• No results found

6. Conclusie, aanbevelingen en reflectie

6.1 Conclusie en aanbevelingen

In deze paragraaf wordt de probleemstelling: ‘In hoeverre is het mogelijk en wenselijk om de van oorsprong privaatrechtelijke eisen van de redelijkheid en billijkheid in te kleuren met algemene beginselen van behoorlijk bestuur ter normering van private partijen, niet bekleed met openbaar gezag, waarin buurtbewoners wijkbudgetten verdelen?’ beantwoord.

Uit dit onderzoek is gebleken dat het mogelijk is om het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van vooringenomenheid, het rechtszekerheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het

motiveringsbeginsel toe te passen in de situatie waarin buurtbewoners in regiegroepen wijkbudgetten verdelen. Voor de overige beginselen is betoogd dat toepassing niet goed mogelijk of lastig denkbaar is, dit betreft het specialiteitsbeginsel, de evenredigheid van de belangenafweging en het vertrouwensbeginsel.

De vraag of het ook wenselijk is de relevante beginselen toe te passen beantwoord ik bevestigend. De eerste reden hiervoor is dat deze beginselen toe te passen zijn in deze specifieke situatie en dat toepassing bijdraagt aan de inzichtelijkheid en ontwikkeling van publiekrechtelijke normen. Zodoende kan duidelijk worden gemaakt wat de specifieke betekenis van een publiekrechtelijk beginsel in een specifieke context is. Dit inzicht in de toepassing van publiekrechtelijke beginselen draagt – bij de invulling van de redelijkheid en billijkheid – bij aan de rechtsvorming en rechtseenheid. Op deze manier kunnen mogelijke verschillen in de toepassing van publiekrechtelijke beginselen aan het licht komen en inconsistenties worden vermeden.

In de tweede plaats ben ik van mening dat de toe te passen beginselen wellicht in beperkte(re) c.q. minder zware mate mogen worden verlangd van regiegroepen. Zo is voor te stellen dat in een concrete situatie – afhankelijk van de achtergrond, kennis en professionaliteit van de regiegroep – zwaardere of juist minder zware eisen aan bijvoorbeeld de motivering worden gesteld.

Een derde argument voor de wenselijkheid om de relevante beginselen via de eisen van de redelijkheid en billijkheid te gebruiken ter normering van private partijen, zoals Stichting Impuls en de regiegroep, betreft de werking van beginselen als gedragsnorm. Doordat a.b.b.b.

meer gedifferentieerd van aard zijn dan de open norm van redelijkheid en billijkheid kunnen deze beginselen mijns inziens effectiever en concreter als gedragsnorm dienen. Op deze

manier kan – door het inkleuren van de redelijkheid en billijkheid met a.b.b.b. – op voorhand concreter worden gemaakt wat van regiegroepleden wordt verwacht en wat

wijkbudgetaanvragers mogen verwachten.

Uit de bespreking van de open norm van de redelijkheid en billijkheid is gebleken dat

meerdere elementen en factoren gebruikt kunnen worden voor het vaststellen van hetgeen de redelijkheid en billijkheid eisen. Dit onderzoek maakt inzichtelijk dat het inkleuren - of bijkleuren - van de eisen van de redelijkheid en billijkheid met algemene beginselen van behoorlijk bestuur zeer wel mogelijk is binnen het kader van artikel 3:12 BW. Alle drie de elementen van artikel 3:12 BW bevatten aangrijpingspunten om publiekrechtelijke normen op te baseren in de situatie dat buurtbewoners wijkbudgetten verdelen. Uit de bespreking van de jurisprudentie in dit kader is eveneens duidelijk geworden dat de contractsvrijheid als

zwaarwegend uitgangspunt fungeert in privaatrechtelijke rechtsverhoudingen en dat ook de hoedanigheid van de betrokken partijen van belang is.

Uit de analyse van de situatie van Stichting Impuls zijn een aantal omstandigheden gebleken waaruit geconcludeerd is dat de wijkbudgetaanvrager zich in een positie van geringe

contractsvrijheid bevindt. Voor dit oordeel is met name aangedragen dat er sprake is van een machts- c.q. afhankelijkheidspositie tussen de wijkbudgetaanvrager en de regiegroep.

