hem gezorgd (krachtens een geheim koninklijk besluit van 28 augustus was hij in het genot gesteld van een wachtgeld van 85 % van zijn ministersalaris en bleef hij bovendien de voor ministers vastgestelde verblijfsvergoeding ontvangen), maar men wilde hem ook iets te doen geven, bij voorkeur buiten Engeland. Gerbrandy dacht aan een opdracht om in Nederlands-Indië (de Geer had er drie dochters wonen) te gaan onderzoeken o f de belastingen ten bate van de Londense regering verhoogd konden worden. Daar werd door het kabinet wel voor gevoeld, maar de Geer zelf wilde liever eerst in Zwitserland een paar weken rust gaan nemen. Dat wekte argwaan. Op 9 september vroeg hij een visum voor Portugal aan; het werd hem door de Portugese legatie verleend maar hem werd tegelijk gezegd dat de Nederlandse legatie zijn aanvraag schrif­ telijk moest ondersteunen: de Portugezen wisten dat zulk een stuk nodig was om van het Engelse Passport-Officc een exit-permit te krijgen - voor zulk een permit was binnen het Engelse bestel een verklaring van ‘geen bezwaar’ van M I-5 noodzakelijk.

D e Geer wendde zich tot Michiels, Michiels legde de zaak aan het kabinet voor, Gerbrandy besprak haar met de koningin en zij zei, ‘het zeer ongewenst te achten dat jhr. de Geer eventueel naar Zwitserland gaat.’ 1 Gerbrandy zond de Geer toen op 24 september een brief waarin stond dat de regering zijn aanvraag van een visum voor Portugal alleen kon ondersteunen, als hij met zijn verzoek ‘uitsluitend de verkrijging van een visum voor doorreis naar Nederlands-Indië op het oog (had).’ 2 D e Geer had toen al tweemaal rechtstreeks bij het Passport-Office om het exit-permit gevraagd; dat was hem beide malen geweigerd, zulks op advies van M I-5 dat terzake contact had opgenomen met van ’t Sant.

Gerbrandy’s brief kwetste de Geer diep. Hij wist dat een van zijn eigen arbeidscontractanten, H. ten Haven (de accountant die door Beyen uit Parijs meegenomen was), en het Tweede Kamer-lid mr. Schaepman begin augustus wèl een exit-permit gekregen hadden3 - nu werd dit hèm ont­

1 Ministerraad: Notulen, 1 7 sept. 1940 (Enq., dl. II b, p. 270). 2 Brief, 24 sept. 1940, van Gerbrandy aan de Geer (Collectie-Bolkestein, 13). 3 W aarom ten Haven naar Nederland wilde terugkeren, weten w ij niet. Schaepman, het enige Kamerlid dat Engeland bereikt had, wenste terug te gaan om, zo verklaarde hij in '46 aan de justitie (nl. bij de voorbereiding van het proces-de Geer), ‘weer temidden van mijn mensen in het noordoosten van Brabant te zijn die mij geko­ zen hebben tot lid der Tw eede Kamer . . . en nu in de narigheid zitten.’ Dat was

D E G E E R G E K W E T S T

houden! Hij zag van een regeringsopdracht in Indië af; ‘de jongste ervaring toont mij met nieuwe en ontstellende klaarheid’, schreef hij aan Gerbrandy, ‘dat de gelukte kabinetsformatie van 1939 de grootste mislukking van mijn leven is geweest.’1 Namens het kabinet antwoordde Gerbrandy met een hoffelijke brief waarin ‘de gaafheid’ van de Geers karakter volkomen werd erkend, maar die overigens strak was: ‘E r zal niets zijn, dat zij ’ (de regering) ‘u weigeren zal, indien het verlangde haar slechts niet voorkomt te zijn in strijd met ’s lands belang.’ 2

Inmiddels had gouverneur-generaal van Starkenborgh uit Batavia geseind dat hij geen behoefte had aan een onderzoek naar een eventuele verhoging van de Indische belastingen, en het gevolg was, dat toen de Geer medio oktober aan het kabinet deed weten dat hij bij nader inzien nu toch besloten had, ‘een opdracht (voor Indië) te aanvaarden’ 3, het noodzakelijk was, een nieuwe te formuleren. Die nieuwe opdracht, de ‘tweede’ (een onderzoek naar de financiële verhouding tussen Nederland en het gebiedsdeel

