• No results found

7 Typologie (2) Archeologische doorsnede

7.4 Conclusie

7.4.1 Diepte

Fig. 7-68 Overzicht- en detailopname van de ijzeren rioolbuis achter LPG_ID178 (© THV MRG). 7.4 CONCLUSIE

Uit bovenstaand overzicht is gebleken dat er een grote verscheidenheid is aan constructiewijzen. Op basis van de inventarisatie en de analyse van 558 weerhouden loopgraafsegmenten (31 Belgische, 31 Franse, 67 Franco-Belgische, 250 Duitse, 143 Britse en 36 onbepaalde loopgraven) is gebleken dat deze bouwtechnieken veelal door de verschillende nationaliteiten werden gebruikt en bovendien vaak door elkaar en in combinatie met elkaar. Om toch enigszins een beeld te krijgen van welke bouwtechnieken meer gebruikt werden en welke meer typerend zijn voor een bepaalde nationaliteit, wordt in deze conclusie een overzicht gegeven van het voorkomen van de verschillende bouwtechnieken op basis van de records ingevoerd in de database.

7.4.1 DIEPTE

Eén van de interessante resultaten uit database betreft een gegeven dat in bovenstaand overzicht niet is opgenomen, namelijk de diepte van de loopgraven. Er heerst een algemeen beeld dat loopgraven diep ingegraven structuren zijn. Dat is een mogelijk gevolg van de beeldvorming aan de hand van historische foto’s, die bijna uitsluitend de loopgraaf van binnenuit tonen. Omdat het omliggende landschap niet zichtbaar is, is het moeilijk om vast te stellen in welke mate de wanden (en dus de borst- en rugweringen) al dan niet boven het maaiveld uitkomen en aldus een referentie te vinden voor de diepte van de ingraving.

anderzijds bevorderde dit ook de camouflage van de loopgraven, wat dan weer een strategisch voordeel met zich meebracht. In de natte bodems van Vlaanderen, zowel in de Westhoek maar nog veel meer in de polders tussen Noordschote en de kust, was diep ingraven echter gewoonweg onmogelijk ten gevolge van de watertafel. Dit feit wordt volledig bevestigd door de archeologische data.

Tabel 7 Overzichtstabel met uitgravingsdiepte van de loopgraven ten opzichte van het maaiveld(MV) per nationaliteit.

Wanneer gekeken wordt naar de diepte van aanleg ten opzichte van het maaiveld blijkt dat 82% van de loopgraven waarvoor de dieptegegevens beschikbaar waren - 461 van de 558 geïnventariseerde loopgraven - tussen 0,5m en 1,5m diep waren ingegraven. Slechts 11,5% had een bodem met een diepte tussen 1,5m en 2m. Een verwaarloosbare 2% was dieper dan 2m maar dit zijn overduidelijk de uitzonderingen. Gelet op het feit dat een loopgraaf minstens 1,8m tot 2m diep diende te zijn om bescherming te bieden, hadden ongeveer 98% van de loopgraven in Vlaanderen een gedeelte dat boven het maaiveld uit stak. In niet minder dat 42% van de gevallen was dit bovengronds gedeelte zelfs meer dan 1m hoog.

Tabel 8 Overzichtstabel met uitgravingsdiepte van de loopgraven ten opzichte van het archeologisch vlak (AV) per nationaliteit.

Archeologisch gezien betekent dit echter dat er slechts een beperkt deel van de loopgraaf overblijft voor onderzoek, zeker omdat er meestal ook niets van bewaard gebleven is in de teelaarde. Dit blijkt opnieuw uit de verzamelde data. In 90% van de gevallen waarvoor de diepte van de loopgraaf gekend is - 463 van de 558 geïnventariseerde loopgraven - is het archeologisch bewaarde gedeelte van de loopgraaf namelijk niet meer dan 1m diep. In meer dan de helft van de loopgraven is dat zelfs niet dieper dan 0,5m. Zoals hieronder zal blijken hebben deze vaststelling ook gevolgen voor de mate waarin een volledig beeld verkregen kan worden van de loopgraafwanden in archeologische contexten.

Als we deze gegevens landschappelijk bekijken, dan valt inderdaad de te verwachten link op tussen de uitgravingsdiepte van de loopgraven, en de geografische ligging. Fig. 7-69 toont de onderzochte loopgraven in de Belgische fronstreek tussen de IJzer en de Franse grens, met de West-Vlaamse heuvelrug duidelijk herkenbaar. Daaruit blijkt duidelijk dat de minder diep uitgegraven loopgraven zich hoofdzakelijk in de lager gelegen gebieden bevinden (uitgraving < 0,50 m), terwijl de echt diep uitgegraven structuren op de heuvelrug en de hellingen er naar toe te vinden zijn (uitgraving > 1 m).

