• No results found

D e koningin grijpt in

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L (pagina 89-105)

Eén was er die geen moment vrede had, o f ook maar kon hebben, met het beeld dat het kabinet als geheel bood: de koningin. Het is aannemelijk dat al tot haar doorgedrongen was, welk een droevig beeld van ver­ deeldheid de ministers geboden hadden toen zij op de avond van 14 mei op Winkelmans capitulatie-aankondiging hadden moeten reageren, en over de Geers radiotoespraak van 20 mei was zij, gelijk reeds vermeld, ontzet geweest. Niet minder ontzet was zij toen het kabinet haar eind juni voorgesteld had, de regeringszetel naar Indië te verplaatsen - dat zij dat denkbeeld louter afgewezen had met het argument dat zij niet tegen het klimaat kon, was eenvoudig geschied om elke verdere discussie ‘ Tekst: a.v., p. 220-21. “ Ministerraad: Notulen, 26 juli 1940 (Ënq., dl. II b, p. 190).

D E K O N I N G I N I S O N T Z E T

a f Ce snijden: dat argument lag immers in haar persoonlijke sfeer.1 Zou zij, als zij de overtuiging had gehad, het Indische klimaat (in Bandoeng geenszins onaangenaam) wèl te kunnen verdragen, met de ministers ver­ trokken zijn? Dat nemen wij geen moment aan. De koningin leefde met het gezicht gekeerd naar, zo voelde zij het, haar volk in bezet gebied en precies als de vier ministers die tegenstanders waren van die verplaatsing (Albarda, Bolkestein, Gerbrandy en van den Tempel), besefte zij dat een vertrek van de regering naar Indië, welke explicatie men er ook aan zou geven, door de brede massa van het Nederlandse volk beschouwd zou worden als een smadelijke vlucht. Het voorstel had het kabinet als geheel verder in haar achting doen dalen - nog verder daalde het toen het, na eerst in meerderheid een splitsing afgewezen te hebben, onder haar druk in beginsel toch weer die splitsing aanvaardde.

Twee zaken ging zij in de maanden juni en juli als van primair belang beschouwen: zij wenste de bevolking in bezet gebied duidelijk te maken waar zij stond, en zij wenste een nieuwe minister-president: Gerbrandy.

W aar zij stond, zei zij, zo helder als maar kon, in de toespraak waarmee zij op 28 juli '40 de lange reeks uitzendingen van Radio Oranje opende.

Voor de nieuwsvoorziening van pers en radio met berichten uit Nederlandse bron had Pelt, de door van Kleffens aangetrokken chef van de Regerings­ voorlichtingsdienst, nog in mei in Londen een tegenhanger kunnen oprichten van het in Nederland gelijkgeschakelde A N P : óók een ‘Algemeen Neder­ lands Persbureau’, maar het werd ter voorkoming van misverstand met de afkorting ‘Anep’ aangeduid. Nieuws naar Nederland werd van april a f dagelijks in enkele bulletins van een kwartier uitgezonden door de Dutch

Section van de European Service van de B B C - welnu, eind mei stond voor

Pelt vast dat de Nederlandse regering de beschikking diende te krijgen

1 Bij twee gelegenheden, op 4 juni en op 4 ju li '40, sprak van Lidth met de ko­ ningin over ‘het denkbeeld, de zetel der regering naar Nederlands-Indië te ver­ plaatsen’ . ‘Z ij verwerpt [het]’, noteerde hij op 4 juni in zijn dagboek, ‘omdat zij vreest, dat daardoor het nauwe contact met de Geallieerden zou verloren gaan, hetgeen vóór alles nodig is. Z ij . . . beaamt dat w ij 100 % achter de Engelse regering staan. . . In niet onbedekte termen veroordeelt zij de houding der regering.’ Een maand later wees van Lidth er op hoe onduidelijk de positie van de gouverneur- generaal zou worden, als de regering zich in Indië vestigde; ‘ de koningin’ , noteerde hij diezelfde dag, ‘betuigt haar ingenomenheid met mijn inzichten.’ Geen woord over medische bezwaren!

over eigen zendtijd. Gerbrandy deelde die overtuiging; was hij de enige minister die, als voorzitter van de Radioraad, persoonlijk veel met het medium radio te maken gehad had en hij bezat in de hoogste kringen van de B B C talrijke relaties. Begin juni vroegen Pelt en hij in een gesprek met de Director-General van de B B C , Lord Reith, zendtijd voor de regering aan - Reith legde het verzoek dat talrijke algemene vragen opwierp (als eerste: zouden dan niet de andere regeringen-in-ballingschap óók eigen zendtijd vragen?), aan het Ministry o f Injormation voor. Reith voelde niet veel voor doorbreking van het BBC-monopolie, maar het Ministry of

Information keurde het verzoek uit overwegingen van algemeen beleid

goed, zij het dat veiligheidshalve vastgesteld werd dat Pelts naam en de namen van alle vaste medewerkers van het nieuwe programma aan M I-5 voorgelegd zouden worden.

