• No results found

5. De mogelijkheid en wenselijkheid om a.b.b.b. toe te passen in de situatie waarin buurtbewoners

5.2 De mogelijkheid om a.b.b.b. toe te passen

Uit de analyse van de situatie waarin buurtbewoners wijkbudgetten verdelen is, kort samengevat, het volgende naar voren gekomen. De rechtsverhouding betreft enerzijds de wijkbudgetaanvrager en anderzijds de regiegroep met ondersteuning van Stichting Impuls. In deze rechtsverhouding zijn weliswaar drie private partijen betrokken, maar dit maakt de rechtsverhouding nog niet horizontaal van aard. Dit komt in de eerste plaats door de

maatschappelijke doelstellingen van bewonersinitiatieven. Daarbij vindt financiering volledig vanuit publieke middelen plaats en staat het algemeen belang voorop bij het verdelen van wijkbudgetten. In de tweede plaats is de rechtsverhouding niet gelijkwaardig. De

afhankelijkheid volgt vooral uit het feit dat de regiegroep de rechtspositie van de aanvrager eenzijdig kan wijzigen en er geen alternatieve mogelijkheden voor soortgelijke financiering lijken te zijn. Dat de regiegroep noch stichting Impuls als b-bestuursorgaan wordt aangemerkt neemt niet weg dat de rechtsverhouding naar haar aard verticaal is.242 Voordat wordt

overgegaan tot bespreking van de afzonderlijke a.b.b.b., is het van belang te herhalen dat a.b.b.b. zijn ontstaan binnen - en voor - situaties van verticale rechtsverhoudingen. In

algemene zin zijn deze beginselen bedoeld om de macht van bestuursorganen te beperken en

242 Vergelijk Westerweel 2021.

rechten van burgers te beschermen.243 Daarbij verschillen de beginselen onderling in rechtskarakter.

Zorgvuldigheidsbeginsel

Het zorgvuldigheidsbeginsel in relatie tot het zorgvuldig voorbereiden en nemen van besluiten door bestuursorganen heeft als kenmerk dat alle relevante feiten en belangen worden betrokken. Daarbij hebben bestuursorganen een ambtshalve onderzoeksplicht. In de situatie waarin een wijkbudget wordt aangevraagd speelt de informatieplicht voor de

aanvrager een aanzienlijke rol. Net als bij beschikkingen van bestuursorganen wordt van de wijkbudgetaanvrager verwacht dat alle relevante gegevens worden verschaft waarover de aanvrager redelijkerwijs kan beschikken. Dit maakt dat de onderzoeksplicht zoals die voor bestuursorganen geldt, voor regiegroepen waarschijnlijk minder zwaar uitpakt. Het feit dat er, evenals in het socialezekerheidsrecht, een grote verantwoordelijkheid op de aanvrager (in casu: de wijkbudgetaanvrager) rust, maakt echter niet dat er helemaal geen onderzoeksplicht bestaat. Gezien de maatschappelijke doelstelling van bewonersinitiatieven in combinatie met de financiering vanuit publieke middelen en de ‘minder zware’ onderzoeksplicht is het mijns inziens mogelijk dat regiegroepen bij het beoordelen van wijkbudgetaanvragen het

zorgvuldigheidsbeginsel in acht nemen en toepassen.

Verbod van vooringenomenheid en gebod van fair play

Met betrekking tot het verbod van vooringenomenheid en de verdeling van wijkbudgetten is de analyse als volgt. De verplichting dat een bestuursorgaan zijn taak zonder

vooringenomenheid dient te vervullen en dat persoonlijke belangen geen rol bij de besluitvorming mogen spelen klinkt enigszins als een open deur. In de situatie dat

buurtbewoners wijkbudgetaanvragen beoordelen wordt een vorm van vooringenomenheid - in zekere zin - verwacht. De regiegroep dient immers te bepalen ‘waar de wijk behoefte aan heeft’, dat is nu precies de reden van de constructie. Uit de analyse van paragraaf 2.6 bleek dat valt te discussiëren over de vraag of er sprake is van behartiging van het algemeen belang in deze situatie. Wordt het algemeen belang voor een geografisch afgebakend gebied

behartigd, of wordt een bundeling persoonlijke belangen behartigd? Los van deze vraag valt te verdedigen dat zuiver persoonlijke belangen van regiegroepleden geen rol mogen spelen bij de beoordeling van wijkbudgetaanvragen. Daarbij dient mijns inziens direct opgemerkt te worden dat ‘de behoeften van de wijk’ kunnen samenvallen met persoonlijke belangen van