Neder-één motief. Een tweede was, dat hij ‘niet in dit gezelschap van ministers wilde blijven, daar dit milieu mij niet beviel.’ ( B R v C : dossier-de Geer, p .v., 13 juni 1946, van Th. F. M . Schaepman, p. 2). Een van de redenen waarom het hem niet beviel, was dat het kabinet geweigerd had hem een voorschot uit te betalen op zijn bezoldiging als Kamerlid en hem slechts het gebruikelijke ondersteuningsbedrag voor vluchtelingen had willen uitkeren, ‘terwijl de ministers’ , zo zei Schaepman enkele maanden later in Den Haag tegen Aalberse, ‘zichzelf een verblijfsvergoeding van f 4 2 per dag hadden toegekend!’ (P. J. M . Aalberse: ‘Dagboek’ , 2 2 febr. 19 41). Schaepman had die ondersteuning geweigerd. W e rk was hem niet aangeboden (hij was een-en-zestig). Hij had toen besloten, naar Nederland terug te keren, maar werd deswege door Gerbrandy (en van ’t Sant) gewantrouwd; zij wilden hem geen exit-permit laten geven. Tegen die beslissing ging Schaepman, vermoede­ lijk via Steenberghe en W elter, bij het kabinet in beroep en het slot van het lied was dat Gerbrandy onder protest een stuk tekende waarbij de Nederlandse regering verklaarde, tegen Schaepmans vertrek geen bezwaar te hebben. Jegens de Enquête­ commissie beweerde Schaepman dat hij aangeboden had, in Nederland een geheime verbinding te leggen maar dat Gerbrandy van dat aanbod geen gebruik had willen maken. Schaepman had op Gerbrandy, zo zei deze ons in '5 5 , ‘geen prettige indruk gemaakt’ (Gerbrandy, 14 nov. 1955).

Schaepman en ten Haven vlogen begin augustus naar Lissabon en kregen aldaar begin oktober een Einreisevisum voor bezet Nederland van de Duitse gezant.

E r zijn nog enkele andere, tijdens de Meidagen toevallig in Engeland verblijvende Nederlanders geweest (o.m. een paar bollenkwekers) die in de zomer van '40 van de Engelsen verlof kregen, naar het Continent terug te keren.

1 Brief, 26 sept. 1940, van de Geer aan Gerbrandy (Collectie-Bolkestein, 13). 2 Brief, 8 okt. 1940, van Gerbrandy aan de Geer (a.v.). 3 Brief, 16 okt. 1940, van de Geer aan Gerbrandy (a.v.).

lands-Indië, speciaal met het oog op de naoorlogse toestand), was, aldus later van den Tempel, ‘min o f meer gefmgeerd . . . Het was de onschuldigste wijze voor hem en het land om het kwaad zoveel mogelijk te keren’ 1 - het kabinet wenste nu eenmaal dat de Geer uit Engeland verdween, men zag in hem, aldus Michiels, ‘de grootste anti-propaganda voor Nederland.’ 2 Gerbrandy (die, zoals wij eerder weergaven, al begin augustus aangevoeld had dat de Geer naar bezet gebied wilde terugkeren) had tegen zijn vertrek wel bezwaren (de Geer zou, als hij eenmaal op doorreis naar Indië in Lissabon zat, aan alle controle ontsnapt zijn) en van ’t Sant was fel tegen de verstrek­ king van een exit-permit (wij nemen aan dat de koningin ook op dat standpunt stond), maar toen het kabinet eind oktober aan de Engelse autoriteiten deed weten, tegen die verstrekking geen bezwaar te hebben, was M J-5 machteloos.

Op 5 november vloog de Geer per KLM-toestel naar Lissabon. Hij was voor zijn reis naar Indië, dat hij via de Verenigde Staten zou bereiken, door de regering in het bezit gesteld van $ 1 900. Een week na zijn vertrek vroeg Welter de koningin om machtiging tot het verlenen van de ‘tweede’ opdracht aan de Geer; zij verleende die machtiging (een weigering zou de Geer alleen maar stimuleren, naar Nederland te gaan) en op 28 november ondertekende Welter vervolgens het officiële stuk waarin aan de Geer op­ gedragen werd, zich voor zijn onderzoek ‘op ’s rijks kosten naar Nederlands- Indië te begeven.’ 3

