• No results found

Concept 1: Geïmproviseerde posities met ad hoc uitbouw

In document Loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog (pagina 141-146)

8 Typologie (3) Loopgraafconcepten

8.2 Loopgraafconcepten

8.2.1 Concept 1: Geïmproviseerde posities met ad hoc uitbouw

De organisch gegroeide loopgraven zijn “spontaan” ontstaan vlak voor, tijdens of onmiddellijk na de gevechten. In de meeste gevallen betreft het een linie bestaande uit afzonderlijke schuttersputten of korte loopgraafsegmenten die geen fysieke connectie hebben. Afhankelijk van de aard, de duur en het verloop van de veldslag kunnen de segmenten al dan niet met elkaar verbonden worden en evolueren tot concept 2.

In feite kunnen dergelijke stellingen nog gezien worden als onderdeel van een bewegingsoorlog waarbij dekking gecreëerd wordt vanuit een defensief oogpunt, steeds met de bedoeling om zo spoedig mogelijk het offensief te hervatten. Het merendeel van de loopgraven binnen deze categorie blijft slechts een beperkte tijd in gebruik en wordt verlaten wanneer de veldslag voortschrijdt. Naarmate de oorlog evolueerde tot een patstelling zullen deze loopgraven echter langer in gebruik blijven dan aanvankelijk bedoeld was, met het gevolg dat aanpassingen zich opdrongen.

Dit type loopgraven of posities zijn dus direct te linken aan een meer mobiele oorlog waardoor ze dus hoofdzakelijk in de beginmaanden van de oorlog te situeren zijn maar evengoed in latere fasen opnieuw in gebruik kunnen komen. De terugkeer van dergelijke loopgraven na de consolidatiefase gaat steeds gepaard met het doorbreken van de patstelling wanneer er een groot offensief plaats vond en de linies opnieuw- al was het maar voor even- in beweging kwamen en herschikt dienden te worden. In vele gevallen is er geen sprake van een uitbouw van deze posities. Wanneer dit echter wel gebeurde, blijft het beperkt tot een minimum en met gebruik van bouwmaterialen die ter plaatse beschikbaar waren. Er waren geen voorzieningen vanuit het leger zelf. De infanterist had zijn basisuitrusting waarmee hij kon graven en moest gebruik maken van natuurlijke grondstoffen of recuperatiematerialen die te vinden waren op het slagveld zelf.

Loopgraven van dit concept hebben een eerder beperkte neerslag in het archeologische bodemarchief. Enerzijds omdat de aanleg- omwille van het tijdelijke karakter- niet altijd even diep was, wat een invloed heeft op de bewaring. Anderzijds omdat een groot deel van de loopgraven uit deze categorie aangepast werden tot concept 2 waardoor de originele lay-out verloren is gegaan.

Een mooi voorbeeld van dit concept in zijn meest eenvoudige vorm werd opgegraven in 2014 nabij Bikschote (Fig. 8-2). Het betreft een geïsoleerde schuttersput (LPG_ID555) die vermoedelijk deel uitmaakte van een groter geheel, maar omwille van het lineaire karakter van het onderzoeksgebied- dat dwars op de oriëntatie van de linie schuttersputten was georiënteerd- was het niet mogelijk om de ligging van de andere kuilen te gaan bepalen. De plaatsing van de kuil en de aard van het vondstmateriaal in combinatie met de historische gegevens van de locatie bevestigen echter de interpretatie als Franse schutterskuil, aangelegd eind oktober of begin november 1914. Franse eenheden werden daar rond die datum beetje bij beetje achteruit geduwd door de oprukkende Duitse divisies tot ze- met hun rug tegen het kanaal Ieper-IJzer- genoodzaakt waren om zich terug te trekken over de brug van Steenstraat (Verdegem & Bracke 2018).

Fig. 8-2 Dwarsdoorsnede van de vroege Franse schuttersput nabij Bikschote (LPG_ID555) aangetroffen op het Fluxys-tracé (© THV MRG)

De kuil is langgerekt rechthoekig met afgeronde hoeken in grondvlak (3,25m x 1m) en een vlakke bodem in doorsnede. Het noordwestelijke uiteinde had een rechtopstaande wand terwijl de tegenoverliggende zijde voorzien was van een banket. De kuil was uitgegraven tot 70 cm onder het maaiveld, wat ongeveer de voorgeschreven diepte is voor gebruik in knielende of zittende houding. De combinatie van de uitgegraven put en de opgeworpen aarde biedt een beschutting van ongeveer 1m diep (Brialmont 1879). Gezien de lengte kan ervan uitgegaan worden dat de schutterskuil bemand is geweest door meerdere infanteristen. Het aantreffen van zowel afgevuurde hulzen als nog niet afgevuurde patronen voor het Franse M1886/93 Lebel geweer bevestigt de interpretatie als schuttersput die werd gegraven tijdens de gevechten in oktober en november 1914. Het grote aantal afgevuurde geweerhulzen – 27 stuks in totaal – wijst bovendien ook op het feit dat vanuit deze positie strijd is geleverd (Verdegem & Bracke 2018).