Eind juni werd met de voorbereiding van de uitzendingen begonnen. Sluijser, chef van de Radioluisterdienst van de R V D , bedacht een naam voor het nieuwe programma: Radio Oranje, ‘met’, schreef hij later, ‘als motivering: w e verlangen dat de Nederlanders revolutie gaan maken’ (tegen de bezetter), ‘maar alleen een revolutie op de basis van Oranje heeft kans van slagen.’1 Tot chef van Radio Oranje werd J. W . Lebon benoemd, de met Sluijser op 14 mei uit IJmuiden ontkomen penningmeester van de Vara. Ik, die op 14 mei met mijn vrouw in Lebons auto van Velsen a f had kunnen meerijden, werd op 1 juli Lebons assistent - met zijn tweeën vormden wij de gehele staf.2

XM . Sluijser: ‘Enkele herinneringen aan Londen’ (sept. 1969), p. 1 (Collectie-M. Sluij­ ser) . 2 M ijn vrouw en ik waren op 16 mei aan de Engelse zuidkust op Brownsea Island tegenover Poole ontscheept. Daar verbleven wij enkele dagen in een vluchtelingen­ kamp en vervolgens in een tweede kamp dichtbij Londen. N a ongeveer een week werden w ij (na onderzoek door M J-5) vrijgelaten. O p dezelfde iste juli waarop ik bij R adio Oranje in dienst trad, betrokken wij een piepklein woninkje aan de Hampstead Heath. Ik had in mei onmiddellijk enkele ministers bezocht in het Grosvenor House-hotel - zij konden mij niet aan werk helpen. W ij leefden van geleend geld. W a t te doen? U it een soort automatisme besloot ik, de buitenlandse pers weer bij te houden (als redacteur van D e Groene Amsterdammer had ik ruim twee jaar lang het wekelijks buitenlands overzicht geschreven). D e Amerikaanse dagbladen vond ik in Chatham House, de zetel van het R o ya l Institute o f International Affairs, en in die bladen tro f ik begin juni de reportages aan van enkele Amerikaanse journalisten die van Berlijn uit een bezoek hadden mogen brengen aan bezet Nederland. Van die re­ portages maakte ik een overzicht dat via Pelt naar de ministers ging: het eerste w at ze over bezet Nederland vernamen. Pelt stelde mij toen bij Radio Oranje aan, omdat alle andere plaatsen die voor Nederlandse journalisten geschikt waren, al bezet waren. Onnodig te zeggen dat ik mij met hart en ziel aan de nieuwe taak g a f - ik had overigens in het geheel geen radio-ervaring.

R A D I O O R A N J E

Het had voor de hand gelegen, van Kleffens, onder wie Radio Oranje als afdeling van de R V D administratief ressorteerde, tot ‘radio-minister’ te maken, maar Gerbrandy was geen ogenblik van plan, de primaire ver­ antwoordelijkheid ervoor prijs te geven. Hij moest wèl een concessie doen: alle door Radio Oranje uit te zenden teksten moesten enkele dagen voor uitzending niet alleen aan hem, maar ook aan de Geer, Albarda en van Kleffens ter goedkeuring voorgelegd worden (ook de Engelse censuur moest die teksten tevoren ontvangen).1

Gebruikmakend van zijn bevoegdheid had Gerbrandy met de koningin afgesproken dat zij als eerste voor Radio Oranje zou spreken. In de kabinets­ vergadering van 22 juli, zes dagen voor die eerste uitzending, vroeg van R hijn naar de tekst; ‘merkt op’, aldus de notulen, ‘dat kabinet daarvoor verantwoordelijk is. Voorkennis is dus gewenst.’ Gerbrandy zegde toe dat hij zou ‘proberen dat te bevorderen.’2 Inderdaad kregen alle ministers de tekst te zien3 en het college als geheel, bevreesd voor Duitse represailles, had tegen het uitspreken daarvan, zo vernam van Lidth van Beelaerts, ‘groot bezwaar. D e koningin heeft echter’ , noteerde van Lidth in zijn dagboek4,

