• No results found

Hoofstuk III: De Analyse

3.3 December 1949

Op 27 december 1949 zetten de vertegenwoordigers van Indonesië en Nederland in de Burgerzaal van het Paleis op de Dam hun handtekening onder de soevereiniteitsoverdracht. Maar het eiland Nieuw-Guinea bleef een twistpunt voor Den Haag en Djakarta: het gebiedsdeel werd buiten de overdracht gehouden. Het eiland was een potentiële splijtzwam en beide landen kwamen overeen om in ieder geval het leeuwendeel van de soevereiniteitsoverdracht te realiseren. Nieuw-Guinea was van later zorg. Nog voor de ondertekening kwam de Tweede Kamer begin december samen om over de inhoud van de soevereiniteitsoverdracht te praten. Voor veel hardliners was het ‘verlies’ van Nederlands-Indië al een bittere pil, maar wat was het lot van Nieuw-Guinea?

Er heerste in de Kamer grote angst en onzekerheid over het gebiedsdeel dat buiten de overdracht bleef. Een overgrote meerderheid was het erover eens dat Nieuw-Guinea onder geen beding in handen van de nieuw gevormde Indonesische federatie mocht vallen. De partijleider van de ARP (Anti-Revolutionaire Partij), Jan Schouten, bracht dit standpunt zonneklaar te berde: ‘Maar nu zij [de regering, JP], helaas, in uitstel heeft bewilligd, blijf ik tot haar zeggen: dat uitstel mag voor u niet betekenen, dat gij ook maar enigszins loslaat het standpunt, dat gij aanvankelijk hebt ingenomen. De Verenigde Staten van Indonesië hebben er in geen enkel opzicht recht op, dat Nieuw-Guinea deel van hen zal uitmaken.’132 Over de onduidelijkheid heerste bij verschillende Kamerleden grote ergernis. Frits van de Wetering (CHU) richtte zich tot de minister: ‘Mijnheer de Voorzitter! Dit is ook mijn standpunt; aan de duisternis moet een einde komen, wij moeten weten waar wij staan; cederen of behouden wij, dit Charter aannemende, Nieuw-Guinea nu, ja dan neen?’133 Ook Pieter Zandt, fractievoorzitter van de SGP, voegde zich bij het rijtje politici dat moeite had met de onduidelijkheid: ‘Het vraagstuk zweeft nog in de lucht.’134

Voor alle sprekers stond vast dat Nieuw-Guinea onder geen beding aan Indonesië overgedragen kon worden. En ondanks de twijfel, leken de meeste Kamerleden erop te vertrouwen dat de regering in dit standpunt zou volharden. Daarom uitte VVD’er Pieter Oud, een van de haviken in de dekolonisatie-kwestie, zuinigjes enig lof voor de regering, die het eiland – in eerste instantie – buiten de overdracht had weten te houden: ‘Verre van

132

Handelingen van de Tweede Kamer, 30ste VERGADERING — 6 DECEMBER 1949 (Overdracht van de soevereiniteit over Indonesië).

133

Handelingen van de Tweede Kamer, 30ste VERGADERING — 7 DECEMBER 1949 (Overdracht van de soevereiniteit over Indonesië).

134

56 bevredigend is, dat dit punt open is gelaten. Maar gelukkig niet zo onbevredigend, dat ook op dit punt de Nederlandse Regering haar standpunt heeft prijsgegeven.’135

Minister Van Maarseveen trad de verontruste Kamerleden standvastig tegemoet. Van enige twijfel over het behoud van Nieuw-Guinea voor Nederland mocht volgens hem geen sprake zijn: ‘[Er] wordt wantrouwen gezaaid door de veronderstelling, dat Nederland de soevereiniteit over Nieuw-Guinea wel degelijk ter Ronde-tafelconferentie heeft afgestaan. Zo wordt ons volk, dat in een van de moeilijkste perioden van zijn bestaan verkeert, verhit en in verwarring gebracht. […] In de akte van soevereiniteitsoverdracht is […] zo duidelijk tot uitdrukking gebracht, dat de soevereiniteit over Nieuw-Guinea niet werd overgedragen, dat niemand daaraan redelijkerwijze kan of mag twijfelen.’136 De minister benadrukte dat Nieuw-Guinea niet in de overeenkomst was opgenomen. Wel gloorde er door de uitsluiting van Nieuw-Guinea een nieuw, slepend conflict met Indonesië aan de horizon. Vooralsnog plaatste Nederland dit conflict ‘in de ijskast’, en kon de voorlopige dekolonisatie van Indonesië plaatsvinden. Een schier onvermijdelijke zet om verdere gewelddadigheden te voorkomen.