Veldversterkingen volgens concept 1 komen echter niet alleen voor in de beginfase van de oorlog. Ook in latere fasen, wanneer het front terug in beweging komt tijdens een offensief, zullen dergelijke tijdelijke posities aangelegd worden. Na de inleidende artilleriebeschietingen voorafgaand aan de Derde Slag bij Ieper is het landschap echter bezaaid met granaattrechters waardoor zelf graven in de meeste gevallen overbodig en vaak gewoon ook onmogelijk is geworden. De oprukkende infanteristen kunnen gebruik maken van de kraters om dekking te zoeken. Granaattrechters die slechts kort zijn gebruikt tijdens de opmars zijn echter niet te onderscheiden van de andere. Pas wanneer een nieuwe linie wordt geïnstalleerd, al is het maar voor enkele uren, en de bemande granaattrechters worden aangepast voor dit gebruik, is het mogelijk om de neerslag hiervan te zien in het bodemarchief. Maar het blijft zeer moeilijk om ze te onderscheiden, zeker in de gebieden die omwoeld zijn met tientallen inslagkraters. Desalniettemin zijn dergelijke stellingen reeds met succes opgegraven. Het beste voorbeeld werd opgegraven in de zomer van 2019 te Langemark.

Net ten zuiden van de Broenbeek liep het offensief in augustus 1917 vast en de oprukkende Britten zagen zich genoodzaakt een tijdelijke linie (LPG_ID472) te installeren (Fig. 8-3). Hiervoor werd enerzijds een oude Duitse loopgraaf omgedraaid (cf. infra) maar er werd eveneens gebruik gemaakt van granaattrechters. Deze laatste werden uitgebouwd met het oog op veiligheid en comfort. Bij het opgegraven voorbeeld werd daarvoor de rugzijde werd voorzien van een muur met zandzakken. Deze muur was midden in de krater geplaatst zodat de eigenlijke positie kleiner en dus veiliger werd dankzij de toegevoegde rugwering. Op basis van het vondstmateriaal kan verondersteld worden dan een team machinegeweerschutters met Lewis Guns de stelling heeft bemand. Er werden meerdere laadtrommels voor dit type machinegeweer aangetroffen, evenals geweergranaten met de nodige bijhorende geweerpatronen (De Brant 2019).

Fig. 8-3 Britse positie (LPG_ID472) in een uitgebouwde granaattrechter aangetroffen te Langemark-Beekstraat (© Ruben Willaert bvba)

Een vergelijkbare positie werd aangetroffen nabij het Bos van Houthulst tijdens de opvolging van het Fluxys tracé in 2014 (Fig. 8-4). Opnieuw betreft het een granaattrechter (LPG_ID556) die duidelijk werd bemand door Lewis gun schutters. Op basis van de vondsten kon de positie bovendien gedateerd worden in oktober 1917. Toen liep het Britse offensief ter hoogte van deze locatie vast op de stugge Duitse verdediging in en rond het bos. In tegenstelling tot het voorbeeld in Langemark werden hier geen zandzakken aangetroffen. Om te voorkomen dat ze wegzakten in de bodem van de granaattrechter werden deze wel met houten balken bedekt (Verdegem & Bracke 2018).

Fig. 8-4 Britse positie (LPG_ID556) in een uitgebouwde granaattrechter aangetroffen te Langemark-Houthulstseweg (© THV MRG)

In bepaalde gevallen was het blijkbaar toch mogelijk om tussen de vele granaattrechters in schuttersputten te graven. Uit deze periode zijn slechts weinig voorbeelden gekend uit archeologische contexten. Eén van de best gedocumenteerde exemplaren (LPG_ID557) werd aangetroffen op de aftakking van het Fluxys tracé nabij de Steenbeek (Fig. 8-5). Het betreft twee schutterskuilen die deel uitmaakten van een linie die min of meer parallel liep met de beek. Op de openingsdag van de Derde Slag bij Ieper slaagde de Britse Guards Division erin om op te rukken tot deze locatie. De Steenbeek bleek echter het obstakel teveel en uiteindelijk moesten ze zich op de linkeroever gaan ingraven. Deze schuttersputten zijn een deel van de archeologische neerslag van het vastlopen van het offensief en het daaropvolgende ingraven.

Eén van de twee kuilen is een langgerekt loopgraafsegment waarvan enkel de onderkant bewaard is gebleven. Er werden geen vondsten aangetroffen maar op basis van de ligging en oriëntatie kon de kuil gelinkt worden aan de tweede schuttersput die zich op enige afstand naar het zuiden bevond. Deze kuil was een rechthoekige uitgraving van 2,5m op 0,5m met afgeronde hoeken. De lensvormige bodem bevond zich op ongeveer een meter onder het maaiveld. Centraal in de kuil werden meerdere artefacten aangetroffen die de datering, functie en bijhorende interpretatie bevestigen. De voorwerpen maakten deel uit van de basisuitrusting van Britse (Commonwealth) soldaten die vermoedelijk werd afgelegd tijdens een moment van rust. Naast een volledige set patroontassen met

Fig. 8-5 Detail van de uitrustingsstukken in de schutterskuil (LPG_ID557) met op de achtergrond een doorsnede van diezelfde kuil (© THV MRG)

In document Loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog (pagina 141-146)