Hoe beoordeelde ik in die tijd Engelands kansen? Ik was zeker niet vrij van angst en ik herinner mij dat ik in juni, toen vermogende kennissen, ook vluchte­ lingen, naar de Verenigde Staten konden doorreizen, enige jaloezie jegens hen koesterde. M aar de stemming in Engeland sleepte mij spoedig mee. Z e werd onderwerp van de tweede van twee teksten die ik voor de derde uitzending van R adio Oranje schreef: 30 juli - een geheel door mij geschreven en gesproken programma waarin ik eerst Marsman herdacht, eindigend met zijn in het British Museum door mij overgeschreven ‘ Herinnering aan Holland’ ( . . . ‘en in alle gewesten / wordt de stem van het water / met zijn eeuwige rampen / gevreesd en gehoord’). Ik dacht, meen ik, toen wel dat de oorlog nog lang zou duren, maar de afloop was voor mij niet twijfelachtig: ‘Het Engelse volk zal’, zei ik die avond in mijn tweede bijdrage, ‘doorvechten tot de overwinning is behaald. Het Engelse volk geeft deze strijd nooit o f te nimmer op . . . Napoleon, die ook eens geheel Europa in zijn macht had, heeft Engeland niet kunnen verslaan. O ok de moderne Napoleon, ook A d o lf Hitler, zal zijn Moskou en zijn Waterloo vinden.’

1 Ik herinner mij niet, ooit bezwaren van Albarda o f van Kleffens onder ogen te hebben gekregen, wèl kon ik, vermoedelijk naar aanleiding van mijn tekst over de stemming in Engeland (30 juli), een kattebelletje lezen van de Geer, on­ geveer van deze inhoud: ‘W ie zegt, dat Engeland wint, bedrijft pure rhetoriek, want, zoals de minister van defensie onlangs betoogd heeft’ (Dijxhoorn in de m i­ nisterraad op 24 juli) ‘is daar geen schijn van kans op.’ M et dergelijke ontboeze­ mingen hield binnen de R V D niemand rekening - zij wekten wel grote ergernis en werden verder verzwegen als schadelijk voor de nationale zaak. 2 Minister­ raad: Notulen, 22 juli 1940 (Enq., dl. II b, p. 188). 8 Tekst o.m. in a.v., dl. V II a, p. 407. 4 V an Lidth: ‘D agboek’ , 2 7 -2 9 juli 1940.

‘haar w il doorgezet, mede op advies van Beelaerts’, en, zo veronderstellen w ij, van Gerbrandy.1

De koningin begon (de Geer had dat op 20 mei nagelaten) met ‘het onnoemelijke leed dat over ons volk is gekomen en dat het bij voortduring drukt’ , te gedenken. ‘Hulde’ bracht zij (ook dat had de Geer verzuimd) aan ‘de helden, die bij de verdediging van ons Nederland ten offer vielen aan hun plicht, hulde aan de moed van onze weermacht die . . . de zoveel sterkere aanrander’ (wij cursiveren - de Geer had geen enkel anti-Duits woord gebezigd) ‘veel langer heeft weten te weerstaan dan deze had verwacht.’ De oorlog karakteriseerde zij als een worsteling tussen goed en kwaad, ‘een strijd tussen God en ons geweten enerzijds en anderzijds de duistere machten die in deze wereld hoogtij vieren.’ Maar:

‘Gelijk eertijds noch gewapend geweld, noch de vlammen van de brandstapel, noch verarming en lijden onze vrijheidszin, onze gewetensvrijheid en onze geloofsvrijheid ooit hebben kunnen uitroeien, zo houd ik mij overtuigd, dat ook in het huidige tijdperk wij en allen die denken zoals wij (tot welk volk zij ook mogen behoren) uit deze beproeving gesterkt en gelouterd . . . zullen herrijzen.

. . . In onverbrekelijke eenheid willen wij handhaven onze vrijheid, onze onafhankelijkheid en het grondgebied van het gehele rijk.

Ik wek mijn landgenoten in het vaderland en overal waar zij zich bevinden, op om, hoe donker en moeilijk de tijden ook zijn, te blijven vertrouwen in de eindoverwinning van onze zaak, die niet alleen sterk staat door kracht van wapenen, doch niet minder door het besef dat het thans gaat om onze heiligste goederen. Ik heb gezegd.’

R u im twee weken later, 14 augustus, uitte de Geer in de ministerraad ‘de wens dat het aantal uitzendingen van Radio Oranje (zou) worden verminderd.’ 2 Niemand viel hem bij.