In het decemberdebat vulde minister Van Maarseveen de beslissing tot het behoud van Nieuw-Guinea aan met argumentatie: ‘De Regering is overtuigd, dat het belang van de bevolking van Nieuw-Guinea vordert, dat dit gebied vooralsnog onder het gezag van de Nederlandse Regering blijft en dat, wanneer de bevolking daarvoor rijp is, zij zelf over haar staatkundige toekomst moet kunnen beslissen.’137 Kortweg, de minister wees op het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea’s. Hét argument dat de koers van de regeringen de komende dertien jaar zou gaan bepalen.

Zowel Het Vrije Volk als De Telegraaf haalden de redevoering van minister Van Maarseveen de volgende dag aan. De laatste was als dagblad teruggekeerd in het krantenbestel, na een verbod van vier jaar. Beide kranten wezen op de verklaring van de Indonesische premier Mohammed Hatta, die ook in Van Maarseveens betoog was opgenomen. Hatta had zich in Indonesië instemmend uitgelaten over de uitsluiting van Guinea bij de overdracht. De verdere verslaggeving in het Vrije Volk over Nieuw-Guinea was zakelijk en weinig gekleurd. Van der Goes (PvdA) verwachtte ‘een moeilijk jaar’ ten aanzien van Nieuw-Guinea. En: ‘het speet de heer Tilanus (CHU) dat geen definitieve

135

Handelingen van de Tweede Kamer, 30ste VERGADERING — 6 DECEMBER 1949 (Overdracht van de soevereiniteit over Indonesië).

136

Handelingen van de Tweede Kamer, 30ste VERGADERING — 8 DECEMBER 1949 (Overdracht van de soevereiniteit over Indonesië).

137

57 beslissing was genomen over Nieuw-Guinea.’138 Buiten deze korte uitingen over een mogelijk moeizame toekomst, speelde de kwestie geen grote rol van betekenis in de verslaggeving. Het ging vooral over de overdracht van Indonesië.

De Tijd deed ook zakelijk verslag, maar schonk meer aandacht aan de pijnpunten die

Kamerleden over het Nieuw-Guinea beleid uitten. In het verslag werd Van de Wetering (CHU) geciteerd, die de status van Nieuw-Guinea als een punt ‘van beslissende betekenis’ zag.139 Een opvallende passage ging over de redevoering van de communist Paul de Groot. Hij noemde de nieuw te vormen federatie ‘Indonesië van de Verenigde Staten’ in plaats van de Verenigde Staten van Indonesië, wijzend op de vermeende Amerikaanse vinger in de pap.

De Tijd noemde de kwinkslag ‘niet on-amusant’, maar voegde er aan toe dat de Kamer naar

de ‘normale discussie’140

terugkeerde na De Groots betoog. Net als de niet-communistische partijen in de Kamer, nam De Tijd de CPN weinig serieus.

De Telegraaf, teruggekeerd op het toneel van de vaderlandse pers, legde in de

verslaggeving de nadruk op de teleurstelling bij een deel van de Kamer over het Indonesische vraagstuk. Het artikel over het debat bevatte tussenkoppen als: ‘omkering der orde’, ‘licht als een pluisje’, ‘grondige capitulatie’ en ‘beschamend’. De verslaggeving was verder zakelijk, maar uit de koppen blijkt dat de krant vooral ruimte gaf aan geluiden uit de oppositie. De

Telegraaf refereerde uitgebreid aan de redevoering van ARP-politicus Jan Schouten. Hij was

buitengewoon negatief over de aanpak van het Indonesische vraagstuk door de regering. Ook over de kwestie Guinea sprak Schouten waarschuwende woorden: ‘Wat Nieuw-Guinea betreft mag er geen sprake van zijn, dat dit overgaat naar de Verenigde Staten van Indonesië, zij hebben er geen enkel recht op.’141

De verslaggeving van het communistische De Waarheid, leek wederom weinig op die van de andere kranten. Eén artikel valt sterk op en is, ondanks de geringe lengte, geschikt voor een gedetailleerde analyse, omdat het zo treffend het discours van de krant bevat. Het bericht verscheen op 8 december 1949 in De Waarheid, aan de vooravond van de soevereiniteitsoverdracht. In de rubriek ‘Van en over anderen’ gaf de redactie van de krant commentaar op uitingen van ‘anderen’, zoals bijvoorbeeld kranten, gezagsdragers of bedrijven. In dit geval richtte De Waarheid zich op Frans Goedhart, Kamerlid voor de PvdA. De context van het artikel was de soevereiniteitsoverdracht, waar Nieuw-Guinea van

138

Het Vrije Volk, 7 december 1949.

