• No results found

Hoofstuk III: De Analyse

3.2 Augustus 1949

In augustus 1949 kwam de status van Nieuw-Guinea opnieuw ter sprake in de Tweede Kamer. De plannen voor de soevereiniteit van Indonesië waren ver gevorderd, maar Nieuw-Guinea behoorde vooralsnog niet tot de overdracht. Kamerlid Zandt van de SGP drong er bij de regering op aan om op dit punt geen concessies te doen: ‘Het merkwaardige hierbij is, dat degenen, die zo tegen kolonisatie gekant zijn, zelf belust op kolonisatie zijn. Want als Nieuw- Guinea in handen van de Verenigde Staten van Indonesië komt, wat wordt het dan anders dan een kolonie, daar zijn bevolking allerminst voor zelfbestuur rijp is? Zal de Regering hier ook weer capituleren?’124

Het is een argument dat stelselmatig terug zou keren in de Nieuw-Guineakwestie: als Nederland afstand doet van Nieuw-Guinea, wordt Indonesië de nieuwe kolonisator. Daarom zouden de Papoea’s niets hebben aan een overdracht.

Op de vraag van Zandt, of de regering op het standpunt van Nieuw-Guinea zou gaan capituleren, en op de vragen van andere verontruste Kamerleden, gaf minister Van Maarseveen een geruststellend antwoord: ‘Door de betogen van deze afgevaardigden is de Regering nog meer overtuigd geworden van de juistheid van de argumenten, die haar geleid hebben tot de verklaring, dat zij zich ten aanzien van Nieuw- Guinea al haar rechten moest voorbehouden.’125 Naarmate de soevereiniteitsoverdracht van Indonesië dichterbij kwam, sprak het Nederlandse parlement zich nadrukkelijk uit over het behoud van het eiland Nieuw-Guinea.

Hoewel de Kamer in 1949 behoorlijk eensgezind was over de kwestie, plaatste PvdA-Kamerlid Willem Schermerhorn een aantal profetische kanttekeningen bij de koers van de Tweede Kamer. Hij wenste een ‘psychologische opmerking’ te maken, omdat die volgens hem tot dan toe nog ontbrak in het debat: ‘Ik vrees, dat er al te velen zijn, die redeneren over Nieuw-Guinea van uit het sentiment — laat ik het maar huiselijk zeggen —: „dan houden wij ten minste nog wat van Indië over.’’ […] Het belang van Nederland ligt in de samenwerking met de Verenigde Staten van Indonesië. Al hetgeen wij daarvan zouden offeren voor het behoud van Nieuw-Guinea is waarschijnlijk — niemand kan in de toekomst zien — zeer duur betaald.126 Schermerhorn had met zijn opmerking over de sentimenten, die langzaam in de discussie slopen, een voorspellende blik. In de dertien jaar die volgden, ontstond er een hutspot van sentimenten die de toon van het debat bepaalden: het verlies van Nederlands-Indië (waar Nieuw-Guinea gold als doekje voor het bloeden), het ressentiment tegen de

124

Handelingen van de Tweede Kamer, 74ste VERGADERING — 17 AUGUSTUS 1949 (Nota betr. resultaten Preliminaire Conf. Batavia en Brief Minister van Overz. Gebiedsdelen).

125

Ibidem.

126

52 collaborateur Soekarno en het Nederlandse gevoel van verantwoordelijkheid om het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea’s tot een goed einde te brengen. Dat laatste was overigens ook een rationale belofte van de Nederlanders aan de Papoea’s.

In de debatten van augustus kreeg Nieuw-Guinea verder weinig aandacht. Wel kwam de kwestie binnen het grotere geheel van de soevereiniteitsoverdracht ter sprake. De

Waarheid noteerde, zeer kort en zakelijk, enige opmerkingen van Kamerleden over de

kwestie Nieuw-Guinea. Verder richtte de krant zich voornamelijk op de sprekers van de CPN, die op hun beurt anti-Amerikaanse en anti-imperialistische standpunten debiteerden.127 In een opmerkelijk relaas keerde De Tijd zich tegen aantal langdradige betogen vanuit de oppositie, waaronder die van de CPN-Kamerleden. Het artikel over het Kamerdebat van 16 augustus begon als volgt: ‘De middag en de avond lang heeft de Tweede Kamer gedebatteerd en nog is zij niet aan het einde van haar sprekerslijst gekomen. Vijf ministers zitten er met wanhoop, als het niet is met stille woede, in het hart bij: zij weten toch al niet hoe zij door het werk heen moeten komen, terwijl zij hier werkeloos zitten te luisteren naar redevoeringen, waarbij niemand zich ook maar enige beperking in tijd oplegt. Brengen zij iets nieuws deze toespraken?’128

De journalist van De Tijd toonde een opmerkelijk mededogen met de ministers en kwalificeerde tegelijkertijd de redevoeringen van de andere Kamerleden als weinig positief. Uit deze stellingname blijkt de regeringsgezinde houding van de krant.