Relevant is tevens dat het verdelen van wijkbudgetten gericht is op het behartigen van het algemeen belang en dat de regiegroep hiermee een overwegend publieke taak uitoefent die volledig vanuit publieke middelen wordt bekostigd. Gelet op de voornoemde omstandigheden ben ik van mening dat in deze situatie het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van

vooringenomenheid, het rechtszekerheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel in beginsel worden geactiveerd. Dit neemt niet weg dat in een privaatrechtelijke rechtsverhouding, gelet op de contractsvrijheid, beginselen of uitgangspunten uitgesloten mogen worden.

De vraag dient zich aan of in deze situatie uitsluiting van de relevante beginselen

aanvaardbaar is. Belangrijk zijn de verwachtingen die de wijkbudgetaanvrager redelijkerwijs mag hebben met betrekking tot beginselen c.q. uitgangspunten. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat de aanvraagvoorwaarden voor bewonersinitiatieven veelal een stuk minder formeel en uitgebreid zullen zijn dan aanbestedingsvoorwaarden van bijvoorbeeld bedrijven of investeringsvoorwaarden van revolverende fondsen. Daarbij speelt mee dat stichtingen en buurtbewoners, in de rol van wijkbudgetaanvrager en als regiegroepleden, in

hun doen en laten waarschijnlijk minder professioneel zijn dan bijvoorbeeld bedrijven.

Gezien de aard van de rechtsverhouding en de doelstellingen die met wijkbudgetten beoogd worden, ben ik van mening dat de relevante beginselen alleen wegens zwaarwegende redenen in de aanvraagvoorwaarden mogen worden uitgesloten.

De conclusie van dit onderzoek luidt dat het mogelijk en wenselijk is om de rechtsverhouding waarin buurtbewoners wijkbudgetten verdelen te normeren door de open norm van de

redelijkheid en billijkheid in te kleuren met het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van vooringenomenheid, het rechtszekerheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het

motiveringsbeginsel.

Aanbevelingen voor de situatie van Stichting Impuls

Gerelateerd aan de conclusie zijn er een drietal aanbevelingen te formuleren voor de situatie van Stichting Impuls. In de eerste plaats neemt de omstandigheid dat formeel-juridisch geen sprake is van een b-bestuursorgaan (zie par. 2.4) niet weg dat het, zoals betoogd, wenselijk is dat de relevante beginselen van toepassing zijn in de rechtsverhouding tussen de

wijkbudgetaanvrager enerzijds en de regiegroep met ondersteuning van Impuls anderzijds.

De eerste aanbeveling is om deze beginselen expliciet van toepassing te verklaren of uit te sluiten in de aanvraagvoorwaarden voor wijkbudgetten. In geval van uitsluiting dient mijns inziens inzicht te worden gegeven in de motieven en beweegredenen hiervoor. Het niet expliciet toepassen of uitsluiten van beginselen levert met het oog op de contractsvrijheid en gerechtvaardigde verwachtingen die partijen mogen hebben naar mijn mening de grootste kans op geschillen op.

De tweede aanbeveling luidt om het beoordelingsproces van wijkbudgetaanvragen, in algemene zin, inzichtelijker en daarmee transparanter te maken. Dit is mogelijk door de aanvraagvoorwaarden ook te gebruiken voor het beschrijven van een aantal basis- of minimumeisen voortkomend uit de relevante beginselen. Deze basiseisen kunnen als een soort procedurele ‘ondergrenzen’ dienen. Een voorbeeld betreft het concretiseren van de mate waarin de regiegroep de beoordeling motiveert. Mijn advies in dit kader is om in de

aanvraagvoorwaarden tevens informatie te geven over de rol van de regiegroep en de ondersteunende rol van Stichting Impuls. Het expliciet maken van de normering die aan het handelen van de regiegroep c.q. de regiegroepleden wordt gesteld heeft op meerdere vlakken toegevoegde waarde. In de eerste plaats wordt aan regiegroepleden duidelijk gemaakt welke eisen aan hun handelen worden gesteld. Ten tweede wordt op deze manier aan (potentiële)

wijkbudgetaanvragers duidelijk wat zij van het handelen van de regiegroep mogen verwachten. Op dit moment lijken de aanvraagvoorwaarden vooral gericht op de wijkbudgetaanvrager en de inhoudelijke eisen aan de buurtactiviteiten.

De derde en laatste aanbeveling is gericht aan de financierende partij, in casu het Stadsdeel.

Mijn advies is om de basis- of minimumeisen in regelgeving zoals het Kader

bewonersinitiatieven 2013 vast te leggen. Dit verplicht de private partij die het proces ondersteunt, zoals Stichting Impuls, te zorgen voor borging van de basis- of minimumeisen.