Tw ee dagen later kwam in Londen een brief van de Geer binnen waarin stond dat hij voornemens was, niet naar Indië maar naar Nederland te gaan. Dus toch! De verontwaardiging was groot. Maar hoe de Geer te weer­ houden? Spoedberaad tussen Gerbrandy, Welter en van Kleffens leidde er toe dat Gerbrandy onmiddellijk een telegram naar de Geer zond4 waarin groot bezwaar gemaakt werd tegen zijn voornemen en er op gewezen werd dat ‘medewerking Nederlandse regering aan uw uitreisvisum uitsluitend verleend (was) voor doorreis naar Nederlands-Indië.’ Zou de Geer nu zijn plan opgeven? Ieder betwijfelde het, en Gerbrandy liet voor alle zekerheid door Kasteel, die inmiddels zijn secretaris geworden was, een toespraak opstellen die, mocht de Geers vertrek naar Nederland wereldkundig worden, door Radio Oranje uitgezonden zou kunnen worden. Overigens stelde het kabinet zich nogal passief op. Het door Steenberghe op 10 december ge­ opperde denkbeeld, een der ministers naar Portugal a f te vaardigen teneinde

i

1 Getuige van den Tempel, E nq., dl. II c, p. 16 5. 2 Getuige Michiels, a.v., p. 672. 8 Welters besluit, 28 nov. 1940 (Gerbrandy: Enige hoofdpunten, p. 11). 1 Tekst: E n q., dl. II a, p. 2 16 .

D E G E E R I N L I S S A B O N

op de Geer pressie uit te oefenen, werd op advies van van Boeyen (die de Geer het beste kende) ‘nutteloos’ geacht1, wèl werd besloten, Gerbrandy’s telegram door een brief te laten volgen. Van Boeyen stelde deze namens het kabinet op; ‘die scheen’ , aldus later van Kleffens, ‘een soort van stijl te hebben, die geacht werd op de heer de Geer de meeste indruk te maken. Als dat niet lukte, zei men, lukt niets.’ 2 Van Boeyen deed zijn best en in zijn door Gerbrandy en Albarda (als secretaris van het kabinet) op 12 december ondertekende b rief3 werd nadrukkelijk gewezen op het noodlottig effect dat de Geers terugkeer naar Nederland zou hebben en werd aan het slot de suggestie gedaan dat hij zou pogen, zijn echtgenote naar Portugal te doen komen, hetgeen ‘de grote kwellende last die op uw schouders is gelegd, wat (zou) kunnen verlichten.’ U it die suggestie concludeerde de Geer terecht dat het kabinet niet insisteerde dat hij naar Indië ging en er vrede mee zou hebben als hij in Portugal bleef.

Dat laatste was hij niet van plan. Hij nam in Lissabon contact op met de Duitse gezant en vroeg een Einreisevisum voor Nederland aan. Via het

Auswartige Amt werd dat verzoek aan het Reichskommissariat voorgelegd.

Uiteraard beseften Seyss-Inquart en zijn Generalkommissare onmiddellijk dat het bericht: ‘De vroegere minister-president is uit Londen naar Nederland teruggekeerd’ , propagandistisch uitgebuit kon worden, het Auswartige Amt werd van die opinie in kennis gesteld en eind januari o f begin februari '41 werd de Duitse gezant te Lissabon er van verwittigd dat hij de Geer het aangevraagde Einreisevisum kon verstrekken.

Het bezoek aan de officiële vertegenwoordiger van het land dat Nederland overvallen had, was, schijnt het, de Geer niet moeilijk gevallen. Hij gaf Engeland geen enkele kans de oorlog nog te winnen en Duitsland beschouw­ de hij nauwelijks meer als vijand: in de badplaats Estoril verhuisde hij midden januari naar zijn tweede hotel, het hotel Atlantico, waarvan algemeen bekend was dat het een ‘Duits’ hotel was; ‘ten eerste’, zo vertelde de Geer ons in '55, ‘was de cuisine er beter, in de tweede plaats kwam er een beter gezelschap en in de derde plaats lag het mooier aan zee.’ 4

W at hadden inmiddels de Nederlandse officiële vertegenwoordigers in Lissabon gedaan?

De gezant, mr. J. G. Sillem, was een defaitist5 - er kan van hem niet veel

1 Ministerraad: Notulen, 10 dec. 1940 (a.v., dl. II b, p. 270). 2 Getuige van Kleffens, a.v., dl. II c, p. 302. 3 Tekst: a.v., dl. II b, p. 2 75. 4 D e Geer, 28 okt. 19 55. 6 Sillem is korte tijd later door van Kleffens op non-activiteit gesteld, waar­ over meer in hoofdstuk 8.

pressie op de Geer zijn uitgegaan. Veel actiever was de ‘tweede man’ van de legatie, mr. F. C. A. baron van Pallandt, die zich zowel aan de gezant als aan de Geer groen en geel ergerde. Hij ging in samenwerking met de Britse geheime dienst na o f men de Geer kon kidnappen en naar Engeland terugvoeren (terzake hadden, in Londen, Gerbrandy en van ’t Sant contact opgenomen met M I-$), maar die operatie werd, gegeven de gevoeligheden van Portugal dat de Engelsen te vriend wilden houden, onaanvaardbaar riskant geacht.