In De Tijd konden twee tegenovergestelde standpunten beide op positieve kritiek rekenen. In een korte kolom genaamd ‘voorspel op strijd over Nieuw-Guinea’ stond het standpunt van de VVD’er Oud opgetekend. Volgens hem was een overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië slechts een overgang van de ene koloniale status in de andere. ‘Aardig gezegd en ook niet onjuist’, tekende de journalist van De Tijd op als commentaar.129

De volgende dag (18 augustus 1949) verwees de krant naar de redevoering van PvdA’er Schermerhorn. Volgens De Tijd wierp hij een ‘interessant licht’ op de kwestie. Schermerhorn wees op de enorme exploitatiekosten indien Nederland het eiland binnen het koninkrijk wilde houden.130

Ook Het Vrije Volk haalde Schermerhorn aan. Volgens de krant waarschuwde de politicus voor prestigepolitiek, zoals bijvoorbeeld Oud die bedreef. Sentimenten als ‘nog iets te willen overhouden’ vond de politicus uit den boze. ‘Die opvatting past slechts bij de situatie van gisteren. […] Er worde een oplossing gevonden, die de samenhang tussen 127 De Waarheid, 17 augustus 1949. 128 De Tijd, 17 augustus 1949. 129 De Tijd, 17 augustus 1949. 130 De Tijd, 18 augustus 1949.

53 Nederland en Indonesië bevordert.’ Het Vrije Volk liet, als sociaaldemocratische krant, PvdA-politici uitgebreid aan het woord, maar ook het katholieke De Tijd betoogde dat de redevoering van Schermerhorn een ‘interessant licht’ op de kwestie wierp. Schermerhorn stelde dat de Nieuw-Guinea kwestie niet mocht leiden tot een slechte verhouding tussen Nederland en Indonesië. Indonesische politici als Soekarno hadden zich al scherp uitgesproken vóór de overdracht van Nieuw-Guinea. Dit betekent niet dat Schermerhorn deze eis direct wenste in te willigen, maar het toont aan dat niet alle Nederlandse politici in 1949 in het kamp van de hardliners bivakkeerden. Dat de sociaaldemocratische krant, Het Vrije Volk, de uitspraken van Schermerhorn uitgebreid noteerde, valt binnen de context van het verzuilde Nederland te verklaren, maar ook het katholieke dagblad De Tijd oordeelde positief over de PvdA-politicus. Een verklaring voor deze positieve beoordeling is de Rooms-rode-coalitie, waarin de PvdA en de KVP op dat moment samen regeerden. Het verslag van Schermerhorns redevoering in De Tijd sloot af met zijn voorstel om Nieuw-Guinea onder gemeenschappelijk beheer te stellen van Indonesië en Nederland.131

Onderzoeksgroep van relevante artikelen die aansluiten op de Kamerdebatten van augustus 1949 De Waarheid Het Vrije

Volk

De Tijd De Telegraaf Totaal

Artikel 1 1 2 4

Column Commentaar Illustratie

Totaal 1 1 2 4

In de bovenstaande tabel is een overzicht gegeven van de geanalyseerde krantenartikelen, die betrekking hebben op de Kamerdebatten van augustus 1949. De Nieuw-Guineakwestie werd slechts in een paar artikelen besproken, maar kreeg al meer aandacht dan in februari 1949. Daarom is het mogelijk om de hypotheses uit het theoretisch kader te toetsen aan de artikelen. De analyse van de krantenartikelen is in overeenstemming met de hypothese waarin staat dat het discours van de pers grotendeels in overeenstemming is met het discours van de politici. Ook de hypothese dat de Nederlandse kranten de verzuilde samenleving weerspiegelden, komt overeen met de krantenartikelen uit augustus 1949. Ten aanzien van het concept persvrijheid is vooral de behandeling van de kanttekening van PvdA-politicus Schermerhorn relevant. Zowel Het Vrije Volk als De Tijd gaven aandacht aan zijn kritische beschouwing over het behoud van Nieuw-Guinea. Dit weerlegt de hypothese, waarin wordt gesteld dat in

131

54 de Nederlandse pers geen ruimte was voor kritiek ten aanzien van het Nieuw-Guineabeleid van de regering.

55