243 Zie o.a. Ortlep 2020, p. 22; Schlössels 2021, p. 2-3.

bewoners. Evenals bestuursorganen beleids- of politieke prioriteiten kunnen - en juist ook moeten - stellen, kan het zijn dat regiegroepen ook prioriteiten moeten stellen. Dat kan komen door financiële beperkingen of inhoudelijke afwegingen. Gezien deze analyse is de conclusie dat op het eerste gezicht het verbod van vooringenomenheid ook toe te passen is bij het verdelen van wijkbudgetten door regiegroepen. In tweede instantie kan ik mij echter voorstellen dat de scheidslijn tussen vooringenomenheid en het prioriteren waar ‘de wijk behoefte aan heeft’ dun kan zijn. ‘Wat bijvoorbeeld te doen als een familielid of een goede bekende van een regiegroeplid een aanvraag voor een wijkbudget doet?’ Ik ben van mening dat dit beginsel verduidelijking behoeft om toepassing in deze specifieke situatie mogelijk te maken. Hierbij kan de achtergrond, kennis en professionaliteit van de regiegroepleden een rol spelen.244 Tot slot merk ik op geen belemmeringen te zien om het gebod van fair play toe te passen. Een eerlijk en open optreden met een adequate informatievoorziening naar de

wijkbudgetaanvrager lijkt mij in deze situatie van belang. Ik zie dan ook geen reden waarom dit voor een regiegroep met ondersteuning van Stichting Impuls niet mogelijk zou zijn.

Specialiteitsbeginsel en de af te wegen belangen

Bij het beginsel van specialiteit wordt in dit kader kort stilgestaan aangezien er geen toegekende bevoegdheid is. Het doel van de bevoegdheid structureert normaliter de af te wegen belangen. De verdelende bevoegdheid van buurtbewoners in een regiegroep heeft tot doel om de betrokkenheid bij de wijk te vergroten en te komen tot bewonersinitiatieven en activiteiten die de leefbaarheid en sociale cohesie in de wijk verbeteren. De vraag is welke belangen moeten worden betrokken. Het in de literatuur gemaakte onderscheid tussen publieke (of algemene) belangen en particuliere belangen biedt voor deze analyse weinig aanknopingspunten. De belangen en de behoeften van de wijk vallen mijns inziens niet in één van de twee categorieën. Een ander complicerend aspect in dit kader betreft de vraag in hoeverre de belangen van derden moeten worden meegenomen in de beoordeling. Gezien het voorgaande is de conclusie dat het complex en eigenlijk niet mogelijk is om het

‘specialiteitsbeginsel en de af te wegen belangen’ toe te passen in de situatie dat

buurtbewoners wijkbudgetten verdelen. Tot slot zijn er geen belemmeringen uit dit onderzoek naar voren gekomen die aan toepassing van het verbod van détournement de pouvoir in de weg staan. De verdelende bevoegdheid dient niet voor eigen gewin of persoonlijke belangen ingezet te worden. Hierbij wil ik het voorbeeld uit de inleiding in herinnering roepen waarin

244 Vergelijk Rb 1 oktober 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:7570, AB 2015/124, m.nt. W. den Ouden (Stichting Impuls), r.o. 2.2.2.

buurtbewoners een buurtinitiatief indienden dat achteraf gericht bleek op het verwijderen van een ontmoetingsplek voor buurtbewoners met een Turkse achtergrond.

Belangenafweging, evenredigheidsbeginsel en verbod van willekeur

Wat betreft de ‘belangenafweging, evenredigheidsbeginsel en verbod van willekeur’ het volgende. Los van het feit dat het complex is te bepalen welke belangen op tafel dienen te liggen (zie de alinea m.b.t. het specialiteitsbeginsel), is van een belangenafweging - en de evenredigheid van de uitkomst - in dit kader wellicht weinig tot geen sprake. Waar bestuursorganen veelal meerdere belangen tegen elkaar dienen af te wegen, is dit bij het beoordelen van aanvragen voor wijkbudgetten in mindere mate aan de orde. In principe dienen initiatieven voor wijkactiviteiten gericht te zijn op het algemeen belang c.q. in het belang van de wijk te zijn. In theorie zouden zuiver individuele belangen geen rol mogen spelen. Een ingewikkeld aspect is in welke mate door de regiegroep naar eventuele gevolgen voor derden gekeken dient te worden. Naar mijn mening heeft de belangenafweging van de regiegroep een redelijk eenzijdig perspectief. De regiegroep beoordeelt immers alleen aanvragen, er worden geen ambtshalve aanspraken voor burgers gecreëerd. De beoordeling die de regiegroep maakt is primair om te bepalen of het wijkbelang gediend wordt. Mijn conclusie is dat het beginsel van ‘belangenafweging, evenredigheidsbeginsel en verbod van willekeur’ lastig toe te passen is in deze specifieke situatie.

Vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel

Voor het toepassen van het vertrouwensbeginsel in de situatie waarin buurtbewoners

wijkbudgetten verdelen zijn op basis van dit onderzoek weinig aanknopingspunten. Naar mijn verwachting zal het weinig voorkomen dat andere actoren dan de regiegroep toezeggingen doen waaraan een wijkbudgetaanvrager gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen. Dit komt omdat de regiegroep in principe als enige en tijdens vaste overleggen de aanvragen

beoordeelt. Wat betreft het rechtzekerheidsbeginsel kan dit anders zijn. Uit de uitspraak van Stichting Impuls blijkt dat de wijkbudgetaanvrager al enkele jaren subsidie ontving en door de regiegroep een lager budget kreeg toebedeeld omdat de uurtarieven te hoog werden geacht. Ik kan me voorstellen dat de materiële rechtszekerheid zich hiertegen verzet en dat rekening dient te worden gehouden met het feit dat de aanvrager al meerdere jaren subsidie ontvangt.245 Samengevat zijn er naar mijn mening weinig mogelijkheden voor toepassing van

245 Vergelijk art. 4:51 Awb.

het vertrouwensbeginsel in de specifieke situatie. Wat betreft het materiële rechtszekerheidsbeginsel kan dit anders zijn.

Gelijkheidsbeginsel

Een beroep op het gelijkheidsbeginsel, zo bleek uit paragraaf 3.8, slaagt zelden in relatie tot besluiten van bestuursorganen. De vergelijkbaarheid (lees: niet-vergelijkbaarheid) is meestal waar het voor burgers op stukloopt. Bij de beoordeling van aanvragen voor wijkbudgetten is de kans op vergelijkbaarheid tussen twee aanvragen nog kleiner dan het geval is bij besluiten.

Dit komt in de eerste plaats doordat buurtactiviteiten van uiteenlopende aard zijn. Ten tweede zal bij het beoordelen van de ‘toegevoegde waarde voor de wijk c.q. de bijdrage aan de sociale cohesie’ een subjectief element aanwezig zijn. In deze scriptie is reeds naar voren gekomen dat deze subjectiviteit in zekere zin van regiegroepen wordt verwacht. Het is echter ook mogelijk om in relatie tot het gelijkheidsbeginsel een ander uitgangspunt van denken te nemen. Uit dit onderzoek komen geen aanwijzingen naar voren dat het gelijkheidsbeginsel niet toe te passen is in de situatie waarin buurtbewoners wijkbudgetten verdelen. De vraag blijft desalniettemin of het gelijkheidsbeginsel echt invloed kan hebben in deze specifieke situatie aangezien de wijkbudgetaanvragen waarschijnlijk zelden vergelijkbaar zullen zijn.

Dit maakt de concrete toepassing van het gelijkheidsbeginsel in deze situatie waarschijnlijk lastig. In de volgende paragrafen wordt op dit punt teruggekomen.

Motiveringsbeginsel

Bij de bespreking van het motiveringsbeginsel in paragraaf 3.9 bleek, kort gezegd, dat besluiten door enige motivering kenbaar en draagkrachtig moeten zijn. De draagkrachtigheid ziet op het vereiste dat het besluit door rationele en consistente overwegingen moet worden gedragen. Daarbij moeten de argumenten begrijpelijk zijn. Uit de wijze waarop regiegroepen wijkbudgetten verdelen en de analyse van deze situatie volgen mijns inziens geen

belemmeringen om ook van regiegroepen te verlangen om hun beslissingen logisch te onderbouwen en begrijpelijk te motiveren. Evenals bij de bespreking van het verbod van vooringenomenheid kan de achtergrond, kennis en professionaliteit van regiegroepleden een rol spelen bij eventueel beperkte(re) of minder zware eisen die aan de motivering worden gesteld. Ook ligt op dit punt een rol weggelegd voor Stichting Impuls om in het

beoordelingsproces de kenbaarheid en draagkrachtigheid van de motivering te borgen. De conclusie in dit kader luidt dat het motiveringsbeginsel toe te passen is in de situatie dat buurtbewoners wijkbudgetten verlenen.