Het is dezelfde vergadering van 14 augustus geweest waarin de Geer een mededeling deed (ze werd niet genotuleerd) die de meesten van zijn ambt­ genoten het gevoel gaf dat het zo niet langer ging, en die de koningin, toen

1 Zoals w ij al in deel 4 vermeldden, zond van Kleffens op 24 juli de koningin een brief toe waarin hij schreef dat de gezant te Bern vernomen had dat van Kamebeek, commissaris der koningin in Zuid-Holland, en Snouck Hurgronje, voorzitter van het college van secretarissen-generaal, het ongeraden achtten, van Londen uit redevoeringen te houden die Duitsland zouden kunnen prikkelen; ‘ge­ zien 25 ju li W ’ kw am op de brief te staan (archief kabinet der koningin). * Ministerraad: Notulen, 14 aug. 1940.

zij er van vernam, haar laatste aarzelingen deed overwinnen. De minister­ president zei namelijk dat hij, omdat hij in Boxm oor (‘Boxmeer’) zo slecht sliep, van plan was, in Zwitserland twee weken vakantie te nemen. Ver­ bazing alom. Gerbrandy vroeg wie hem de verzekering g a f dat hij daar veilig zou zijn (drie maanden tevoren hadden de Duitse parachutisten en

Luftlandetruppen gepoogd zich van de persoon van de Geer meester te

maken), de Geer antwoordde dat hij er geen enkel bezwaar tegen had indien, behalve zijn ambtenaar Mackay (de man van de Nederlandse Bank zonder tekenbevoegdheid) met wie hij al een afspraak gemaakt had, ook een van zijn ambtgenoten hem zou vergezellen. ‘Dan ga ik mee’ , zei Ger­ brandy spontaan en toen Bolkestein hem na afloop van de ministerraad vroeg waarom hij dat aanbod gedaan had, antwoordde Gerbrandy: ‘Anders gaat hij nog door naar Nederland!’ 1

De Geers reis naar Zwitserland vond niet plaats: op de 19de augustus lichtte hij zijn ambtgenoten in dat hij gehoord had dat er geen vliegver­ binding meer bestond tussen Spanje en Zwitserland, ‘derhalve heeft hij zijn plan laten varen.’ 2

Dat plan had bij de koningin diepe verontwaardiging gewekt. Misschien had zij zich in een veel vroeger stadium (na de Geers toespraak van 20 mei bijvoorbeeld) wel eens afgevraagd waarom niet alle overige ministers

en bloc aan de Geer meedeelden dat hij hun vertrouwen volledig verloren

had en dat zij niet bereid waren, onder zijn voorzitterschap aan te blijven, maar in juni en juli was de vorstin gaan beseffen dat op de vorming van zulk een eenheidsfront tegen de Geer niet te rekenen viel: hij was dan wel de ergste (in zekere zin de meest consequente) defaitist, maar het defaitisme was in het kabinet veel wijder verbreid. Het met Gerbrandy uitgewerkte plan, de Geer naar Indië te lozen, was mislukt. Misschien besefte de koningin tevens dat het voor de andere ministers die persoon voor persoon in augustus '39 (van Rhijn op 8 mei '40) uitgenodigd waren, tot de Geers kabinet toe te treden3, moeilijk was, de man die hen uitgenodigd had, te zeggen dat hij diende heen te gaan - een pijnlijke operatie: welke indruk zou die zo duidelijke verdeeldheid in bezet gebied maken? En zou die verdeeldheid niet ook in Engeland het prestige van de regering ondermijnen? Maar die operatie werd, meende de koningin, onontkoombaar en zulks ook daarom

1 G. Bolkestein: ‘Herinneringen en beschouwingen’ (1948), p. 22. 2 Ministerraad: Notulen, 19 aug. 1940 (Enq., dl. II b, p. 236). 3 Op de eerste verjaardag van het kabinet, 12 augustus '40, werd aan de Geer door zijn ambtgenoten een lunch aangeboden in het Savoy Hotel; Gerbrandy meende zich in '55 te herinneren dat hij daar opzettelijk was weggebleven. (Gerbrandy, 14 nov. 1955).

omdat de Geers opvattingen tot verscheidenen in de Nederlandse kringen in Londen doorgedrongen waren.