Als zaakgelastigde optredend (Sillem was toen afwezig), had van Pallandt op 9 december op instructie van van Kleffens de Geer bezocht. ‘Hij is zo koppig en verkalkt’, rapporteerde hij een dag later, ‘dat ik bang ben, dat zelfs een telegram van de ministerraad hem niet stoppen z a l. . . Mij lijkt de enige mogelijkheid dat H. M . persoonlijk ingrijpt en hem in krachtige termen verbiedt te reizen.’ 1

Die suggestie werd niet gevolgd en toen medio januari uit de Geers antwoord (7 januari '41) op de door Gerbrandy en Albarda ondertekende brief van 12 december bleek dat hij nog steeds begeerde naar Nederland terug te keren (‘ik ben voornemens (er) als een vergeten burger te leven’2), werd het eind januari voordat een tweede, weer door van Boeyen opgestelde en door Gerbrandy en Albarda ondertekende brief naar hem uitging.

Die brief was te laat: hij had de Geer nog niet bereikt toen deze op 3 februari Welter per brief berichtte dat hij op het punt stond te vertrekken, en evenmin toen hij op 4 februari in het Lufthansa-toestel stapte dat hem naar Berlijn bracht. Vandaar reisde hij per trein naar Den Haag, begeleid door Bene, de vertegenwoordiger van het Auswartige Amt bij het

Reichskommissariat. Bene trachtte hem uit te horen, maar hij zweeg.3 1 Brief, 10 dec. 1940, van F. C . A . van Pallandt aan van Kleffens (Enq., dl. II b, p. 274). 2 Brief, 7 jan. 19 4 1, van de Geer aan de ministerraad (a.v., p. 276). 3 Het bericht dat de Geer naar bezet Nederland teruggekeerd was, heeft daar wel korte tijd indruk gemaakt op de publieke opinie, maar men kan niet zeggen dat de Duitse propaganda er veel voordeel aan heeft ontleend. Zijn daad werd algemeen afgekeurd; al op de dag van zijn terugkeer, 7 februari, werd hij in onderlinge gesprekken aangeduid als ‘Jonk de G ’ , ‘zonder ‘heer’ en zonder ‘eer’ .’ (H. M ees: M ijn oorlogsdagboek, 10 mei ï g q o S mei ïg ^ s (1945), p. 115 ). W a t hij gedaan had, werd door zijn echtgenote diep betreurden hij werd zowel door voormannen en kader van de Christelijk-Historische Unie als in zijn kerk gemeden. Aan zijn in bezet gebied publiekelijk herhaalde toezegging dat hij ‘als een vergeten burger (zou) leven’ , hield hij zich niet. In april '4 2 publi­ ceerde hij met verlof van het ‘foute’ departement van volksvoorlichting en kunsten een brochure, D e synthese in de oorlog, waarin hij wederom een vrede door overleg bepleitte; daarvan werden ca. 20000 exemplaren verkocht. Tw ee volgende door hem geschreven brochures van gelijke strekking verschenen niet

D E G E E R N A A R N E D E R L A N D

~k

Het nieuws van de Geers vertrek werd op 5 februari door een Amerikaans verslaggever uit Lissabon naar de Verenigde Staten geseind en nog diezelfde dag door een Amerikaans radiostation omgeroepen. Uiteraard moest nu liet kabinet onmiddellijk in het publiek stelling nemen. Gerbrandy haalde Kasteels tekst te voorschijn en deze werd, ietwat bijgewerkt, op 6 februari als ‘officiële verklaring’ ‘namens de Nederlandse regering te Londen’ voor Radio Oranje door Pelt als hoofd van de Regeringsvoorlichtingsdienst voorgelezen.1 Er werd eerst in herinnerd aan het aan de Geer verleend ontslag als minister. ‘Dat de koningin hem’ , aldus de tekst,

‘in september j.1. van de ministeriële verantwoordelijkheid ontheffing verleende, is een daad, waarvoor, zoals gij weet, naar goed Nederlands staatsrecht geen verantwoordingsplicht bestaat. De Kroon kan daarvoor uiteraard gronden hebben, die bekend zullen worden wanneer Zij dat nodig mocht oordelen in ’s lands belang.’