Fig. 7-69 De uitgravingsdiepte ten opzichte van het maaiveld voor de onderzochte loopgraven in de frontstreek tussen Mesen en Houthulst, geplaatst op een weergave van het reliëf (Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen), met de strategisch belangrijke West-Vlaamse heuvelrug duidelijk herkenbaar.

7.4.2 WAND

Met betrekking tot de wanden werden drie zaken onderzocht en geïnventariseerd. Ten eerste hoe deze waren uitgegraven. Hierbij werd zowel de stand (recht, schuin, …) van de wand als het verloop (recht, geknikt, getrapt, …) in rekening genomen. Daarnaast werd ook bekeken of de wanden werden beschoeid en welke constructiematerialen hierbij werden gebruikt, zowel wat betreft de beschoeiing zelf als de ondersteuning voor deze wandbekleding.

De loopgraafwanden zijn, in vergelijking met de bodem en de drainage, moeilijker te onderzoeken. Een kwart van de onderzochte loopgraven leverde geen data op met betrekking tot de wanden. Dit was enerzijds te wijten aan het feit dat veel loopgraven namelijk niet diep genoeg ingegraven waren waardoor de wand te weinig of helemaal niet bewaard was gebleven. Anderzijds is een gedeelte ook te wijten aan de opgravingsmethodiek die werd gebruikt, waarbij dit gewoonweg niet werd geregistreerd. Verschillende van de hierboven besproken data worden namelijk gemist indien enkel

Bij de overige loopgraven kon worden vastgesteld dat, globaal gezien, het aantal rechtopstaande en schuin opstaande wanden ongeveer evenredig verdeeld waren, namelijk één derde van het totale aantal. De overgebleven 10% maakte gebruik van een combinatie van de twee. Op het niveau van de nationaliteiten kan echter wel een verschil opgemerkt worden. Bij Belgische en Commonwealth loopgraven overheersen rechtopstaande wanden, terwijl er meer Franse en Duitse loopgraven met een schuin opstaande wand werden geteld.

Tabel 9 Overzichtstabel met de verschillende types aangetroffen wanduitgravingen (stand) per nationaliteit.

Wat het verloop van de wanden betreft is er een duidelijke voorkeur voor het gebruik van wanden met een recht verloop. Algemeen genomen zijn net niet de helft van de onderzochte loopgraven voorzien van een rechte wand. Behalve de onregelmatige uitgravingen (7,71%) en de combinatie van een getrapte wand met een rechte wand (13,26%) zijn de andere varianten bijna te verwaarlozen (minder dan 5%). Gelijkaardige vaststellingen kunnen gemaakt worden over de verschillende nationaliteiten heen.

Tabel 10 Overzichtstabel met de verschillende types aangetroffen wanduitgravingen (verloop) per nationaliteit.

Tabel 11 Overzichtstabel met de verschillende types aangetroffen wandbeschoeiing per nationaliteit.

Een nadere beschouwing van de wandbeschoeiingen leidt tot de opvallende conclusie dat slechts bij een zeer beperkt aantal van de onderzochte loopgraven constructiematerialen vastgesteld konden worden. Naast de reeds vermelde 25% waarbij het niet mogelijk was om de wanden te bestuderen,

werd in nog eens ruim 55% geen wandbekleding aangetroffen. Dit komt dus neer op slechts 1 op 5 loopgraven met resten van beschoeiing. Vermoedelijk is dit aantal voor een zeer groot deel beïnvloedt door de bewaring van de aangewende constructiematerialen. Dit lijkt te worden bevestigd wanneer de meest gebruikte bouwmaterialen per nationaliteit worden vergeleken. Aan Duitse zijde was een duidelijke voorkeur voor het gebruik van hout in de vorm van vlechtwerk of horizontale planken terwijl Commonwealth loopgraven eerder gebruik maakten van ijzeren componenten. Het laatste type materiaal blijft in principe langer bewaard of zal op zijn minst ook in vergane toestand een beter herkenbare afdruk nalaten in de bodem. Dit wordt dan ook weerspiegeld in de resultaten van het onderzoek, waarbij bijna 60% van de Duitse loopgraven zonder wandbekleding werden aangetroffen en slechts 45% van de Commonwealth loopgraven.

Tabel 12 Overzichtstabel met de verschillende types aangetroffen ondersteuning voor wandbeschoeiing per nationaliteit.

Eenzelfde beeld werd verkregen bij de studie van de ondersteunende materialen voor de wandbeschoeiing waarbij in ruim 85% van de onderzochte loopgraven hieromtrent geen vaststellingen konden worden gedaan. Hier ligt de wijze van opgraven zonder twijfel aan de oorsprong. In heel veel gevallen werd enkel gecoupeerd en bij een dwarsdoorsnede is het zeer moeilijk om dit te gaan vaststellen. Deze constructiematerialen werden namelijk geplaatst met een zekere tussenafstand waardoor een dwarsdoorsnede dit zeer gemakkelijk kan missen.

In document Loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog (pagina 127-131)