De stemming in die kringen sloot aan bij die van het Engelse volk, defaitistische centra zoals die zich rond Dijxhoorn en Welter alsmede onder de officieren in het Nederlands Legioen gevormd hadden, waren uitzon­ deringen - ook de kleine Nederlandse gemeenschap in Londen vond dus geen weerspiegeling meer in het kabinet. Ds. van Dorp, de predikant van de Nederlandse hervormde gemeente te Londen, zette elke zondagochtend in het fraaie, uit de 14de eeuw daterende kerkgebouw van Austin Friars aan een groot gehoor uiteen dat de beproeving van de oorlog met moed en ver­ trouwen doorstaan moest worden, en diezelfde opvatting bleek van meet a f aan uit het Londense weekblad Vrij Nederland dat op 3 augustus begon te verschijnen ‘als’ , zo schreef dr. M . van Blankenstein, die (niet geheel tot genoegen van het kabinet) tot hoofdredacteur benoemd was1, ‘een strijd­ blad . . ., strijdend voor de Nederlandse zaak en voor de zaak onzer Gealli­ eerden’ - de radiotoespraak die de koningin op 28 juli gehouden had (‘een waarlijk koninklijke rede’), kreeg in dat eerste nummer een ereplaats, en er was van het defaitisme binnen het kabinet voldoende aan van Blanken­ stein bekend om hem er toe te brengen, de tegenstelling aan te stippen tussen de woorden van de koningin en alle ‘opportunisme’, ‘kortzichtigheid’ en ‘wankelmoedigheid’ .

Aan dat ‘opportunisme’, die ‘kortzichtigheid’ en die ‘wankelmoedigheid’ had zich van meet a f aan vooral ook Michiels geërgerd, de Nederlandse

1 Het initiatief tot de oprichting van V rij Nederland was genomen door Pelt en een advertentie-acquisiteur van D e Telegraaf, W illem Boas. Boas woonde in mei '40 in Parijs en had daar in mei en juni met steun van Nederlandse industriëlen plannen gemaakt om een Nederlands dagblad op te richten. Hij wendde zich, uit Frankrijk ontkomen, tot Pelt en deze, die meende dat een nieuw blad los moest staan van de regering en haar voorlichtingsdienst, verwees hem naar het bedrijfsleven: de Unilever, de ‘Koninklijke’/Sfce//, Philips, grote scheepvaartmaat­ schappijen en Blijdensteins Bank die ook een vestiging in Londen had. Deze ondernemingen brachten £ 10 000 bijeen en uit hun midden werd een raad van commissarissen benoemd voor een Netherland Publislting Company die V rij Neder­ land zou gaan uitgeven; als voorzitter van die raad trad Paul Rijkens op, voorzitter van de raad van beheer van de Unilever. V o or die raad stond vast dat van Blanken­ stein de redactionele leiding van het nieuwe weekblad diende te krijgen, maar vooral de Geer en van Kleffens (ook andere ministers!) hadden op deze tegen dat hij in Nederland nauw met de Britse Secret Service samengewerkt had en dat zulks aan de Duitsers bekend was: gevreesd werd dat het feit dat juist van Blankenstein de leiding zou krijgen van het enige in Londen verschijnende Nederlandse week­ blad, door de Duitsers zou worden beschouwd als bewijs dat Nederland het met zijn neutraliteitspolitiek niet zo nauw had genomen; ook achtten verscheidene

D E G E E R W O R D T T E R Z I J D E G E S C H O V E N

gezant. Hij had veel contacten met vooraanstaande personen uit het Neder­ landse bedrijfsleven, met name met Paul Rijkens - van mei a f kwam Michiels eens per week o f per veertien dagen met Rijkens samen voor wat zij onder­ ling ‘het kankeruurtje’ noemden.1 Nu, te ‘kankeren’ was er genoeg in de maanden juni en juli! Wanneer de topfiguren van het Nederlandse bedrijfs­ leven (hetzij diegenen die vóór de Meidagen al in Londen gevestigd waren, hetzij diegenen die van het Continent overgekomen waren) de snelheid waarmee de meesten hunner zich aan de nieuwe situatie aangepast hadden, vergeleken met de aarzelingen waarvan het beleid van het kabinet getuigde (om niet te spreken van het defaitisme), dan rees bij hen de vraag hoe lang het nog zou duren voor er een Nederlands kabinet was waarin de strijd­ vaardigheid van de Britse natie weerspiegeld zou worden. Dat in dat opzicht van de Geer niets te verwachten viel, had zijn radiotoespraak van 20 mei al aangetoond en was bevestigd door alles wat men nadien omtrent zijn doen en laten vernomen had. Michiels en Rijkens wisten dat het kabinet eind juni tot verplaatsing van de regeringszetel besloten had - het kwam zo ver dat Rijkens mede namens enkele gelijkgezinden in juli aan Michiels de vraag voorlegde o f deze er niet namens hen bij de koningin op kon aandringen dat z ij het kabinet-de Geer door een nieuw kabinet zou ver­ vangen. Michiels hield zulk een stap voor ongepast, maar besprak de hem voorgelegde vraag wèl met Gerbrandy, ‘het was bij die gelegenheid’,

In document 1 9 3 9 - 1 9 4 5 D E E L (pagina 89-105)