Meegedeeld werd verder dat de regering de Geer geholpen had, Engeland te verlaten terwille van ‘een opdracht die hem naar een der overzeese gebieds­ delen des rijks zou voeren’ ; het feit dat hij nu ‘zonder andere waarschuwing dan een op de valreep verzonden brief aan een der leden van het kabinet’ (de brief aan Welter d.d. 3 februari) ‘de hem verleende opdracht neergelegd (had) en naar bezet Nederland (was) afgereisd’ , moest ‘de regering . . . zeer tot haar leedwezen bestempelen als een daad van desertie, die een zwarte vlek werpt op een leven, dat zij zo gaarne in waardigheid had zien eindigen.’

‘Desertie’ - het was een hard woord, maar het drukte precies uit waaraan de Geer zich schuldig gemaakt had, en het was als uiting van felle veront­ waardiging de Nederlanders in de vrije wereld welkom. De koningin, die een ogenblik bevreesd was dat de Geer als ‘de Nederlandse Quisling’ zou optreden2, duidde wat hij gedaan had, als ‘zijn jongste schanddaad’ aan.3 De meeste ministers daarentegen waren niet ingenomen met de scherpe tekst

in druk: voor de eerste weigerde Volksvoorlichting en Kunsten papier aan de uitgever en bij de tweede was de uitgever, die o.m. door mr. G . E . van W alsum erop gewezen was dat de Geers schrifturen niet bevorderlijk waren voor de goede geest in Nederland, niet langer bereid zijn medewerking te verlenen. 1 Tekst: Enq. dl. II 6, p. 179. 2 J. van den Tem pel: ‘Dagboek’ , 28 febr. 19 4 1. 3 Aantekening op een telegram uit Indië z.d. (archief kab. der koningin).

die Gerbrandy had laten uitzenden en die hij aan geen van zijn ambtgenoten had voorgelegd - ambtgenoten overigens die blijkbaar geen van allen sinds 30 november '40, toen zij wisten wat de Geer van plan was, de vraag aan de orde gesteld hadden wat de regering diende te doen als de Geer zijn plan zou uitvoeren. Het kwam op 12 februari '41 in de ministerraad tot een geprikkelde discussie waarbij Gerbrandy, wat de procedure betrof, opmerkte dat de tijd ontbroken had andere ministers te raadplegen, en geen toezegging deed dat hij in spoedgevallen namens het kabinet a f te leggen verklaringen eerst aan het college zou voorleggen; wat de inhoud aanging, zei hij dat juist de scherpe tekst ‘veel kwaad gekeerd’ had. Die tekst werd door Albarda, van Kleffens, Steenberghe, van den Tempel en Welter afgekeurd, zij het door de een wat sterker dan door de ander. Steenberghe maakte speciaal nog bezwaar tegen ‘de vermelde stelling dat voor ontslag van een minister geen verantwoordingsplicht bestaat.’ 1

Andere ministers deelden dat bezwaar van Steenberghe en wij nemen aan dat zij er, al zwijgen de notulen er over, ook iets over zegden. W at terzake in de door Gerbrandy goedgekeurde verklaring stond, raakte inderdaad kant noch w al: het mocht dan waar zijn dat de koningin het initiatief genomen had om de Geer als minister-president en als minister heen te zenden en dat zij, ondanks de pressie die de grootst mogelijke meerderheid van het kabinet op haar uitgeoefend had, ook zijn heengaan als minister had doorgezet, maar voor die ingreep had Gerbrandy die het koninklijk besluit waarbij aan de Geer ontslag verleend werd, gecontrasigneerd had, de staatkundige ver­ antwoordelijkheid aanvaard. O f meende hij in die tijd dat de koningin, los van en boven de ministerraad staande, het recht had, ministers die haar niet zinden, te ontslaan zonder opgaaf van redenen en zonder dat de ministeriële verantwoordelijkheid in het geding kwam ? Dan werd artikel 79 van de Grondwet waarin sprake was van het ‘naar welgevallen’ benoemen en ontslaan van ministers volledig losgemaakt van artikel 55: ‘D e koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.’

1 Ministerraad: Notulen, 12 febr. 19 4 1 (Enq., dl. II b, p. 2 7 0 -7 1).

H O O F D S T U K 2

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L (pagina 105-112)