139 De Tijd, 7 december 1949. 140 Ibidem. 141 De Telegraaf, 7 december 1949.

58 uitgesloten was en als pijnpunt tussen Nederland en Indonesië bleef bestaan. In het artikel wordt geen auteur vermeld, wat in de jaren vijftig gebruikelijk was.

Het oppervlak (of de vormgeving) van het artikel is te zien op afbeelding 3.1. De omvang van het artikel is vrij beperkt, en het staat met nog drie andere korte stukken in één overkoepelende rubriek. Het bericht heeft geen sprekende kop, onderkop of illustraties. Wel is de inhoud van artikel kenmerkend voor de houding van De Waarheid. Als onderwerp heeft het artikel de uitspraken van Frans Goedhart. Het gaat daarom om het discours van de PvdA-politicus en het discours van De Waarheid.

Het artikel is kenmerkend voor de retoriek, ideologie en boodschap van de krant. De drie belangrijkste kenmerken van het Nieuw-Guineadiscours van De Waarheid komen duidelijk naar voren: de krant is anti-PvdA, anti-imperialistisch en anti-Amerika of antikapitalistisch. Goedhart had in Het Parool te kennen gegeven dat hij Nieuw-Guinea vooral ‘een blok aan het been’ vond voor Nederland. Overleg tussen de VS, de VSI en Nederland moest voor een spoedig compromis zorgen.142 Goedhart was in de beginjaren van de Nieuw-Guineakwestie een van de politici die zich uitsprak vóór de uiteindelijke overdracht aan Indonesië. Een standpunt waar ook de communisten zich in konden vinden, maar juist de opmerking dat de tussenkomst van de VS oplossing kon bieden, was De Waarheid een doorn in het oog.

142

Madelon de Keizer, Frans Goedhart, Journalist en politicus (1904-1990): een biografie (Amsterdam: Prometheus, 2012), 324.

59 De toon waarop de intentie van de PvdA-politicus uiteen wordt gezet in het artikel, is cynisch. Het cynisme komt duidelijk naar voren in de volgende zin: ‘Frans Goedhart, die reeds zoveel staatkundige kwesties tot tevredenheid heeft opgelost.’ Een ander voorbeeld is de typering van de PvdA’er als: ‘progressieve Frans’. Door het stijlmiddel ironie weet de krant impliciet haar eigen (communistische) standpunten te uiten. Het is een taalinstrument die de berichtgeving van De Waarheid over (politieke) tegenstanders karakteriseert. In de behandeling van de Kamerdebatten van mei en juli 1950 zal dit vertoog (aan de hand van uitspraken van de CPN-Kamerleden) verder worden toegelicht en zal het discours van de communistische pers met het discours van de CPN worden vergeleken. Ook de ideologie van de krant, een onderdeel van de gedetailleerde analyse, zal daar verder worden toegelicht.143

Onderzoeksgroep van relevante artikelen die aansluiten op de Kamerdebatten van december 1949 De Waarheid Het Vrije

Volk

De Tijd De Telegraaf Totaal

Artikel 4 8 8 8 28

Column Commentaar Illustratie

Totaal 4 8 8 8 28

In de bovenstaande tabel is een overzicht gegeven van de geanalyseerde krantenartikelen, die betrekking hebben op de Kamerdebatten van december 1949. In de krantenartikelen stond de soevereiniteitsoverdracht van Indonesië centraal, maar ook de kwestie Nieuw-Guinea kreeg de nodige aandacht. Hoewel de regering Nieuw-Guinea buiten de overdracht had gehouden, bestond er onder de Kamerleden veel onduidelijkheid over de toekomst van het eiland. Vooral

De Telegraaf en De Waarheid trokken fel van leer tegen de regering, zij het met totaal

verschillende uitgangspunten. Beide kranten vertegenwoordigen een discours dat niet overeenkomt met dat van de regering. De Waarheid en De Telegraaf vereenzelvigden zich respectievelijk met de communisten en de conservatieven uit de oppositie. De hypothese dat de kranten de verzuilde samenleving weerspiegelen wordt daarom bevestigd. Ook de vooronderstelling dat het discours van de kranten overeenkomstig is met één van de politieke stromingen, sluit aan bij de analyse. Wel druist het discours van de twee kranten in tegen de hypothese dat er in de Nederlandse journalistiek geen ruimte is voor kritiek op de regering. Zowel De Waarheid als De Telegraaf keerden zich tegen het regeringsbeleid.

143

60